De melancholische blik, de gekwelde pose, de donkere bariton: in ‘Walk the Line’ kruipt Joaquin Phoenix onder de huid van country-legende Johnny Cash en doet HIJ ons zowaar héél even in reïncarnatie geloven. Een gesprek over emoties, verslavingen en afgerukte wasbakken. ‘Tuurlijk ben ik Johnny Cash niet, maar dat was hij in het begin van zijn carrière ook niet.’

De Golden Globe heeft hij al en doet onze glazen bol het nog, dan is daar minstens nog een Oscar-nominatie bij gekomen. Wat Joaquin Phoenix (31) klaarspeelt in Walk the Line, een biopic over het turbulente leven en de al even wispelturige carrière van Johnny Cash, is dan ook niet minnetjes: gestalte geven aan een van Amerika’s muzikale Mount Rushmores, op zo’n geëngageerde manier dat je gaandeweg de twee met elkaar begint te verwarren.

Dat Phoenix en niemand anders de rol van Cash zou vertolken, stond in de sterren geschreven. De twee hadden elkaar drie jaar geleden – een jaar voor Cash’ dood – al een keertje ontmoet, nadat The Man in Black aan een gemeenschappelijke vriend zijn bewondering had laten blijken voor Phoenix’ vertolking van keizer Commodus in Gladiator. ‘Bepaalde dialogen kende hij zelfs volledig uit het hoofd’, herinnert Phoenix zich wanneer we hem ontmoeten in Londen. ‘Kun je nagaan hoe trots ik was.’

Wat beide heren tijdens dat dineetje verder hebben besproken, houdt Phoenix liever voor zich, maar het is duidelijk dat hij een duivels goede indruk moet hebben gemaakt. Toen de plannen voor een biopic eindelijk concreet werden – regisseur en Cash-fanaat James Mangold ( Copland, Girl Interrupted, Identity) liep er al enkele jaren mee rond – schoof de toen al zwaar zieke Cash hem zonder verpinken naar voren als de geknipte man, zij het dan wel onder één strikte voorwaarde: ‘John wilde dat ik zijn songs zelf kon zingen en spelen’, vertelt Phoenix. ‘En dat deed me toch even twijfelen. Ik kon sowieso geen gitaar spelen en bovendien: John is zo’n imposante en unieke zanger dat ik me enkel belachelijk kon maken. Gelukkig leer ik snel en draait zijn muziek meer om integriteit en inleving dan om technische poespas.’

Maandenlang oefende Phoenix als een bezetene, en ook tijdens de opnames deed hij er alles aan om een te worden met zijn bijna mythische personage. Hij liet zich vier maanden lang door cast en crew met John aanspreken, ook wanneer de camera’s niet draaiden. De metamorfose ging naar verluidt zelfs zo ver dat Phoenix, in navolging van Cash, naar de alcohol en de pillen greep. Kwestie van precies te weten hoe The Man in Black zich voelde toen hij begin jaren zestig als junkie door het leven doolde; hoe het was om June Carter (een prima vertolking van Reese Witherspoon) na jaren aandringen uiteindelijk toch voor zich te winnen en wat er door zijn hoofd spookte toen hij in 1968 besloot zijn legendarische liveconcert te geven in de Folsom-gevangenis – de cathartische begin- en slotscène van de film.

Het moge duidelijk zijn: het incarneren van Cash was voor Phoenix niet zomaar een opdracht maar een heuse roeping, één waarvoor hij zelfs een verblijf in een ontwenningskliniek over had zoals afgelopen zomer bleek. Wanneer de charismatische acteur – die naar eigen zeggen nooit zijn eigen films bekijkt – het podium opwandelt en de klassieke intro ‘ Hello, I’m Johnny Cash‘ oprochelt, voel je dan ook dat hij het méént, tot in de toppen van zijn tenen, tot in de diepste krochten van zijn ziel. In afwachting van zijn tweede Oscarnominatie (Phoenix werd eerder al genomineerd in de categorie beste bijrol voor Gladiator) gingen wij alvast even bij John – pardon: Joaquin – op visite.

Straks krijg je misschien een Oscar voor een film die je niet eens hebt gezien. Waarom weiger je eigenlijk je eigen films te bekijken?

