Wie de goudeerlijke Noord-Engelse crooner Richard Hawley wil doorgronden, moet op een dag wel voet in Sheffield zetten. Van Forge Dam café tot Fagan’s pub: een tocht door de ooit zo fiere staalstede waaraan hij zijn hart heeft verpand. ‘De Hawleydriehoek vind je híér.’

De hemel is een omgevallen pot bruingrijze verf. Als verveelde hangjongeren hebben regen, een ranselende wind en natte sneeuw het stationsplein ingenomen. Een gril van april die meedogenloos is voor oude vrouwtjes die zich met overslaande paraplu de straten op wagen. Sheffield. Uit beroepsmisvorming schiet me de ene na de andere uitdrager van het lichte lied te binnen die aan dit oord is ontsproten. Arctic Monkeys. Human League. Cabaret Voltaire. ABC. Pulp. Maar niemand heeft Sheffield zo nadrukkelijk in zijn songs laten figureren als Richard Hawley (45). Lowedges (2003), Coles Corner (2005), Lady’s Bridge (2007), Truelove’s Gutter (2009) en ook het nieuwe Standing At The Sky’s Edge: stuk voor stuk zijn ze genoemd naar bestaande of verdwenen plekken in en om de ooit door rookwalmen omgeven industriestad.

De taxichauffeur, een grijsaard met een tulband, kent de opgegeven straat vaag, het ons gebriefte etablissement helemaal níét. ‘Zo’n zes mijl ten zuidwesten van downtown’, probeer ik, me onstuimig inlevend in zijn jargon. In een opvallend groene buitenwijk waar de sneeuwpap nog enkelhoog ligt, loopt een door bos bewaakte kiezelweg dood op een houten barak. Forge Dam café. Vlaggetjes prijzen ijslolly’s aan, beduimelde parasols ondergaan het hemelvocht gelaten. De deur staat open.

‘Welkom!’ Tom, de helemaal uit Londen opgetrommelde attaché van platenfirma EMI, licht ons in: Richard Hawley komt te laat, want de winterprik speelt hem parten. Aan een plakkerig tafeltje slurpen we van de slechtste koffie sinds het begin van onze tijdrekening. Moedige wandelaars druppelen binnen in glimmende regenkledij en bestellen spijs die baadt in het vet. Waarom his Hawleyness, die nochtans beloofd heeft ons de bruggen, stegen en hoeken van zijn stad te tonen, ons in hemelsnaam naar deze afgelegen drenkplaats heeft gesommeerd, willen mijn natte voeten weten. ‘Richard heeft morgen een drukke en héél belangrijke interviewdag, dus is het zaak hem vandaag uit de pub te houden. Met name Fagan’s, zijn stamkroeg. Hij zit daar zo vaak dat hij het ’the office’ noemt. Je lacht, maar als hij daar verzeilt, kent hij geen maat meer. En zit ik morgen met een zombie opgescheept.’

NA DIK ANDERHALF UUR VOLGT DE verlossende sms. ‘Hij komt eraan. En hij vraagt of hij geen winterjassen voor jullie moet meebrengen?’ Even joviaal is de kennismaking met de door een dikke parka en klompen van wandelschoenen omsloten Hawley, zijn boezemvriend-chauffeur Palf en onafscheidelijke hond Freddy – ‘ It’s a guide dog: it guides me to the pub.‘ Geheel volgens plan gaat mijn bandje draaien.

Is dit alcoholloze estaminet ook een filiaal van Richard Hawley Enterprises?

RICHARD HAWLEY: ( Grijnst) Minder. Ik woon hier wel vlakbij. Als er een kraai van hier naar mijn huis zou vliegen, dan doet hij er amper vijf minuten over. Alles hier is eeuwenoud bosgebied en daar wandel ik door, de hond en ik doen niets anders. Het maakt mijn hoofd vrij en doet songs ontstaan. En dan vragen ze waarom ik niet naar Londen verkas, ‘voor mijn carrière’. Fuck. Om elke dag de metro te nemen en met mijn neus in andermans oksel te hangen?

Het is je al vaker gevraagd, maar voor iemand die zich zo op zijn ‘northern roots’ laat voorstaan, heeft je muziek altijd vrij Amerikaans geklonken. Roy Orbison, Lee Hazlewood, Frank Sinatra, Johnny Cash: dat zijn de namen die de bel doen rinkelen.

HAWLEY: Tja, ik ben opgegroeid met die muziek. Ze wás er. Als je die Amerikanen al die working class countrysongs hoorde zingen over staalfabrieken, rivieren en treinen: dat was mijn fucking leven! Mijn vader was staalarbeider, maar ook muzikant, en had een weergaloze platencollectie. Ik mag graag denken dat ik daarom relatief succesvol ben gebleken: I wasn’t faking it. Daarom ben ik hier ook altijd gebleven. Omdat ik zielsveel van Sheffield hou. Hier is wat mijn vrouw ’the Hawley triangle’ noemt: thuis, mijn studio en Fagan’s. (Brede grijns)

Toch even checken: hier zegt men wel degelijk ‘I’m going downtown’, zoals je in ‘Coles Corner’ zingt? Het lijkt me iets typisch Amerikaans.

HAWLEY: Absoluut. It’s a northern thing. Net zoals het stopwoordje ‘love’. Het is heel normaal als venten dat tegen elkaar zeggen. ‘Thanks, love.’ Zoiets. Studenten van buiten Sheffield denken altijd dat al die buschauffeurs hier homo’s zijn, ondanks hun brede getatoeëerde voorarmen!

Volgens de legendarische Duane Eddy, van wie je hier in Sheffield niet zo lang geleden een plaat hebt geproducet, vertonen het Britse noorden en het Amerikaanse zuiden flagrante gelijkenissen.

HAWLEY: There you go. Vooral de mensen zijn gelijkaardig: warm, vriendelijk, genereus en grappig. Ingebakken underdoggevoel. Al probeer ik me altijd voor te houden: it’s not where you’re from, it’s where you’re at. Ik zal me nooit anders voordoen dan ik ben. Mijn kinderen horen het als ik vloek, en ruiken mijn kater nog voor ze ’s morgens hun bed uitstappen.

Je speelde als tiener al rock-‘n-roll in de band van je oom, tot in Hamburg toe. Tijdens de jaren negentig toerde je met Longpigs in het voorprogramma van U2. En solo schrik je er niet voor terug een trage, dramatische plaat als ‘Truelove’s Gutter’ uit te brengen als je voelt dat je té populair dreigt te worden. Is de attitude waarmee je muziek maakt vaak veranderd?

HAWLEY: Helemaal niet. Ik ben muzikant omdat ik ervoor in de wieg ben gelegd. Je dient een hogere macht, en daarmee bedoel ik niet de platenbusiness, hè. Als gitarist in Longpigs kon het me werkelijk geen ruk schelen of we met U2 zouden toeren. Omdat het berekend was, terwijl je erkenning moet verdíénen. En wat je zegt over Truelove’s Gutter klopt. Na Coles Corner en Lady’s Bridge had ik het gevoel dat het uit de hand begon te lopen. Plots vertienvoudigde mijn platenverkoop. Dat kwam door die verdomde Mercury Prizenominatie natuurlijk.

De editie van 2006, die Arctic Monkeys won. Waarop Alex Turner uitriep: ‘Someone call 999, Richard Hawley has been robbed!’

HAWLEY: Juist. Ik heb geen speech moeten geven, maar voor de rest léék het wel of ik gewonnen had. De kleine klootzak. ( Lacht)

Bizar, achteraf bekeken: toen Longpigs splitte, heeft je goede vriend Jarvis Cocker van Pulp lang op je moeten inpraten voor je je eigen muziek met de wereld wilde delen.

HAWLEY: Hij vond dat het tegen alle gangbare principes inging dat iemand songs schrijft die door niemand gehoord worden. Ach, ik had niets meer te verliezen. Je weet ongetwijfeld dat ik in Longpigs zwaar onderuit ben gegaan door de drugs. Ik was mezelf niet meer. Maandenlang was ik weg van huis. Als familiemens voelde ik me verloren, als muzikant onbevredigd. Dan deed ik liever wat ik wél wilde, dicht bij huis, ook al hebben we het jarenlang niet breed gehad. Drugs heb ik sindsdien niet meer aangeraakt. ( Abrupt) En nu wil ik er buiten één gaan opsteken, als je het niet erg vindt.

TERWIJL WE ONDER HET GEBLADERTE DE aandelenkoers van de tabaksindustrie de hoogte injagen, waag ik mijn kans: het zou toch wel doodzonde zijn om zo meteen door Sheffield te cruisen zónder bij Fagan’s aan te wippen. ‘Absoluut! Eerlijk gezegd was ik pretty pissed off toen ze Fagan’s schrapten. Dus fuck it: we gáán. Maar eerst ga ik jullie Sheffield tonen.’ EMI Tom heeft ogenblikkelijk door waarom de sfeer plots een stuk uitgelatener is geworden, en zet het nerveus op een sms’en met Londen. Maar de teerling is geworpen en daar proppen we ons, hond inbegrepen, Palfs volumewagen in. Hawley begint meteen aanwijzingen te geven: daar de universiteit, hier de beste platenwinkel, ginds het voetbalstadion van Sheffield Wednesday (als levenslang fan ondertekende hij zijn platencontract indertijd in één van de doelen). Hij vertelt hoe Sky Edge, het desolate gebied buiten het stadscentrum waarnaar hij zijn nieuwe plaat heeft genoemd, vroeger een magneet was voor gokkers en de daarbij horende gangsterbendes.

We schieten een soort binnenring op. ‘Ik kom zelden in het centrum omdat ik het er te deprimerend vind. Wat Hitler hier niet heeft platgebombardeerd, gooide het stadsbestuur in de jaren zeventig wel tegen de grond. We hebben hier prachtige graanhallen gehad. En een Albert Hall. Allemaal weg. En wat hebben we in de plaats gekregen? Neobrutalisme.’

Uitstappen nu, want Palf heeft zich in het zicht van Lady’s Bridge geparkeerd. Terwijl de snijdende wind over het oppervlak van de rivier de Don een grote aanloop neemt, schakelt Hawley-de-gids een versnelling hoger. ‘Die brug stak ik altijd over met mijn vader als we naar Kenny’s gingen, een oude platenwinkel die nu helaas niet meer bestaat. Samen met je ouwe naar de platenwinkel: ik wéét dat het ongewoon klinkt. Maar mijn vader was cool en had een uitmuntende smaak. Natuurlijk hebben we de generatiekloof ooit gevoeld. Ach ja, élke puber is een pain in the ass. Vóór ik werd geboren, begeleidde mijn vader na zijn fabrieksuren oude bluesrakkers als Muddy Waters en Sonny Boy Williamson wanneer die hier neerstreken. En toch hield hij van The Velvet Underground. Alleen van hun song Sister Ray moest hij niets weten. Maar weet je wat? Ik vandaag ook niet meer. Ik luister alleen nog naar hun popsongs.’

Op de brug waai ik zowat uit mijn broek. Ook Richard Hawley is ternauwernood bij te houden. ‘Lady’s Bridge was heel lang in abominabele staat. Sinds 2008 is ze gerestaureerd, compleet met de originele lantaarnpalen die ze nog ergens hebben opgeduikeld. Of mijn plaat daar iets mee te maken had? Alles! Plots begonnen veel mensen het historische belang ervan in te zien, en toen is het stadsbestuur er maar werk van gaan maken.’ Op de gedenkplaat die aan de heropening herinnert, prijkt Hawleys naam. ‘Dat hoefde voor mij niet, maar het vergemakkelijkte de klus blijkbaar.’

Hij ratelt verder. Hoe hij een oude tegelfabriek op de hoek van de overspanning een schone gevel bezorgde door over de ellendige staat ervan een stukje in de lokale krant te plegen. En hoe hij van iemand de originele spiegel uit de Lady’s Bridge pub aan de andere kant heeft gekregen, zomaar, als dank voor zijn plaat. ‘Ik spreek met een lokale held’, zeg ik. Dat zijn de zeldzame momenten waarop Hawley stilvalt: als het hem kristalhelder voor zijn geestesoog flitst wie hij is, en vooral wie níét. Een korte en zachte ontkenning, heel even een glazige blik. En dan weer de pas erin.

We zwiepen nog even langs Castle Green, de steeg die tot voor enkele eeuwen nog Truelove’s Gutter heette. ‘Gevaarlijke buurt, vooral na middernacht. De Hens & Chickens, die pub daar, is de meest vunzige ter wereld.’ We maken ons uit de voeten. Níét naar Coles Corner, Sheffields gevierde rendez-vousplek en de titel van Hawleys befaamdste plaat. ‘Daar is niets te zien, behalve een spuuglelijk bankgebouw. Die hoesfoto is trouwens in Scarborough genomen.’ Liever navigeert de zanger ons naar Hawley Street (niét naar hem vernoemd), waar hij zeven jaar heeft gewoond én zijn vrouw voor het eerst heeft gekust. Twee sigaretten later staan we voor het fabriekspandje waar Henderson’s Relish wordt gemaakt, de bruine saus die Hawley tot niets minder dan cultureel erfgoed van Sheffield rekent. Opnieuw is de liefde wederzijds: in 2008, naar aanleiding van de Lady’s Bridge-tournee, bracht het firmaatje een special edition van zijn smaakmaker uit. ‘Laatste stop voor Fagan’s!’, roept de vetkuif. Palf lacht. EMI Tom niet. ‘Als ze dit gebouw ooit met een bulldozer bedreigen, klink ik me eraan vast’, sist Hawley, en ik geloof hem.

