‘GE ZIJT ZÉLF NEN ONNOEZELEIR’

© WOUTER VAN VAERENBERGH

There Will Be No Next Time? Voor The Kids lijkt het einde na veertig jaar nog lang niet in zicht. Eind deze maand mogen Ludo Mariman en de zijnen aantreden op het prestigieuze festival All Tomorrow’s Parties in Manchester. De Antwerpse oerpunker over optreden met Iggy Pop, de essentie van punk en voetballen met Louis van Gaal. ‘Maar ik zie hem nog niet meteen naar ons komen kijken, daar in Manchester.’

Hoe raar het kan lopen in het leven: halverwege de jaren 70 speelde bij de reserven van Royal Antwerp FC ene Louis van Gaal weleens samen met ene Ludo Mariman. Yep, dé Louis Van Gaal, toen een ietwat middelmatige Nederlandse voetballer die in België verzeild was geraakt, later de absolute topcoach van Ajax, Barcelona, Bayern en Manchester United. En yep, we hebben het ook over dé Ludo Mariman, toen nog een voetbalmaniak, een paar jaar later de man die in België voor een punkexplosie zou zorgen door twee magistrale punk-lp’s uit zijn gitaar te rammen (The Kids en Naughty Kids), en door nadien ook nog eens twee van de allerbeste Belgische rocksongs aller tijden te schrijven (Do You Wanna Know? en There Will Be No Next Time). Allemaal muziek die een kleine veertig jaar na dato nog even fris en relevant klinkt als toen.

En het leuke is: in het buitenland lijkt de reputatie van The Kids jaar na jaar nog altijd te groeien, puur op basis van hun optredens, word of mouth en het internet, want nieuwe muziek hebben ze al in eeuwen niet meer uitgebracht.

Eind deze maand spelen ze op het gerenommeerde All Tomorrow’s Parties. De affiche van dat festival is dit keer samengesteld door Amerikaanse cultgroep Drive Like Jehu, die behalve The Kids onder anderen John Cale, The Gories en Wire hebben uitgenodigd – we kennen slechter gezelschap om in te vertoeven.

Een gesprek over veertig jaar punk, Plastic Bertrand, onnoezeleirs en oude zakken. En over voetbal, want om de cirkel mooi rond te maken, gaat het ATP-festival door in Manchester, de stad waar Louis van Gaal momenteel United coacht. Misschien tijd voor een reünie met Van Gaal, Ludo?

LUDO MARIMAN: (lacht) Van Gaal kon mij destijds wel pruimen, maar ik zie hem toch niet direct op dat festival langskomen.

Heb je na jullie periode bij Antwerp nog contact gehouden met hem?

MARIMAN: Neen, dat soort contacten verwatert snel. Van Gaal was destijds heel populair bij de Antwerpsupporters, maar hij hing een beetje tussen het eerste en tweede elftal in. En hij was toen al een eigenwijze mens: niet op zijn bek gevallen, constant discussiëren met de trainers… Maar het was wel duidelijk dat hij iets van het spelletje kende: ik herinner me dat de trainer van het tweede elftal hem toen al bij de tactische keuzes betrok.

Destijds werd in Engeland altijd gezegd dat er maar twee manieren zijn om uit de arbeidersklasse te ontsnappen: voetballer worden, of muzikant.

MARIMAN: In Engeland is dat nog altijd een beetje zo – kijk maar naar Oasis. Ik kom ook uit een arbeidersgezin, wij woonden tussen de Bosuil en het Sportpaleis: ik had dus ook nog wielrenner kunnen worden, de extra ontsnappingsoptie voor België.

Jouw broer Frank is wél voetballer geworden: hij speelde vijftien jaar bij Antwerp en haalde zelfs één keer de Rode Duivels.

MARIMAN: Voetballer worden was ook mijn droom, ik was daar maniakaal mee bezig. Ik had meer karakter dan mijn broer, maar hij had meer voetbalinzicht, en was technisch beter. Ik was niet slecht, maar ik was een fan van George Best (legendarische speler van Man U, nvdr.): meer met mezelf bezig dan met alles tactisch goed te overzien. Bovendien heb ik een paar domme beslissingen genomen, omdat ik te ongeduldig was: ik ben bij Zwarte Leeuw Rijkevorsel gaan voetballen omdat ik in een eerste elftal wilde spelen in plaats van bij de reserven. Alleen: net toen ik bij Antwerp weg was, kregen ze daar te maken met een ongelooflijke lange lijst met geblesseerden. Het was zo erg dat ze zelfs een beroep moesten doen op junioren, waardoor mijn broer als vijftienjarige zijn debuut mocht maken in het eerste elftal van Antwerp. Terwijl ik ondertussen dus bij Zwarte Leeuw verzeild was. Tja, kans gerateerd, hé. (lacht)

Maar uiteindelijk ben ik zeer tevreden over waar het lot me gebracht heeft: het ging dan wel bergaf met mijn voetbalcarrière, met mijn muziek ging het ondertussen de goede kant op. Mijn broer speelt allang geen voetbal meer, maar ik ben nog altijd bezig met mijn muziek: uiteindelijk heb ik dus de goede richting gekozen.

Zijnde: de punk.

MARIMAN: Ja. Ik heb pas gitaar leren spelen op mijn achttiende, in het leger, maar begon meteen ook songs te schrijven. Toen ik een advertentie zag van een twaalfjarige bassist die een groep zocht, ben ik op dat adres, in de Provinciestraat, gaan aanbellen. En daar kwam effectief een twaalfjarig manneke opendoen. Hij bleek al een groepje te hebben – Crash – en vroeg of ik hun gitarist wilde worden. Omdat ik ook al songs schreef, moest ik de zanger uitleggen hoe hij moest zingen. Die vond dat nogal ongemakkelijk en stapte op. En aangezien de sologitarist zijn vriend was, stapte die ook op. Waardoor we opeens met zijn drieën overbleven: ik, bassist Danny De Haes en zijn broer, drummer Eddy De Haes.

Wij hebben toen een tijdje gezocht naar wat we met zijn drieën muzikaal konden doen, tot ik in Londen het antwoord vond. Ik was toen een echte anglofiel: niet alleen las ik al sinds mijn elfde News of the World – via dat soort bladen heb ik Engels geleerd – ik ging ook geregeld met de boot naar Londen, waar net in die tijd de punk zich begon te ontwikkelen. Op een dag ging ik naar The Marquee, waar Eddie & The Hot Rods optraden: daar heb ik het licht gezien. Die rauwe energie, de reactie van het publiek… Ik wist meteen: dit is wat we moeten doen.

Toen even later de eerste lp van de Ramones uitkwam – simpele nummers, zonder solo’s – was het helemaal duidelijk. Ik was meteen vertrokken: ik zag onze muziek als een soort mengeling van de Ramones en The Sex Pistols.

En al waren we maar met drie, we hadden een heel compacte sound. Je voelde zelf ook meteen dat het klikte, en daardoor kregen we al heel snel veel zelfvertrouwen: wat we brachten was simpel, maar het had wel impact.

Hoe zag de embryonale punkscene hier er toen uit?

MARIMAN: In Antwerpen had je de Cinderella en de Match Club, twee punkkroegen op de Stadswaag: dat was zowat de hele scene. (lacht) Ook in Brussel had je een kleine maar gezellige scène, met Chainsaw, de Mad Virgins, X-Pulsion… Uit de buurt van Geraardsbergen was er nog Hubble Bubble, een groepje waar een zekere Roger Jouret bij speelde.

Die even later wereldberoemd zou worden als Plastic Bertrand?

MARIMAN: Die, ja. (lacht) Wij hielpen die groepen aan optredens in Antwerpen, en in ruil hielpen zij ons aan optredens in Wallonië en Brussel. We speelden toen veel in Wallonië: streken die sociaal achtergesteld zijn, hebben punkrock altijd al een goede voedingsbodem geboden. Dat is tegenwoordig niet anders: in Oost-Duitsland doen we het ook goed, net als in Spanje en Griekenland – ik denk dat de crisis in die landen er iets mee te maken heeft.

De explosie van de punk heeft destijds bij ons ook een concertcircuit helpen op te bouwen.