Joaquin Phoenix: Omdat ik dat als acteur niet bevorderlijk vind. Je wordt je bewust van je eigen persona en dat kan je toekomstige werk negatief beïnvloeden. Ik ken tal van acteurs die al twintig jaar meedraaien en al die tijd op één welbepaald kunstje teren. Ze weten perfect wat het publiek leuk aan hen vindt, en precies daarom blijven ze zichzelf eindeloos herhalen. In het geval van Clint Eastwood kan dat misschien een kwaliteit zijn, maar doorgaans gaat het om flauwe herhalingsoefeningen waarbij personages niet van de binnenkant maar van de buitenkant worden benaderd. Dat wil ik vermijden en daarom ben ik zelfs helemaal gestopt met films kijken. The Yards is de enige film waarin ik mezelf ooit aan het werk zag en daar zal het bij blijven.

Je hebt dus ook ‘Gladiator’ niet gezien, de film waarin Johnny Cash je zo goed vond?

Phoenix: Nee, wat het des te vreemder maakte toen hij mijn dialogen begon te reciteren (lacht).

Hoe heb je Cash eigenlijk ontmoet?

Phoenix: James Gray – de regisseur met wie ik The Yards had gemaakt – was naar zijn huis getrokken om er opnames te maken van hem en zijn vrouw June Carter. Blijkbaar is mijn naam toen gevallen. John vertelde hem dat hij Gladiator een geweldige film vond, en James wist dat ik net in de buurt was, waarop hij meteen een afspraak regelde. Zes maanden later werd ik door James Mangold gecontacteerd voor de hoofdrol in Walk the Line.

Was je tevoren al een Cash-fan?

Phoenix: Ik kende wel enkele songs, maar van zijn leven wist ik weinig af. Normaal gezien kun je een personage zelf een geschiedenis meegeven, maar hier ging het om een biografische film, dus heb ik meteen al zijn platen gekocht, zijn beide autobiografieën gelezen en alle documentaires bekeken die ik over hem kon vinden. Mijn vertolking is dan ook op geen enkel moment gebaseerd op mijn eigen verbeelding. Elke scène kon ik perfect kaderen, en alle vragen die ik me stelde kon ik meteen beantwoorden op basis van wat John zelf had geschreven of op basis van interviews of songteksten. Een intensieve taak, ik weet het, maar gelukkig ook heel inspirerend. John was ontzettend openhartig over zijn leven en schaamde er zich nooit voor om zijn emoties bloot te geven.

Acteren is een ding, zingen lijkt me nog wat anders. Hoe heb je je angsten overwonnen?

Phoenix: Had ik een andere keuze? (lacht) Gelukkig was John zelf geen technisch begaafde zanger: hij was eerder het type krachtige storyteller. Dat maakt zijn muziek vrij toegankelijk, zelfs voor een leek. Het was belangrijker om zijn aanpak en zijn dictie goed te treffen dan om een perfecte imitatie neer te zetten. Dat zou trouwens onmogelijk geweest zijn. Ik heb wat dat betreft meteen open kaart gespeeld tegenover James: ‘Ik heb nog nooit een gitaar vastgepakt,’ zei ik ‘m, ‘dus kan ik je niet beloven dat het me zal lukken, maar ik kan in elk geval proberen en ik beloof zeker mijn uiterste best te doen.’ Gelukkig was er de geweldige T-Bone Burnett, de musical supervisor van dienst. Samen met hem heb ik maandenlang keihard geoefend, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.

Je had toch kunnen playbacken?

Phoenix: No way! Dan had ik nooit een overtuigende vertolking kunnen neerzetten. Muziek was zo ontzettend belangrijk in Johns werkelijkheid! Zijn songs zijn uit zijn leven gegrepen, en om zijn leven te kunnen uitbeelden móesten Reese Witherspoon ( als Johnny Cash’ muze en tweede echtgenote June Carter, dm) en ik zijn songs ook ábsoluut live kunnen brengen. Die twee vielen onmogelijk te scheiden.

In een bepaalde scène zit je het bekende nummer ‘Folsom Prison Blues’ te componeren. Hoe zorg je ervoor dat zoiets authentiek oogt?

