De man achterJames Bond zou ditjaar 100 gewordenzijn. Een portretvan Ian Fleming,spion, journalist, aandelenmakelaarén reisagent.
ls je dit per se wil uit-brengen, doe het dan in godsnaam onder een pseudoniem.’ Geef toe, je zou als beginnend schrijver voor minder je pen aan de wilgen hangen. Zeker als de reactie van een ex-vriendin komt, die als allereerste je manuscript heeft mogen lezen. Het overkwam Ian Fleming. Nadat hij in zijn buitenverblijf in Jamaïca een maand lang maniakaal had zitten schrijven – tegen een gemiddelde van 2000 woorden per dag – was in maart van 1952 zijn debuut Casino Royale klaar. Zijn vrouw Ann moest hij niet naar haar mening vragen; die keek toch maar neer op het genre dat hij bedreef – ze omschreef het ooit als ‘pornografie’. Hij mocht Casino Royale zelfs niet aan haar opdragen omdat volgens haar ‘dat soort boeken’ geen opdracht verdient. En dus trok hij ermee naar ex-vriendin Clare, met het bekende gevolg. De ambitie die hij enkele jaren voordien had uitgesproken, ’to write the spy story to end all spy stories’, leek op dat moment ver weg.
Maar Clare sloeg natuurlijk de bal volledig mis, net zoals sommige anderen. Toen Casino Royale in 1953 in de winkels kwam, gingen enkele critici ook stevig de mist in. Een Amerikaanse recensent vond bijvoorbeeld – in wat wel eens de meest foute inschatting uit de literaire geschiedenis kan zijn – dat een Brits geheim agent als centraal personage ‘volledig passé’ was. Zelden was het tegendeel zo waar. De eerste jaren gingen de Bondromans redelijk vlot over de toonbank, maar nadat president Kennedy in 1961 From Russia with Love een van zijn favoriete boeken genoemd had en de gelijknamige verfilming in 1963 in de bioscoop was gekomen, explodeerde de verkoop. Bij Flemings dood in 1964 waren er al 40 miljoen exemplaren verkocht van de 14 Bondboeken die hij geschreven had, en ondertussen staat de teller op ruim 100 miljoen. Op het witte doek is zijn personage nog populairder: de Bondreeks is, met een totale opbrengst van ruim 4 miljard dollar, de tweede populairste franchise aller tijden (na Harry Potter).
The spy who loved his job
Omdat James Bond zo’n bekende naam is geworden, is de man erachter een beetje in de schaduw komen te staan. En dat terwijl Fleming veel van wat er in zijn boeken gebeurt – naar eigen zeggen zelfs alles – uit zijn eigen leven haalde. Het leven als spion bijvoorbeeld had hij aan den lijve meegemaakt. Nadat Fleming (geboren op 28 mei 1908) had gewerkt als reporter voor Reuters en als aandelenmakelaar, trad hij in 1939 in dienst bij de spionagedienst van de Britse marine. En niet zomaar als stagiair, maar meteen als de persoonlijke assistent van het hoofd van het agentschap. Tijdens WO ii mocht Fleming allerlei plannen bedenken om de Duitsers dwars te zitten, en dat was de ideale voorbereiding op zijn latere schrijfwerk. Een van zijn ‘plots’, zoals hij ze zelf noemde, was bijvoorbeeld Operation Ruthless, een plan om het codeboek van de Duitse marine in handen te krijgen. Fleming wou enkele Britse spionnen in een buitgemaakt Duits vliegtuig laten neerstorten in het Kanaal, zodat een sloep van de Duitse marine hen zou komen redden. De spionnen moesten dan het codeboek uit die sloep bemachtigen. Operation Ruthless ging uiteindelijk niet door, wegens praktische bezwaren, een euvel waar de plannen van Fleming wel vaker aan leden.