MARIMAN: Ja, toen was er echt helemaal niks, het was de wild frontier, de far West. Nu zijn er tal van clubs waar alles heel goed geregeld is, maar wij moesten bedelen voor optredens, of spelen op vrije podia. Gratis, maar dan kon je tenminste optreden. We hebben het geluk gehad dat op een van die vrije podia Alain Ragheno was, de man die even later onze manager zou worden. Hij was blijkbaar nogal onder de indruk, want hij schreef me een brief die begon met de legendarische woorden: ‘Geachte punker, ik zou graag met jullie een demo opnemen.’ (lacht) Uiteraard wilden wij een demo opnemen, en toen is het heel snel gegaan: Phonogram heeft ons op basis van die demo getekend.

En omdat Alain behalve onze manager ook concertorganisator was, kon hij ons in het voorprogramma van grote buitenlandse namen zetten. Ons eerste grote optreden kon al meteen tellen: openen voor Iggy Pop, in de Roma, in onze thuisstad. Voor ons was dat een fantastisch optreden: we waren jong en arrogant. Ik had een witte jas aan, mascara opgedaan. Danny, die toen dertien was, trok sowieso de aandacht: zo’n klein manneke met een basgitaar die even groot was als hemzelf. Maar pas op, Danny stond er, hé: die stond niet schuchter naar beneden te kijken, maar met de benen wijd open. Ik herinner me dat ik op een bepaald moment in het publiek gesprongen ben en dat ze mijn T-shirt compleet in frennen hebben gescheurd. Achteraf wilde de gitarist van Iggy Pop uitgaan in Antwerpen: omdat ik geen andere kleren bij had, ben ik toen de hele nacht uitgegaan met mijn jas over mijn blote bast.

Toen we een tijdje later ook voor Patti Smith mochten openen, was de plaat al uit: ik herinner me dat nog goed omdat haar gitarist Lenny Kaye toen in Brussel onze plaat is gaan zoeken in de platenwinkels.

Wij konden bij een grote firma tekenen, wat not done was in de punk, maar wat er wel voor gezorgd heeft dat onze muziek veel beter verdeeld werd. Dankzij Alain hebben we een enorme stap vooruit kunnen zetten, in tegenstelling tot mijn vrienden uit Brussel. Zij hebben nooit een lp kunnen maken, en na een single hier en een ep’tje daar waren ze al gesplit.

Behalve dan die Roger Jouret, die in 1977 als Plastic Bertrand een wereldhit scoorde met Ça plane pour moi.

MARIMAN: Laten we zeggen dat hij het op zijn manier heeft gedaan. Maar op een trampoline staan springen en ondertussen een nummer lippen dat Lou Deprijck geschreven en ingezongen heeft: het zou niet mijn ding geweest zijn. En ik zou er zeker niet mijn hele carrière aan hebben willen ophangen. Maar bon: he cried all the way to the bank, waarschijnlijk. (lacht)

Het grappige is: ik wist toén al dat Lou dat ingezongen had. Telkens ik dat nummer hoorde, dacht ik altijd: allé, je hóórt nu toch gewoon dat dat de stem van Lou is. Ik vind dat ze nog heel lang staande hebben kunnen houden dat Plastic Bertrand het zelf ingezongen heeft (pas in 2010 en na een jarenlange rechtszaak beslisten experts dat het Lou Deprijck was die Ça plane pour moi had ingezongen, nvdr.).

Nog iets dat in België eigenlijk pas echt is beginnen te groeien op de golven van de punk: de festivals. Voordien was Jazz Bilzen zowat alleen.

MARIMAN: Nu is het hele festivalcircuit ongelooflijk gestructureerd en georganiseerd, maar toen was er inderdaad helemaal niks. In 1978 en in 1980 stonden we op Bilzen. Vooral die eerste keer was voor ons memorabel: onder andere The Jam, The Boomtown Rats en Lou Reed speelden er ook. Wij moesten openen, en bij de security waren weddenschappen afgesloten over hoe lang de omheining zou standhouden. Het juiste antwoord bleek veertien minuten. (lacht) Het grappige was: het publiek had die omheining platgegooid, maar het enige gevolg was dat ze nu vlak voor een drie meter hoog podium stonden – niet echt een verbetering. Een aantal beelden van die dag zie ik nog altijd voor mijn ogen: mensen die het podium op kropen, een klein manneke dat mij een fles kwam aanbieden. Zotte toestanden… Als eerste groep ’s morgens zo’n reactie bij het publiek loskrijgen, dat was fantastisch. En achteraf zijn we met The Boomtown Rats zat geworden – ook een fijne herinnering.

