HET CANNES NIET OP

ONCE UPON A TIME IN ANATOLIA - THE TREE OF LIFE

Over sommige films lopen de meningen uiteen, maar over de hoge kwaliteit van deze 64e editie van ’s werelds grootste filmfeest was iedereen het roerend eens. Tien titels kiezen uit de ruim veertig films die ik tijdens de twaalfdaagse marathon heb gezien, is geen makkelijke klus. De films mogen dan nog even overschaduwd zijn door de affaire-DSK en later de pathetische persconferentie van de zelfverklaarde Hitlersympathisant Lars Von Trier, Cannes 2011 zal toch herinnerd worden als een editie grand cru.

1. ONCE UPON A TIME IN ANATOLIA

Nuri Bilge Ceylan (In competitie – Grand Prix)

Deze Turkse film duurt twee uur en veertig minuten en is traag, uitgepuurd en repetitief: alles draait om de grotendeels nachtelijke zoektocht van een commissaris, een procureur, een wetsdokter, enkele politiemannen en twee geboeide verdachten naar de plek in een heuvelachtig landschap in Anatolië waar die een lijk hebben begraven. En toch zou het zonde zijn om deze veeleisende film enkel voor hardcore cinefielen te reserveren. Mij lijkt dit veeleer een film voor iedereen die ontvankelijk is voor schoonheid, menselijkheid en cinema van de zuiverste soort. Van bij de hypnotiserende openingsbeelden waarin drie auto’s zich op een kronkelige weg in de duisternis begeven, herken je de unieke, dwingende stijl van Ceylan, een van de grootste meesters van de mise-en-scène sinds Antonioni en Angelopoulos. De regisseur van Distant en Climates weet inderdaad als geen ander een ‘klimaat’ te scheppen en een afstandelijke toon te zetten. Zijn nieuwste opus is even somber als Dostojevski, even meedogend als Simenon en bezit gelukkig ook de nodige comédie humaine om de pijn en de wanhoop te verzachten.

2. THE TREE OF LIFE

Terrence Malick (In competitie – Gouden Palm. Nu in de bioscoop)

De meningen over de vijfde film in bijna veertig jaar van mythisch traagfilmer Terrence Malick ( Badlands, Days of Heaven, The Thin Red Line, The New World) zijn bijzonder verdeeld. Voor mij is deze heroïsch ambitieuze film een zeldzaam bewijs dat bioscoopcinema nog altijd grenzen verlegt, stoute dromen verwezenlijkt en zowel de fantasie als het intellect van de toeschouwer kan prikkelen zoals weinig kunstvormen dat doen. Een man (Sean Penn) blikt terug op zijn leven in een bedrieglijk pastoraal Texas uit de fifties. Malick slaagt er echter in om in zijn bedwelmend mooie filmgedicht niet enkel het leven van één gezin te vertellen, maar het ontstaan van alle leven te verbeelden en om het intimistische in het kosmische te laten overgaan. Je kunt er niet omheen dat sinds Stanley Kubrick geen Amerikaanse filmmaker nog zo veel lef en visionair talent tentoon heeft gespreid. Een film waarover het laatste woord nog niet gezegd is, al komt deze conclusie in de Franse krant Libération wel dicht in de buurt: ‘ Un genre de 2001 pour 2011, une odyssée de l’espèce.’

3. LE GAMIN AU VÉLO

Jean-Pierre en Luc Dardenne (In competitie – Grand Prix. Nu in de bioscoop)

Dat de Dardennes altijd een beetje dezelfde film maken, is minder een verwijt dan een opluchting, zeker als de variatie die ze op hun vertrouwde ethische vertellingen spinnen zo subliem is als deze Le gamin au vélo. Altijd datzelfde thema: hoe je menselijkheid te bewaren in een wereld die almaar hardvochtiger, onrechtvaardiger en individualistischer wordt. De urgentie, frisheid en ongedwongenheid van de zesde lange speelfilm waarmee de Waalse broers Cannes veroveren, heeft veel te maken met de protagonist, de jongste uit hun filmografie: een opstandig kind van twaalf. Thomas Doret heeft trouwens het talent om dezelfde carrière uit te bouwen als Jérémie Renier, die hier zijn afstandelijke jonge vader speelt. De verwaarloosde jongen vertaalt zijn leed in agressie en flirt met het kwaad, maar vindt toch redding dankzij een adoptiemoeder (Cécile de France, prachtig als een genereuze kapster) die zich over hem ontfermt. Intens als de spannendste Hitchcock, vitaal als de kordaatste Amerikaanse B-film, humaan als die andere beroemde fietsenfilm ( Ladri di biciclette van Vittorio De Sica uit 1948), maar vooral honderd procent broederlijk als de Dardennes.

