P.B. GRONDA, schrijver van onder meer Onder vrienden en dit jaar nog Straus Park, duikt elke week in de populaire cultuur.
Relatief lang geleden was er eens een loser. Te lomp en te verlegen voor echt onderwijs, werd hij half thuis en half in kostscholen opgevoed tot hij op zijn zestiende dan maar aan de slag ging bij zijn oom. Mensen die het eindexamen niet halen en op een oom moeten rekenen voor een job, zijn zelden de grootste lichten. Kwam daar nog eens bij dat de loser over die hatelijke eigenschap beschikte om op de verkeerde vrouwen verliefd te worden. Lamlendig op de bank liggen en zogenaamd depressief door de dagen slenteren, ja, dat lukte natuurlijk dan weer wel. En de normale werkmensen zouden wel compenseren.
Ten einde raad wendde de loser zich, zoals wel meer mensen die ten einde raad zijn, tot het prediken van het woord van God. Dat had zijn pa ook gedaan, en wat is een man tenslotte meer dan een nutteloze treurwilg als hij geen roeping heeft? Het zou tot zijn dertigste duren tot de loser zijn egocentrische zoektocht naar iets zinvols in het leven zou staken. Helaas zonder financiële zelfstandigheid, waardoor hij bij een vier jaar jongere broer moest gaan bedelen. En ja, bij Hotel Mama zou wel gekookt worden. Meteen nog eens de vuile was erdoor op rekening van papa. En geef die fles wijn ook maar mee. De loser zijn moeder hoopte tegen dan eigenlijk gewoon dat hij eindelijk eens een goed lief zou vinden, zoals zijn broers en zussen. Vader telde ongeduldig af tot de dag waarop hij op zijn eigen benen kon staan.
Die dag kwam helaas nooit. Na een leven waarin hij niets bijdroeg aan de samenleving en vooral wat op café zat met andere losers, maakte hij er gelukkig zelf een eind aan in zijn 38e levensjaar. Op dat moment was hij eigenlijk niets meer geweest dan een last voor het systeem en de mensen die hem zo graag hadden geholpen om iets van zijn leven te maken, om die gekke creativiteit ergens in te zetten en iets te doen waaruit hij enige waarde in hart maar vooral achterzak zou kunnen puren.
Ook vandaag lopen er duizenden van die losers rond. Je kunt er eigenlijk niets mee aanvangen. Dat is in Vlaanderen en Nederland ook erg duidelijk. Het beleid zegt: ‘Kijk, losers, we willen jullie wel wat helpen, omdat we dat anders toch doen via de werklozensteun, maar probeer wel even iets te doen dat je kwijt kunt op een liefst zo groot mogelijke markt. ‘Hoezo, markt?’, zeggen de grootste losers dan. ‘Is dat niet dat ene plein met al die cafés?’ Publiek en politiek schudden vervolgens het hoofd, en gaan verder met wat zij als het echte werk beschouwen.
De systemen van straf en beloning, waarmee zij ‘creativiteit’ proberen te vatten en in te zetten in het haperende economische apparaat, zijn niets meer dan slappe dammetjes in een rivier die zij niet in kaart kunnen brengen wegens te breed en te wild. De staat heeft dan ook niets te maken met kunst voor ze ermee kan doen wat bijvoorbeeld met de onverkochte boel van de loser uit het verhaal gebeurde: er voor ganser kapitalen zo veel mogelijk van verzamelen en het tentoonstellen onder de commercieel goed gekozen naam Van Gogh Museum.
P.B. GRONDA
OOK VANDAAG LOPEN ER DUIZENDEN LOSERS ROND MET WIE JE EIGENLIJK NIETS KUNT AANVANGEN.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier