PB GRONDA, auteur van Nemen wij dan samen afscheid van de liefde, Kentucky, mijn land en het nieuwe Onder vrienden duikt elke week in de populaire cultuur.

Wie te lang in België rondloopt, krijgt een hoop nonsens op zijn bord waarvan verwacht wordt dat hij ze zonder vragen slikt: dat het eindelijk afgelopen Goddelijke Monster toch een chique reeks was, dat dEUS de grootste rockband ter wereld was geworden áls ze de kansen hadden gekregen, dat Willy Sommers na veertig jaar op de planken toch meer is dan een gemiste parkeerwachter, dat er in de échte wereld effectief een probleem bestaat dat zich als ‘de Vlamingen versus de Walen’ laat samenvatten en dat het inderdaad een ramp is als een trein drie minuten laten dan beloofd het station binnenrijdt.

Daarom is het belangrijk om vroeg of laat te vluchten. En dat hoeft niet ver weg te zijn. Zo sta je al snel in de gezellige volksstad Amsterdam in Nederland. Zelf kom ik daar ook weleens, bijvoorbeeld om er met mijn uitgever te praten over het in de steigers staande, commercieel minder toegeeflijke non-fictiewerk Hitler: de schilder of om er op een terrasje te zitten en te denken: ‘Nou… lekker.’

Liever nog dan in Amsterdam, kom ik in Parijs. Ten eerste omdat ze er Frans spreken en ten tweede omdat er een ondergrondse is. En er zullen nog wel wat redenen zijn. Bijvoorbeeld dat het een van de plekken ter wereld is die seks en liefde, romantiek en kunst, armoede en rijkdom het sierlijkst laat samensmelten in een gietijzeren meesterwerk dat de meeste andere wereldsteden er als verschraalde propjes zilverpapier doet uitzien.

Van alle steden waar ik graag de zolen van mijn schoenen verslijt, blijft Parijs de plek die mij de meeste rust geeft. De musea, de parkjes, de lanen en de kronkelende straatjes, de naar opdrachten zoekende mannequins en de schurftige taxichauffeurs. De geuren op de vroegmarkt, het gekke verkeer rond de Arc de Triomphe, de restaurantjes achter de Quartier Latin en de kleine, veel te dure hotelkamers waar je, als het even meezit, het leven zelf kan fêteren. Het is niet voor niets ‘ We’ll always have Paris’, en niet ‘We’ll always have Hannover’.

Helaas zijn het, zoals in wel meer Europese steden, vooral de restanten en de naschokken van het verleden die een plek als Parijs mee maken tot wat ze is. Je wandelt tot op zekere hoogte altijd een beetje in een museum rond, en vraagt je af: hoe zou het geweest zijn, toen het hart nog aan dubbele slag pompte en de scènes die we nu op sepiakleurige ansicht-kaarten in kraampjes langs de Seine zien zich gewoon op straat afspeelden?

Wel, de tentoonstelling Gare du Nord, die tot midden januari loopt in het fotomuseum van Den Haag, geeft daar een vrij goed beeld van. Door het werk van een boel Nederlandse fotografen zoals Henri Berssenbrugge, Emmy Andriesse, Ed van der Elsken samen te brengen, kun je een stevige beet nemen uit het Parijs van 1900 tot 1968. Een Parijs dat ik net als velen helaas nooit gekend heb. Het Parijs dat je nog wel in de lucht voelt hangen wanneer je uit de Thalys stapt en met Midnight Blue van Kenny Burrell of Scrapple from the Apple van Charlie Parker de stad in glijdt. En Den Haag, dan ben je al goed op weg naar Amsterdam. Waar je altijd de trein kunt nemen naar Parijs. Nooit een slecht idee.

PB GRONDA

‘HET IS NIET VOOR NIETS ‘WE’LL ALWAYS HAVE PARIS’, EN NIET ‘WE’LL ALWAYS HAVE HANNOVER’.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content