4. LA PIEL QUE HABITO

Pedro Almodóvar (In competitie)

Na een paar bravere films keert Pedro Almodóvar terug naar zijn trashy roots uit zijn vrolijk provocerende Movida Madrilena-periode. La piel que habito is zijn interpretatie van een groteske giallo over huidtransplantaties, geslachtsoperaties en andersoortige transgressies. Almodóvar berijdt zijn stokpaardjes: onstabiele seksuele identiteit, incestueuze passie en liefde die alleen in de misdaad een bevredigende climax vindt. Alleen doet hij dit met zoveel verve, etaleert hij zijn obsessies op zo’n uitbundige wijze en drijft hij zijn bonte esthetiek tot zulke elegante excessen dat je je graag laat meevoeren door zijn geïnspireerde en subversieve gekte. Met de bevreemdend mooie Elena Anaya voegt hij een nieuwe trofee toe aan zijn collectie van vrouwelijke muzes. Antonio Banderas – begin twintig toen hij in 1982 met Laberinto de pasiones zijn opwachting maakte in het Almodóvaruniversum – maakt na een mislukte Hollywoodcarrière een opgemerkte Spaanse comeback als de verleidelijke chirurg die op zeer perverse wijze wraak neemt op de man die het leven van zijn beminde dochter heeft verwoest.

5. MICHAEL

Markus Schleinzer (In competitie)

Van bij de ijselijke openingsscène was ik helemaal in de ban van deze opmerkelijk beheerste film over een bij uitstek sensationeel onderwerp. Je ziet een keurige, banale volwassen man zijn auto in de garage parkeren, zijn huis binnengaan, de luiken neerlaten, afdalen in de kelder en een geheime cel ontgrendelen. Waarop de camera de verduisterde kamer inrijdt tot het beeld helemaal zwart wordt. De laconieke synopsis (niet langer dan een tweet) uit de persmap vat perfect de akelige toon van deze prent: ‘De laatste vijf maanden van het gedwongen samenzijn van de 10-jarige Wolfgang en de 35-jarige Michael.’ Met deze klinische studie van een pedofiel die een jongetje gevangen- houdt, tekent de debuterende Oostenrijkse regisseur Markus Schleinzer voor een sterk staaltje van confronterende, malaise verwekkende cinema. Oké, de haast ondraaglijk strenge en roerloze stijl doet zeker denken aan Michael Haneke, voor wie Schleinzer meer dan tien jaar de castingdirecteur was. So what? Als je dan toch iemand moet imiteren, dan liever Haneke dan Jan Verheyen.

6. BLUE BIRD

Gust Van den Berghe (Quinzaine des Réalisateurs)

In een globaal teleurstellende Quinzaine – het antifestival opgericht na mei 68 – was dit een van de toppers. Zeker in de afdelingen originaliteit, lef en inspiratie scoort Gust Van den Berghe hoog. De jonge Vlaamse cineast was vorig jaar al te gast met zijn debuutfilm Little Baby Jesus of Flandr, een sterk persoonlijke interpretatie van Felix Timmermans En waar de sterre bleef stille staan, waarvan de cast haast volledig bestond uit theateracteurs met het downsyndroom. Ook nu weer geeft de jonge Vlaamse cineast zijn literaire model een originele draai: hij draaide deze bewerking van Belgische Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlincks bekendste toneelwerk L’Oiseau Bleu (1908) geheel op locatie bij een Tambermastam in het noordoosten van Togo. In zijn even betoverende als grappige en ontroerende interpretatie toont hij de odyssee van twee Afrikaanse kinderen op zoek naar de symbolische vogel in een blauw geschakeerde natuur. De naturel van de kinderen is hartveroverend. Onder de absolute eenvoud gaat een bijzonder gesofistikeerde en verfijnde esthetiek schuil. De twee vormelijke partis pris – alle opnames zijn met de computer blauw gekleurd en het verhaal wordt verteld in een speciaal voor de film ontworpen extreem breedbeeldformaat – hadden niet meer kunnen zijn dan een gimmick, maar in handen van Van den Berghe zijn ze de evidentie zelve. Ze lijken niet opgelegd aan de film, maar zijn er onlosmakelijk mee verbonden. Nog een opmerkelijk productiefeit: het totale budget bedroeg nauwelijks 60.000 euro, wat wellicht minder is dan uitgetrokken was voor de catering van de vorige Blue Bird-versie uit 1976, de in Leningrad gedraaide eerste Sovjet-Amerikaanse coproductie met Jane Fonda, Ava Gardner en Elizabeth Taylor, die niet tevreden met het proletarische menu, dagelijks verse schotels uit het exclusieve Londense warenhuis Harrods liet aanrukken .