Een paar jaar geleden openden jullie op de Lokerse Feesten voor The Sex Pistols. Ook een fijne herinnering?

MARIMAN: Backstage mocht je zelfs niet in hun buurt komen, ze waren helemaal afgeschermd. Tja, zoiets vind ik toch een beetje zielig. En hoe Steve Jones – vroeger een echte god – zich compléét heeft laten gaan: Jezus! Maar bon, ik kan hen nog altijd appreciëren. John Lydon is John Lydon, hé: zijn tong is nog altijd even scherp, en hij weet nog altijd hoe te provoceren.

Al is het bijna onmogelijk geworden de mensen nog te choqueren. Als je nu dat beruchte Bill Grundy-interview met de Sex Pistols terugziet (eind 1976 in de talkshow Today, met furieuze reacties van de tabloidkranten, nvdr.): dat was eigenlijk gewoon wat schoolgaande jeugd die een beetje tegendraads deed. ‘Gij zijt nen onnoezeleir!’, ‘Gij zijt zélf nen onnoezeleir!’, die stijl. Ongelooflijk dat het hele land daar toen over viel.

Toen ik destijds zelf een sleutel in mijn oor begon te dragen en een hondenhalsband rond mijn nek deed, merkte ik dat ook: de mensen waren daar toen nog écht diep door gechoqueerd. Tegenwoordig kun je naakt over straat lopen: het enige dat er zal gebeuren is waarschijnlijk dat ze een selfie met je willen nemen. (lacht)

Maar om terug te komen op de Pistols: sterallures kun je niet hebben?

MARIMAN: Neen. En Engelse groepen kunnen het op dat vlak echt wel uithangen. In Kassel hebben we eens met de Buzzcocks gespeeld: een van hen wilde niet beginnen te spelen als hij geen Guinness kreeg. Tijdens het concert sprong de snaar van de gitarist: frontman Pete Shelley wilde de zijne niet geven, waarna ze – op het podium! – onderling ambras begonnen te maken. Waarna ze niet meer samen naar het hotel wilden, en er aparte auto’s gezocht moesten worden. Ik krijg daar echt het schijt van, van die pretentie. En van mijn anglofilie ben ik ondertussen grotendeels verlost, Amerikanen vind ik veel toffer.

Het begrip ‘punk’ wordt tegenwoordig op duizend-en-één manieren ingevuld. Wat is – of was – voor jou de essentie?

MARIMAN: Alvast niet de dresscode, die vind ik echt onzin. Punk was net individualistisch: je moet niet de kudde verlaten om in een andere kudde te gaan zitten, hé.

Een belangrijk element van de punk voor mij is: weigeren om mee te lopen in de rat race. Er moét toch een alternatief zijn voor de kapitalistische, neoliberale wereld waarin we leven? Van bij je geboorte klaargestoomd worden om als een radertje in de economie mee te draaien: dat kan toch onmogelijk de bedoeling van een mensenleven zijn?

En daarnaast is er uiteraard de muziek: die blijft. Ik heb destijds Pink Floyd gezien, Genesis… Zeven versterkers op een rij, technische virtuositeit. Ik dacht altijd: wat een hoge drempel. Tot opeens de Ramones voorbijkwamen: ‘Wij kunnen niks, maar dat moet kunnen!’ Dat was zo’n openbaring voor mij!

Toen we in onze beginperiode op vrije podia speelden, waren de andere groepen steevast blues- en rockbands die allemaal ellenlange solo’s speelden. En dan kwamen wij met onze soundcheck: ‘Test stront test stront test.’ Provoceren, hé. Om een reactie te krijgen. Meestal een negatieve, maar we krégen tenminste een reactie. Af en toe kregen we vijf man mee. Daarna werd dat tien man. En opeens hadden we een following.

Punk en DIY heeft echt voor een explosie gezorgd. Punk wordt nu vaak geassocieerd met no future-toestanden, hanenkammen, zwart en richtingloos rammen op een gitaar. Maar luister naar de originele punksongs: allemaal knappe nummers. Pop op speed, dat was het. Ik herinner me punk ook helemaal niet als zwart, duister of negatief: ik herinner me de veelkleurigheid, ik herinner me het fluorescerende, de creativiteit. En creativiteit op allerlei vlakken, hé: Vivienne Westwood maakte mode, Richard Branson bouwde Virgin Records uit, anderen begonnen zelf blaadjes te maken.