Phoenix: Dat was lastig, omdat ik zijn teksten natuurlijk moest aanpassen. Tenslotte gaat het om een kladversie, niet om de evergreen die iedereen kent. Daarom vreesde ik dat échte Cash-fanaten mijn ingrepen als je reinste blasfemie zouden beschouwen – gelukkig viel dat best mee. Wat ik heb gedaan, is zoveel mogelijk ouwe opnames en demo’s beluisteren waarin je John nog hoort zoeken en tasten. Vergeet niet dat hij niet altijd de Man in Black is geweest: die legendarische bariton van ‘m is er niet van de ene dag op de andere gekomen, het was een proces van vallen en opstaan, van schrijven en schrappen. De evolutie die John doormaakte als artiest valt in zekere zin zelfs te vergelijken met het rijpingsproces waar ik als acteur door moest. Dat schonk me het nodige vertrouwen om zelf met zijn teksten en zijn riffs te zitten klooien. (lacht) Ik weet wel: ik bén natuurlijk Johnny Cash niet, maar eigenlijk was John dat in het begin van zijn carrière ook niet.

Wat heeft hem dan zo iconisch gemaakt?

Phoenix: Zijn eerlijkheid en zijn toegankelijkheid. Hij schreef nummers over dingen die hij zelf meemaakte en maakte het ook nooit moeilijker dan nodig. Met drie simpele akkoorden en een eenvoudige melodie wist hij je telkens weer tot in het diepste van je ziel te raken – geen sinecure, want niemand kan diezelfde akkoorden of melodie op zo’n expressieve manier brengen als hij. John was the real thing. Geen poseur, maar een échte verhalenverteller. Geen sekssymbool, maar een Amerikaanse vent van vlees en bloed. Geen trend van de dag, maar een authentieke artiest die ergens voor stond. Hopelijk voel je dat ook wanneer je de film ziet, en dan vooral in die drie scènes waarin ik op mijn gitaar speel en de songs zit te componeren.

Drie scènes?

Phoenix: Heeft Mangold er alleen die met Folsom Prison Blues in gelaten? Damn! En ik heb nog zo zitten zweten en puffen tijdens die opnames. Ben je echt zeker?

Nee, dus misschien moet je de film toch maar eens bekijken.

Phoenix: Goed geprobeerd, maar neen, dank je. Ik geloof je op je woord. (lacht)

Nog een geweldige scène is die waarin je Cash als junk een kamer ziet slopen en een wastafel van de muur rukt. Benader je zo’n scène emotioneel, of denk je gewoon: ‘lekker de beuk erin’?

Phoenix: Je kunt onmogelijk op één bepaalde emotie blijven focussen, omdat je als acteur verschillende scènes per dag moet inblikken. Gelukkig was ik die dag zo ziek als een rund. Ik had griep en wilde liever in mijn bed blijven, maar dat bleek onmogelijk. Bovendien was er met die scène nog een probleem: hoe kun je op een authentieke manier een kamer slopen, terwijl het zo ongeveer het meest afgewassen rock-‘n-rollcliché is dat je kunt bedenken? Daarom vroeg ik James – terwijl ik sowieso al nukkig rondliep – om gewoon op mij te focussen, desnoods enkele minuten lang, zodat ik de woede langzaam kon opbouwen. Met succes. Ik heb die wastafel écht met mijn blote handen uit de muur gerukt. En dat was geen decor, maar een échte wastafel in een échte muur. Kun je nagaan hoe pissig ik was. (lacht) Bovendien was het absoluut niet gepland. Volgens het script moest ik enkel mijn gitaar stukslaan en verder wat wild om me heen schoppen. Over die wasbak werd met geen woord gerept. Toen ik hem tot mijn eigen verbazing uit de muur rukte, spoot het water dan ook alle kanten uit en waren alle crewleden meteen zeiknat. Het is de enige take die we hebben gedaan, want geld voor een loodgieter was er niet. Je had er trouwens moeten bij zijn toen James het achteraf uitlegde aan de eigenaars van dat pand. (lacht)

En wij die dachten dat je een spirituele en zachtaardige kerel was.

Phoenix: Het feit dat het om een ouwe wasbak ging, zal ongetwijfeld hebben geholpen, maar toch. Weet je wat grappig is? Een collega die de film had gezien, kwam me achteraf feliciteren met mijn rol. Alleen vond hij die scène met die wasbak er net iets over. ‘Je kon zien dat het een decor was’, zei hij, wat ik natuurlijk meteen tegensprak. Waarop hij weer: ‘Maar had je het dan niet gênant gevonden mocht je die wasbak er niet afgekregen hebben?’ Het mag duidelijk zijn dat niet al mijn collega’s even slim zijn, en neen: ik noem geen namen. (lacht)

Je bent duidelijk een method-beest.

Phoenix: Dat weet ik niet. Het is me nooit duidelijk geworden wat method acting precies betekent. De ene kenner beweert dat het erom draait te tappen uit je eigen emoties, de ander pretendeert het tegenovergestelde. Ik baseer me als acteur gewoon op het script en zoek vervolgens naar de emoties die bij het personage en de verschillende scènes passen. Kan ik die uit mezelf putten? Fijn. Kan ik dat niet, dan heb ik een goed geschreven leidraad om me op te baseren. Als je écht geen sleutel vindt, betekent dat gewoon dat het script waardeloos is. Uiteraard heeft iedereen ooit wel eens woede of verdriet gevoeld, maar dat volstaat niet om een goede scène op te baseren. Je moet ook techniek hebben – door alléén op persoonlijke emoties te spelen, dreig je die techniek wel eens te vergeten.

Toch liet je je tijdens de opnames aanspreken met ‘Mister Cash’?

Phoenix: Niet met ‘Mister Cash’, maar met ‘John’. Zo verwaand ben ik nu ook weer niet (lacht). Achteraf klinkt dat redelijk onnozel, maar bij bepaalde scènes vond ik het storend om mijn eigen naam te horen. Het is sowieso al lastig genoeg om op een authentieke manier met je vak bezig te zijn – zeker met een honderdkoppige crew en een batterij camera’s om je heen – dat ik alle stoorzenders wilde weren. Ga vooral je gang als je mij wilt uitlachen, maar ik heb getracht om een te worden met mijn personage. Da’s het minste wat ik voor John kon doen.

Je wilde één worden met John, maar toch werd je boos toen journalisten de vergelijking maakten tussen de persoonlijke tragedies die je met John deelt. Jullie hebben beiden bijvoorbeeld een oudere broer verloren (Joaquin is de jongere broer van River Phoenix, het voormalige kindsterretje en de cultacteur uit ‘Stand by Me’, ‘Running on Empty’ en ‘My Own Private Idaho’ die in 1993 op 23-jarige leeftijd overleed aan een overdosis).

Phoenix: Ik was niet écht boos, veeleer gefrustreerd. Mijn ervaring is tenslotte niet die van John en vice versa. Bovendien vind ik het vervelend dat journalisten telkens weer op de dood van River willen terugkeren. Ik begrijp dat wel – een beetje human interest doet boekjes verkopen – maar met mijn werk in Walk the Line heeft het niets te maken en bovendien is die ervaring al traumatiserend genoeg. Nog steeds trouwens. Zoals ik zeg: als acteur put ik zo weinig mogelijk uit mijn privéleven. Ik tracht gewoon een te worden met mijn personage, wat nog altijd niet hetzelfde is.

Daar zit ook een schaduwkantje aan, zeker als je er al te fanatiek in wordt. Klopt het dat je afgelopen zomer naar een ontwenningskliniek moest omdat je net als Cash met pillen en alcohol had zitten experimenteren?

Phoenix: Ontwenningskliniek is een groot woord. Ik had meer de indruk dat ik in een country club zat (lacht). Bovendien móest ik er niet heen – ik ben niet veroordeeld of zo. Ik heb er zelf voor gekozen om er enkele weken te verblijven. Johns levensverhaal was nu eenmaal erg inspirerend, maar eigenlijk… euh (begint iets onduidelijks te mompelen). Oh well. It just wasn’t like that.

Hou het clean, en succes straks bij ome Oscar.

‘WALK THE LINE’: VANAF 8/2 IN DE BIOSCOOP

FOCUSTRAKTEERT: WIN 20 SOUNDTRACKS VAN ‘WALK THE LINE’. Zie pagina 6.

DAVE MESTDACH

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content