Een superster is Gabriel Byrne nooit geweest, maar toch ként u de taaie Dubliner ergens van. Van deze vijf topfilms, bijvoorbeeld.

Spider (David Cronenberg, 2002)

In deze bedwelmende karakterstudie zoekt Dave ‘Deprave’ Cronenberg het voor één keer niet in de lichamelijke horror maar in de psychologische. Daarvoor sluipt de maker van The Fly en A History of Violence het getormenteerde schedeldak binnen van Spider (Ralph Fiennes), een schizofrene slungel die zijn jeugdtrauma’s nog dagelijks herbeleeft en daardoor nog altijd als de dood is voor zijn brutale dronkelap van een vader (Byrne).

The Usual Suspects (Bryan Singer, 1995)

Toen rasfilmer Bryan Singer zijn talent nog niet vergooide aan superhelden in spandex, verbaasde hij met deze opvallend volwassen en ingenieuze misdaadhit: een strak vertelde mozaiëk van flashbacks, hints en leugens, opgetrokken rond de speurtocht naar het meesterbrein achter een moordmissie op de pier van San Pedro, waarbij ook gentleman thief Dean Keaton (Byrne op zijn best) en andere usual suspects betrokken zijn. Klassieke quote: ‘The greatest trick the Devil ever pulled was to make the world believe he doesn’t exist.’

Miller’s Crossing (Joel & Ethan Coen, 1990)

‘Het beste gangsterepos sinds The Godfather‘, juichte onze hoofdredacteur indertijd. En wie hem een beetje kent, weet wat dat wil zeggen: briljant camerawerk, sluwe intriges en anarchistische humor van de hypergetalenteerde broertjes Joel en Ethan Coen. Met Byrne als de Ierse maffioso Tom Reagan, die tijdens de Drooglegging een oorlog tussen de Ierse, Italiaanse en Joodse misdaadsyndicaten uitlokt teneinde zijn macht te consolideren. Memorabel: de jeremiade van John Turturro als de Joodse dandy die op het punt staat te worden geliquideerd.

Gothic (Ken Russell, 1987)

Zoals de meeste films van Ken Russell – thrashmaestro achter Tommy en Crimes of Passion – werd ook deze gothische spookhuisshow op gefronste wenkbrauwen onthaald. Maar twee decennia later gaat er nog altijd een onverwoestbare vitaliteit van uit. Centraal in deze cinematografische koortsdroom staan Frankenstein-schrijfster Mary Shelley, haar halfzuster Claire, de dichters Shelley en Lord Byron (Byrne) en diens minnaar Polidori, een gezelschap dat zich tijdens een zwoele zomernacht in 1816 verliest in opiumvisioenen die door Russell op barokke wijze in beeld worden gebracht.

Excalibur (John Boorman, 1981)

Toen Byrne zijn debuut maakte op het witte doek was John Boorman al een tijdje over zijn hoogtepunt (zie: Point Blank en Deliverance) heen. Maar dat weerhield er de stoere Ier niet van om – bijgestaan door goed volk als Helen Mirren, Liam Neeson en Patrick Stewart – zijn volle gewicht te gooien in deze flamboyante, zeg maar psychedelische interpretatie van de mythe rond koning Arthur, Merlijn, Lancelot en andere Ronde Tafelgenoten. Je herkent Byrne als Uther Pendragon, de sub-Romeinse krijgsheer en overspelige vader van Arthur die hier door Boorman op de tonen van Wagner en Orff in een woest, pseudohistorisch fresco van bloed, seks en magie wordt gejaagd.

(D.M.)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content