7. LES NEIGES DU KILIMANDJARO

Robert Guédiguian (Un Certain Regard)

De titel is misleidend: verwacht geen exotische bergreis, maar een film die rustig is neergepoot in Guédiguians vertrouwde biotoop, de volkswijk L’Estaque in het noorden van Marseille. Zijn militante echtpaar (een vakbondsafgevaardigde op prepensioen en zijn vrouw, een thuisverzorgster) is misschien wel wat verburgerlijkt, maar heeft daarom nog niet zijn geloof in rechtvaardigheid en solidariteit ingeslikt. Hoe ze het trauma van de brutale overval in hun huis verwerken, is meer een utopisch sprookje dan een realistisch sociaal drama, maar wordt door de cineast oprecht en met erg veel liefde verteld. Bovendien wordt de film door zijn trouwe acteurs Ariane Ascaride en Jean-Pierre Darroussin met zoveel pit, grootmoedigheid en weemoed vertolkt, dat je wel een volstrekt harteloze ziel moet zijn om er niet voor door de knieën te gaan.

8. POLISSE

Maïwenn (In competitie – Prijs van de jury)

Al die onnozele Vlaamse politieseries waarin geen spatje authenticiteit te bespeuren valt, elke dialoog valst klinkt en elke plotwending geforceerd overkomt, kunnen een puntje zuigen aan deze bikkelharde, maar ook zeer humane speelfilm over de vaak onthutsende ervaringen van de Brigade de Protection des Mineurs. De Franse actrice en regisseuse Maïwenn toont zich duidelijk beïnvloed door de hypernerveuze stijl van de trendsettende Amerikaanse politieseries met deze losjes geconstrueerde en superdynamische kroniek van de mannen en vrouwen die beroepshalve geconfronteerd worden met vaak wraakroepende mistoestanden tegen kinderen.

9. L’APOLLONIDE – SOUVENIRS DE LA MAISON CLOSE

Bertrand Bonello (In competitie)

Dit anekdotische fresco, geschilderd in de kleuren en badend in het licht van Manet, was misschien wel dé film ‘ mal aimé’ van deze Canneseditie. In dit intrigerende sfeer- en tijdsbeeld van een fin de siècle-bordeel in Parijs, volgen we liefde, werk en leed van een dozijn meisjes van plezier. Zo krijgen we een gedetailleerd, haast documentair beeld van het reilen en zeilen in zo’n maison close, met niet alleen de champagnebaden en de perverse trekjes van de bezoekers, maar ook de hygiëne met de aseptische zeep en de ontnuchterende onderzoeken van de huisarts. Deze vijfde film van de bij ons weinig bekende Bertrand Bonello bevat de meest bizarre en schokkende scène van het festival: een nachtmerrie van een van de hoertjes die zo hard wordt gepenetreerd dat het sperma haar de ogen uitkomt en als dikke tranen over haar wangen rolt.

10. WU XIA

Peter Ho-sun Chan (Buiten competitie)

Bijzonder meeslepend, visueel verrukkelijk martialartsepos met enkele actietaferelen die magistraal zijn qua concept, choreografie, regie en montage. Zou verplichte kost moeten zijn voor de vetbetaalde knoeiers van de huidige Hollywoodse actiecinema. Die kunnen daar maar op één passende manier op reageren: hun camera meteen aan de wilgen hangen. Deze virtuoze hommage aan de kungfucinema uit de hoogdagen van de Hongkongse genrefilm, was de meest vermakelijke film op een festival van hoge kwaliteit, maar vol sombere thema’s en apocalyptisch doemdenken.

Lees alle Cannesrecensies van Patrick Duynslaegher en Dave Mestdach op onze site! KNACKFOCUS.BE

DOOR PATRICK DUYNSLAEGHER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content