Het was een kleine scene, maar net dat wij-tegen-de-wereldgevoel sprak mij aan. Het idee was: fuck de wereld, we doen het zelf, we maken zélf onze maatschappij. Die gedachte vind ik nog altijd relevant.

Voor jullie optredens putten jullie al jarenlang uit de nummers van jullie eerste platen. Blijft dat ook relevant?

MARIMAN: Het dilemma met nieuwe nummers voor The Kids schrijven is: ofwel maak ik nummers in de stijl van toen, en dan probeer ik dus eigenlijk mijn jongere ik te imiteren. Ofwel maak ik nummers over hoe ik me nu voel, maar dan zou ik heel ver af staan van de nummers die ik toen gemaakt heb. Wat je ook kiest, je krijgt altijd een soort verwaterde mix – waar ik als de dood voor ben.

Kijk, van de Ramones kun je zeggen dat ze altijd hetzelfde nummer maakten en dat ze een cartoonband waren – dat was in wezen ook zo – maar je kunt niet ontkennen dat ze een eigen identiteit hadden. Precies die eigen identiteit waren wij met The Kids halverwege de jaren 80 kwijtgespeeld. Omdat ik na de punk met allerlei genres was beginnen te experimenteren – nummers die ik eigenlijk voor mijn solocarrière had moeten behouden in plaats van ze met The Kids te willen spelen. Die fout ga ik niet opnieuw maken, daarom dat we nu alleen nog maar de nummers van de eerste platen spelen: back to the roots, de pure punk. Mensen die daar een probleem mee hebben, moeten ons maar niet boeken. The Mousetrap van Agatha Christie wordt ook al vijftig jaar in het theater gespeeld. Klaagt daar iemand dat ze elke dag hetzelfde scenario opvoeren?

Want ook al speel je dezelfde nummers, elk optreden is toch compleet anders. Ik herinner me nog een concert van ons vorig jaar in Barcelona: heel toffe club, volgepakt, jong publiek. Iedereen ging compleet uit de bol, de hele zaal kroop mee op het podium. Dan denk je: dat ik dit nog mag meemaken. Na dat optreden moesten we snel terug, want de dag nadien hadden we een optreden in Horebeke. Op de Oudezakkenfuif. (lacht) Waar vijf meter van het podium inderdaad wat oude zakken met gekruiste armen naar ons stonden te kijken. Twee keer dezelfde playlist, twee keer met evenveel inzet gespeeld. Het is zoals voetbal: de ene match lukt het, de andere niet. En die keren dat het lukt, als je de energie over en weer voelt gaan van groep naar publiek en terug, dat is pure magie.

Het rare is dat we het nog altijd zien groeien. In Duitsland bijvoorbeeld speelden we eerst in kleine clubs, maar elk jaar komt er meer en meer volk. Vorig jaar speelden we als hoofdact op een festival in Stuttgart voor meer dan duizend man. We nemen onze tijd, maar schrijf maar op: die doorbraak komt er nog! (lacht)

ALL TOMORROW’S PARTIES

22-24/4 in Manchester. Alle info: atpfestival.com.

The Kids kunt u ondertussen ook nog in het Franse Vannes en het Zwitserse Zürich zien en dichter bij huis onder meer in Kortrijk (13/5), Mortsel (14/5), Geel (9/6) en daarna op een rist zomerfestivals. Alle info: thekidspunk.eu

DOOR GEERT OP DE BEECK – FOTO’S WOUTER VAN VAERENBERGH

‘EEN BELANGRIJK ELEMENT VAN DE PUNK VOOR MIJ IS: WEIGEREN OM MEE TE LOPEN IN DE RAT RACE. VAN BIJ JE GEBOORTE KLAARGESTOOMD WORDEN ALS RADERTJE IN DE ECONOMIE: DAT KAN TOCH NIET DE BEDOELING VAN EEN MENSENLEVEN ZIJN?’

‘MENSEN WAREN DESTIJDS ÉCHT GECHOQUEERD DAT IK EEN HONDENHALSBAND EN IN MIJN OOR EEN SLEUTEL DROEG. TEGENWOORDIG KUN JE NAAKT OVER STRAAT LOPEN EN HOOGUIT ZAL MEN JE OM EEN SELFIE VRAGEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content