VAN BUITEN AF, OMRINGD DOOR SCHUTtingen, leegstand en deerniswekkende kmo’s, ziet Fagan’s eruit als het lokaal waarin de plaatselijke slachthuismaffia de lakens uitdeelt. Binnen treffen we evenwel een serene stilte én uitbaters Tom en Barbara, een koppel op leeftijd dat in kruiswoordraadsels is verdiept. In het achterafkamertje hangt het vol portretten van hun bekendste stamgast. ‘We hebben geen kinderen, dus hebben we maar foto’s van hem opgehangen’, glimlacht Barbara. Ik herken de houten wand met de lampenkapjes en schilderijen van oude gevechtsvliegtuigen, die de achterhoes van Lady’s Bridge siert. Een eerste tournee Guinness volgt. Dat praat makkelijker.

Geloof je dat het leven enger of wijder wordt naarmate de jaren aantikken? Om maar iets te zeggen: midvoor van Sheffield Wednesday worden, zit er al niet meer in.

HAWLEY: Daar gaat de nieuwe plaat dus over. Niet lang geleden is Tim McCall, muzikant en een van mijn dierbaarste maten gestorven. Het idee van sterfelijkheid drong zich aan me op en ik dacht: fuck, is er iets dat ik tijdens mijn 45 jaar nog níét heb gedaan? En het antwoord was: ja. De meeste mensen van mijn leeftijd hebben een air van: whatever. Maar televisie en internet hebben mijn intellect niet verdoofd. Er is niets engs aan goede, eerlijke platen blijven maken.

Herinner je je nog de eerste keer dat je hier binnenkwam?

HAWLEY: Natuurlijk! Met mijn vader en mijn grootvader. Ik was zó groot. ( Zijn hand zweeft een dikke meter boven de vloer) Mijn kinderen – de oudste is negentien, de jongste negen – kennen het hier ook al. Fagan’s is uniek. Kijk naar buiten: het staat hier pal, uitdagend bijna, te midden van de ruimtelijke wanorde. Een eiland in een zee van crap. We hebben veel met elkaar gemeen, haha. Weet je, ik heb me door mijn leven onderhandeld om te kunnen zijn wie ik wil. Zonder enig compromis. Als ik ergens trots op ben, is het dát.

Ik had graag geweten of het meest ontroerende Hawleyverhaal dat ik ken op waarheid berust: na de laatste Longpigstoer kwam je thuis en barstte je in tranen uit bij de aanblik van een huisgemaakte maaltijd waar een flesje Henderson’s naast stond.

HAWLEY: ( Schuift op zijn stoel) Ik huil veel. Maar dat is goed voor ons, niet? Bijna zo goed als een ruk, maar niet zo goed als een wip. ( Lacht) Wat je vertelt, is echt gebeurd. Wat ik eruit heb onthouden, is dat je je thuis soms pas herkent als je er niet bent. Ik verfoei de homogenisering van de wereld: winkelstraten met dezelfde ketens overal. Terwijl je hier unieke dingen hebt: Henderson’s, Forge Dam, Fagan’s. Familie is volgens mij de enige omgeving waarin je kunt overleven. Daarom moet het met mijn bekendheid ook niet doller worden. Dit tijdperk van massacommunicatie doet veel muzikanten dichtklappen, ze trekken een muur voor zichzelf op. En dat wil ik niet. Ik wil mijn hart op mijn tong blijven dragen.

EN DAN WORDT HAWLEY ÉCHT PROFESsioneel: hij gaat maar eens op huis aan, zegt hij. Is hij nog nét op tijd voor het avondeten. Alleen zijn famous last words hebben we nog tegoed. ‘Op de lagere school vroegen ze altijd: ‘Wat wil je later worden?’ Wat een verdomd vreemde vraag. Pas nadat ze lang genoeg hadden aangedrongen, zei ik ‘muzikant’. Want ik speelde al muziek, uiteraard. Maar mijn eerste antwoord was altijd: ‘Ik bén mezelf al.’ Heel pienter voor die leeftijd, zeg ik. Hawley dempt zijn stem en kijkt drie tellen lang dwars door me heen. ‘Niet pienter. Evidént.’

En dan waait hij na een warme handdruk de deur uit, gedwee. Later op de avond gebruik ik de laatste Guinness van de dag aan de kraaknette hotelbar. De twee jongelui achter de toog informeren, iets te meewarig, naar wat mij naar Sheffield brengt. Geen van beiden heeft al van Richard Hawley gehoord. Hij vindt het ongetwijfeld best zo.

STANDING AT THE SKY’S EDGE

UIT OP 7/5 BIJ EMI.

DOOR KURT BLONDEEL – FOTO’S WOUTER VAN VAERENBERGH

RICHARD HAWLEY: ‘IK DOE ME NOOIT ANDERS VOOR DAN IK BEN. MIJN KINDEREN MOGEN ZELFS MIJN KATERS RUIKEN.’

RICHARD HAWLEY: ‘HUILEN IS GOED VOOR ONS, TOCH? BIJNA ZO GOED ALS EEN RUK, MAAR NIET ZO GOED ALS EEN WIP.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content