Zondag 10/05, 21.40 – CanvasWie naar de mens achter de kunstenaar zoekt, komt meestal de kunstenaar zelf tegen. Sommige documentairemakers hebben dan de vervelende neiging om dan op huisdieren en tandpasta in te zoomen, maar niet de filmers van Goudvis. Zij laten de franjes voor wat ze zijn en proberen door te dringen tot de essentie van waar de kunstenaars mee bezig zijn.
De keuze van mensen wier leven ze zo even binnendringen is zowel gewaagd als divers. Het lijkt erop – jubel en juich – dat de grootsheid van het werk het daarbij gehaald heeft op de bekendheid bij het grote publiek. En zij die wel bij dat grote publiek bekend zijn, zijn dat niet per toeval.
Neem nu Jean-Pierre en Luc Dardenne.Ze zijn bekend omdat ze zich laten leiden door zichzelf en niet door het geroezemoes van buitenaf. ‘Als we geluisterd hadden, hadden we Rosetta nooit gemaakt’, vertelden ze. De commentaar: een film over een meisje? Bwah. Dat werk zoekt? Saai! Trouwens: die camera beweegt te veel. De mensen worden daar ziek van. Dat wordt een flop.
Het werd een Gouden Palm. De eerste van twee. En daarna verstomde het geroezemoes. De bevende camera heette een stijlkenmerk, het meisje dat werk zocht, was uit het leven gegrepen en de Dardennes werden met allerlei flatterende adjectieven bedacht. Zelf begonnen ze gewoon aan een volgende film. ‘Anders vervelen we ons toch maar.’
Wat kijken en luisteren naar de broers Dardenne zo heerlijk ontwapenend maakt, is hun weerbarstigheid. Ze trekken zich niets aan van de eisen van de tijd. Hun eerlijkheid betekent het failliet van ieder getrimd marketingbureau. Ze begonnen met fictiefilms toen iedereen hen als documentairemakers loofde. Lorsque le bateau de Léon M. descendit la Meuse pour la première fois uit 1979 is een parel. Het verhaal over Léon, een metaalarbeider uit Seraing die na zijn uren aan zijn ijzeren boot werkt, is een prachtig voorbeeld van hoe het leven van een enkele zonderling dat van een regio samenbalt. Maar de broers Dardenne vonden zichzelf luizige docudraaiers, omdat ze de werkelijkheid te veel wilden kneden. Bovendien kent een docu grenzen van fatsoen die je in fictie wel kunt overschrijden. ‘Een dode tonen, bijvoorbeeld. Dat doe je niet.’ Pauze. ‘Dat vinden wij toch.’
Het is typisch voor de broers Dardenne. Ze weten heel goed dat docu’s nu zo dicht op het leven zitten dat men voor een dode op het scherm niet terugdeinst. Maar hen gaat het te ver. Verder doen ze zowat alles wat in film niet mag. Niet omdat ze tegendraads willen zijn, wel omdat ze geloven dat het zo moet. Het is geen overdreven zelfvertrouwen, de aarzeling in hun stem verraadt de twijfel. Maar om die te neutraliseren, hebben ze elkaar. ‘We zijn een oorlogsmachine’, zeggen ze. ‘Als de ene wankelt, houdt de andere hem overeind.’
Ook dromen hebben ze nog. Op een aandoenlijke wijze bewaren ze alle kleren die hun personages ooit droegen. Je weet nooit dat er een museum belt voor dat kunststoffen vestje van Rosetta. De brommer uit La Promesse staat al tentoongesteld. In Italië. Ze vertellen het met zichtbaar genoegen. Prachtig om twee mensen zo oprecht menselijk te zien. ‘ C’est de la fraternité.‘ Pur sang.
Tine Hens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier