Van Morrison is sinds jaar en dag een mythe in de muziek. Dat hij ook als ‘Norse Rosse uit Belfast’ door het leven moet, is weinig flatterend. Maar als je ros en nors bent en bovendien uit Belfast komt, moet je daar niet over zeuren.

Door Eddy Hendrix.

Down The Road (Polydor)

Mopperen en zeuren doet hij doorgaans tegen journalisten, zakenmensen, betweters en bemoeizieken. Maar achter het ruige imago van de stoute sjofele straatjongen, verwoede vrouwenloper en doorzakkende drinkebroer schuilt een diep nostalgisch en melancholisch hart. Dat van een onrustig zoekende man, wiens gekwelde ziel troost zoekt in de romantische wereldliteratuur, en in een drang naar spiritualiteit en mystiek, die zich muzikaal uit in bijwijlen pastorale composities.

Van Morrison is 56. Zijn moeder was een blues- en jazzzangeres, zijn vader een verwoed verzamelaar van blues- en jazzplaten. De jonge Van wordt thuis in een bad van authentieke rootsmuziek gedompeld, en komt op zijn twaalfde in een skifflegroep terecht. Hij zingt, snauwt, speelt harmonica en saxofoon, en kiest als jonge puber resoluut voor een repertoire van soul, r&b en gospel. Zijn negroïde stem leent zich uitstekend voor die genres. Ze zullen heel zijn carrière lang nadrukkelijk aanwezig zijn. Ook op zijn gloednieuwe cd Down The Road, die hij na ruim een decennium opnieuw uitbrengt bij Polydor, dat ook de rechten bezit van een verbluffende backcatalogus van ongeveer dertig platen. Enkele daarvan behoren tot de essentials van de hedendaagse muziek. Een poging tot inventarisatie van de parels.

Them (Decca, 1965)

De floppende debuutsingle Don’t Start Crying Now, en de eerste hit Baby Please Don’t Go zijn de voorlopers van dit album. Het is de b-kant van Baby Please Don’t Go, het door Van Morrison zelf geschreven Gloria, dat in Amerika als single uitgebracht wordt en uitgroeit tot een all time classic, ook al is het nooit een grote hit geweest. Maar het biedt de jongens uit het Noord-Ierse Belfast wel de mogelijkheid het album op te nemen in Londen, waar ze van producer Bert Berns hun volgende hit Here Comes The Night aangereikt krijgen. Een combinatie van lichtvoetige pop en een grauwe r&b-grom van Van Morrison. Platenmaatschappij Decca staat erop een aantal sessiemuzikanten (onder wie Jimmy Page) in te huren, voor Van Morrison reden genoeg om voortaan de business als een louche indringer te beschouwen. Maar ondanks het inzetten van ‘vreemd volk’ draagt dit album de Belfast blues wereldwijd uit, en is het qua intensiteit sterker dan datgene waar soortgelijke groepen als The Animals of The Yardbirds ooit toe in staat gebleken zijn.

Astral Weeks (Warner, 1968)

Na de split van Them, in 1966, en de eerste solosingle Brown Eyed Girl, neemt Van Morrison in New York zijn tweede soloalbum Astral Weeks op. Hij doet dat op twee dagen tijd. Astral Weeks is een van de meest innoverende en invloedrijke platen uit de geschiedenis, een stream of consciousness van woorden, gegoten in een wonderlijk klankbeeld waarin de eerste invloeden van Van Morrison – soul, gospel en blues – nog duidelijk te bespeuren zijn, maar subtiel vermengd met akoestische folk en impressionistische jazz (een van de sessiemuzikanten is Richard Davis, bassist van Miles Davis). Een rijke instrumentatie waarin strijkers, fluiten, akoestische gitaren, vibrafoons en saxofoons zich tegen elkaar aanvleien. Betoverende, ondoorgrondelijke composities. Het titelnummer, Cyprus Avenue en Madame George zijn de absolute hoogtepunten. Astral Weeks is een mijlpaal vol mystiek. Van eenzelfde tijdloze klasse als Blonde On Blonde van Bob Dylan en Berlin van Lou Reed.

Moondance (Warner, 1970)

Een verrassende opvolger voor Astral Weeks, omdat het een van zijn meest conventionele platen is. Waar Astral Weeks vooral op strijkers leunt, zijn op Moondance de blazers de ankers. Van Morrison beseft goed dat hij geen Astral Weeks deel twee moet maken.

Hij hangt in die tijd rond in Boston, weinig vrienden, weinig geld ( Astral Weeks was een artistiek hoogtepunt, maar geen commercieel) en veel whisky. Hij schrijft nieuwe liedjes, geïnspireerd op het werk van The Band. Brand New Day, And It Stoned Me en Caravan. Van het jazzy titelnummer zegt hij zelf: dit is op het lijf van Frank Sinatra geschreven. Het album sluit aan bij het r&b-werk van Ray Charles, Curtis Mayfield, Otis Redding en draagt zelfs een vleugje Motown in zich.

Tupelo Honey (Polydor, 1971)

Het gaat hard, want tussen Moondance en Tupelo Honey brengt hij ook nog His Band And The Street Choir uit. Zijn leven heeft een nieuwe wending gekregen, dankzij zijn huwelijk met Janet Planet (het epische liefdeslied Tupelo Honey is een ontroerende ode aan haar) vindt hij innerlijke rust en veel werklust. Tupelo Honey opent met het exuberante Wild Night, een indicatie van zijn onbezorgde, optimistische kijk op de wereld. Het is ooit anders geweest. De rust van het countryleven bezingt hij in Old Old Woodstock, het vaderschap in You’re My Woman. Nooit heeft Van Morrison zo relaxt geklonken. De meeste liedjes zijn gedrenkt in de zuiderse muzikale traditie van de Verenigde Staten.

Veedon Fleece (Polydor, 1974)

Na Tupelo Honey volgen St.Dominics Preview en Hard Nose The Highway. Van Morrison verwerkt de emotionele klap van zijn scheiding en keert in 1973 voor het eerst sinds 1966 terug naar Ierland, waar hij de nummers schrijft voor Veedon Fleece. Het album dat hem op dat ogenblik de meeste artistieke voldoening schenkt sinds Astral Weeks. De vergelijkingen liggen voor de hand: akoestische instrumentatie, jazzritmes, strijkersectie. Maar de muzikale variatie is groter: van country over soul naar Ierse folk. Eenzaamheid en isolatie, vaak terugkerende thema’s in zijn werk, krijgen hier vaste vorm in angstaanjagende composities als Linden Arden Stole The Highlights en Who Was That Masked Man. Veedon Fleece is een van zijn meest eclectische albums, een bedaarde en bitterzoete queeste naar Ierse mystiek.

Wavelength (Polydor, 1978)

‘Ik háát Wavelength’, laat hij zich ooit ontvallen, ‘ omdat ze zo banaal klinkt en omdat het popmuziek is. Ik heb een hekel aan popmuziek.’ Laat hem blaffen. Het is de plaat waar de meningen het meest over verdeeld zijn, een van zijn meest toegankelijke inderdaad, maar het is en blijft vintage Van Morrison, een artistieke heropleving na het tegenvallende A Period Of Transition. Het smachtende Hungry For Your Love, het hartstochtelijke Natalia, het verwarrende Wavelength (hij zingt als Marvin Gaye op een Steve Miller-compositie) en het cinematografische Take It Where You Find It (over zijn periode in de Verenigde Staten: Lost Dreams And Found Dreams In America) zijn de sterkhouders. Als hij Wavelength zou hebben gemaakt met hoop op commercieel succes, dan is dat niet alleen zijn goed recht, het doet bovendien niks af aan de kracht van het album.

Beautiful Vision (Polydor, 1982)

De jaren ’80 zullen meer dan ooit de koortsig zoekende Van Morrison openbaren. Achter de façade van drift en stuursheid schuilt een onverbeterlijk romanticus, die innerlijke rust wil vinden aan de hand van mystieke ervaringen, religiositeit en de romantische literatuur van Keats en T.S.Elliott. Beautiful Vision houdt het midden tussen de contemplatieve Van Morrison ( Across The Bridge Where Angels Dwell en het adembenemende, woordenloze Scandinavia) en de soulvolle ( Cleaning Windows en Dweller On The Threshold). Het geleidelijk toenemen van de sound van de synthesizer, in combinatie met de trompet geven het album een new age-gevoel, en roept echo’s op van Brian Eno, maar de warmte in de sound gaat nooit verloren, integendeel. Gastgitarist is Mark Knopfler.

A Sense Of Wonder (Polydor, 1984)

Mystiek en spiritualiteit, in een overwegend speelser formaat gegoten. Trots op zijn Ierse afkomst ( Boffyflow & Spike), eerbetuigingen aan muzikale voorgangers Ray Charles ( What Would I Do) en Mose Allison ( If You Only Knew, over de opofferingen die een artiest zich moet getroosten), maar ook een hommage aan een grote literaire invloed, William Blake, wiens gedicht The Price Of Experience hij in Let The Slave op muziek zet. Zijn idee om ook het gedicht Crazy Jane On God van W.B. Yeats op muziek te bewerken, stuit op een veto van Yeats’ erfgenamen.

No Guru, No Method, No Teacher (Mercury, 1986)

Hoe herinneringen helend kunnen zijn. Verwijzingen naar Van Morrisons jeugd zijn een rode draad in zijn oeuvre. De gekwelde artiest is een melancholicus. Een mijmeraar, die onbestemd verlangen als een warme deken koestert, ook al valt het hem zwaar te moede. Op No Guru, No Method, No Teacher wordt die nostalgie nadrukkelijk gekristalliseerd en gecombineerd met zijn hang en drang naar spiritualiteit die hem begin jaren ’80 zelfs tot New Born Christian bracht en hem liet rondscharrelen in de Scientology Church.

Met In The Garden rekent hij af met de critici die hem dat geflirt vaak aangewreven hebben. Tir Na Nog en One Irish Rover zijn emanaties van zijn Keltische roots. No Guru, No Method, No Teacher is een van Van Morrisons fijnst gearrangeerde albums.

Avalon Sunset (Polydor, 1989)

Ook in de jaren ’90 heeft Van Morrison continu kwaliteit afgeleverd, maar zijn laatste spraakmakende plaat dateert van 1989. Avalon Sunset brengt hem bovendien commercieel succes, met het samen met Cliff Richard gezongen Whenever God Shines His Light, en met Have I Told You Lately, een onbevlekt liefdeslied, drijvend op een subliem strijkersarrangement en een verlaten piano. Dankzij zijn doorleefde stem overschrijdt Van Morrison nooit de grens van meligheid of vals sentiment. Met I’m Tired, Joey Boy, is hij zelden zo dicht bij de muzikale vertaling van heimwee gekomen. Gracieus album.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content