Dat Fleming eigenlijk een bureaujob had, werd later, toen James Bond beroemd werd, vaak in het belachelijke getrokken. Maar zijn positie tijdens WO ii mag niet onderschat worden. Hij werkte bij de belangrijkste spionagedienst van het Britse leger en kreeg daar erg veel verantwoordelijkheid. Vlak voor de invasie in Normandië stond hij bijvoorbeeld aan het hoofd van het comité dat de landing voorbereidde. Vandaar ook dat Fleming tijdens de oorlog nooit zelf bij gevechten betrokken was; het dichtste dat hij bij het slagveld geraakt is, was toen hij in augustus 1942 de rampzalige raid op Dieppe van uit de verte mocht observeren. Maar Fleming was, als ’the only officer who had a finger in practically every pie’, zoals zijn baas zei, gewoon te belangrijk om aan gevaar te worden blootgesteld.
Ian Fleming en James Bond waren dus niet een en dezelfde persoon, maar de auteur heeft dat ook nooit beweerd. Alleen deed hij zelden moeite om mensen die dat dachten tegen te spreken: zo liet hij zich erg graag fotograferen met een pistool in de hand, ook al had hij zelf een absolute hekel aan geweren. Bond was vooral een fantasie van Fleming,gebaseerd op ‘alle geheim agenten en commandotypes die ik ontmoet heb tijdens de oorlog’. Maar de wereld waarin Bond zich bewoog, kende Fleming van binnen en van buiten, en heel wat elementen waren op feiten gebaseerd. Veel van de gadgets die Bond gebruikt, had Fleming bijvoorbeeld leren kennen via de zogenaamde Q Branch, een speciaal departement van de Britse geheime dienst. Die stond onder leiding van ene Charles Fraser-Smith, die tijdens WO ii allerlei bizarre en onconventionele wapens bedacht, zoals een pijp die vanbinnen bekleed was met asbest, zodat je hem kon roken zonder dat de documenten die erin verborgen zaten vernietigd werden – in tegenstelling wellicht tot de longen van diegene die ze rookte.
The Man with the Golden Pen
Bond was niet alleen een fantasie voor Fleming, maar ook voor de lezers. In de eerste plaats gaven de boeken het zelfvertrouwen van Groot-Brittannië een boost. Sinds WO ii had het land zijn machtspositie zien afbrokkelen, ten voordele van de VS en de Sovjet-Unie. De Britse geheime dienst stond in de schaduw van de Amerikaanse, zeker nadat enkele schandalen hadden aangetoond dat ze stevig was geïnfiltreerd door Russische spionnen. Maar zeker in Flemings eerste boeken was ‘Britannia rule the waves’ wel nog altijd het motto, en steunden de Amerikanen op Bond en co. Het beeld dat Fleming schiep van de superefficiënte Britse geheime dienst was zo sterk dat vandaag voor de meeste mensen ‘een slimme spion’ nog altijd een Brits tintje heeft. Dat George Bush in 2003, toen hij de invasie in Irak wou rechtvaardigen, zei dat de Britten info hadden over hoe Saddam Hoessein uranium had proberen te kopen in Afrika, was in dat opzicht geen toeval: die verwijzing maakte het immers net iets geloofwaardiger voor het grote publiek, ook al bleek het naderhand een vergissing.
Voor wie opgroeide in de jaren 50 was James Bond eveneens een droombeeld. De verre reizen, de snelle wagens, het verfijnde eten, de vele luxeproducten, ze stonden in schril contrast met de schaarste waar de lezers iedere dag mee te kampen hadden. Ook op dat vlak putte Fleming uit zijn eigen leven. Net zoals zijn creatie hield de schrijver van ’the finer things in life’. Toen zijn boeken goed begonnen te verkopen, bestelde hij bijvoorbeeld een gouden typemachine én een gouden dopje voor zijn lievelingspen. Verre reizen waren hem ook niet vreemd. Als spion had hij al een groot deel van de wereld gezien, en na de oorlog werd hij ‘foreign news manager’ voor The Sunday Times, een functie waarin hij leiding gaf aan 80 buitenlandse correspondenten. Dat was niet alleen een goed betaalde job, ze gaf hem ook de kans om de planeet af te reizen: in 1959 mocht hij van zijn uitgever bijvoorbeeld vijf weken lang de mooiste steden van de wereld bezoeken, voor een reeks in de krant. Fleming zag zichzelf ook als een ’travel agent’, die zijn lezer allerlei exotische plaatsen toonde. En die lezer zag hem ook zo: toen de schrijver zijn derde boek Moonraker volledig in Groot-Brittannië liet afspelen, kwamen er zoveel klachten binnen dat hij dat nadien nooit nog in zijn hoofd heeft gehaald.
Fleming had met zijn personage ook de liefde voor exclusieve, gesofisticeerde dranken gemeen. Bonds smaakpalet gaat in de boeken trouwens veel breder dan de wodka martini’s die we – shaken, not stirred – kennen uit de films. Volgens een fan die alles eens geteld heeft, is wodka martini in de boeken zelfs niet eens Bonds lievelingsdrankje: over het hele oeuvre gezien slaat hij dubbel zoveel bourbons naar binnen. Fleming was ook een stevige drinker, die gemakkelijk urenlang de ene martini na de andere whisky liet aanrukken. De liefde voor de drank heeft, samen met zijn rookverslaving, zijn leven ook flink ingekort. Zijn gezondheid was altijd al broos geweest – ‘I’ve always had one foot not wanting to leave the cradle, and the other in a hurry to enter the grave’, zei hij ooit – maar de alcohol maakte de situatie nog erger. Een eerste hartaanval in 1961 overleefde Fleming nog en na een lange herstelperiode raakte hij er weer wat bovenop. Maar hij gaf zijn slechte gewoontes niet op, onder het motto: ‘I will not waste my life trying to prolong it.’ In de zomer van 1964, toen hij The Man With The Golden Gun had afgewerkt, kreeg hij een tweede, fatale hartaanval. Net op het moment dat, door de eerste Bondfilm, het geld pas echt begon binnen te stromen, moest Fleming zijn creatie dus alleen achterlaten.
Live and let live
Een halve eeuw na zijn dood is Fleming niet alleen onsterfelijk, maar hij wordt ook langzaamaan op literair vlak serieus genomen. Het is lang bon ton geweest om neer te kijken op de boeken, en ze te beschouwen als commerciële, oppervlakkige thrillers, met telkens dezelfde ingrediënten. Niets vat die houding beter samen dan deze quote van de Britse romancier Martin Amis. Zijn vader Kingsley Amis, een grote Bondfan en zelf een gevestigd auteur, schreef in 1968 de eerste zogenaamde ‘continuation novel’ (een boek rond Bond maar van een andere auteur), Colonel Sun. En dat vond Martin maar niets. ‘Nadat hij van mijn moeder gescheiden was,’ zei hij in een interview, ‘zat mijn vader zo in de knoop dat hij niets serieuzers meer kon schrijven dan James Bond.’
Nu wordt Fleming langzaam maar zeker opgenomen in het literaire pantheon. In 2002 werden drie van zijn boeken door Penguin heruitgegeven in de ‘Classics’-reeks, met een lovende inleiding van Christopher Hitchens, onlangs nog verkozen tot een van de meest invloedrijke intellectuelen van de wereld. Begin dit jaar zette de Britse krant The Times in haar lijstje ‘Greatest British Writers since 1945’ Fleming op de 14e plaats, net na Salman Rushdie maar voor Anthony Burgess, Roald Dahl en – ja, wraak is zoet – Martin Amis. En de nieuwste ‘continuation novel’, Devil May Care, is van de hand van Sebastian Faulks, een ex-literair criticus bij The Independent die al enkele stevige historische romans op zijn naam heeft. Devil May Care kwam uit op Flemings honderdste verjaardag en in de eerste vier dagen werden er in Groot-Brittannië bijna 45.000 exemplaren van verkocht, ongeveer vier keer zoveel als er normaal van een bestsellerauteur als Tom Clancy of Nick Hornby over de toonbank gaan. Neen, James Bond, en dus ook Ian Fleming, zijn nog altijd allesbehalve ‘passé’.
Door Stefaan Werbrouck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier