‘De status van ‘Terug Naar Oosterdonk’ komt voor een groot deel doordat weinig mensen de serie gezien hebben.’ Regisseur Frank Van Passel over de beste Vlaamse tv-REEKS uit de geschiedenis, diarree op Cuba en het eeuwige probleem geld. Door Stefaan Werbrouck

FOTO CHARLIE DEKEERSMAECKER

UIT OP 20/10 (LUMIèRE)

KOMT VOLGEND JAAR OP TV

Frank Van Passel (41) heeft een kater. Gisteren was de laatste draaidag voor Koning van de wereld, en daar hoort natuurlijk een feestje bij.Van Passel is samen met Bert Hamelinck de producent van die reeks over een Vlaamse bokser in de jaren vijftig en daarom vertoefde hij de voorbije zomer in Cuba, om er de opnames in goede banen te leiden. Maar Koning van de wereld is niet de aanleiding voor dit interview. Deze week komt Terug Naar Oosterdonk uit op dvd, de tv-serie die Van Passel een tiental jaar geleden draaide voor de VRT over een dorpje in de Antwerpse haven dat gedoemd is te verdwijnen. Terug Naar Oosterdonk, algemeen beschouwd als hét hoogtepunt in de Vlaamse tv-fictie, heeft ondertussen een bijna legendarische status. In de top-honderd van beste tv-series aller tijden die Focus Knack twee jaar geleden maakte naar aanleiding van 50 Jaar TV, stond de reeks van Van Passel op plaats 21 én was ze de enige Vlaamse vertegenwoordiger. Toen Canvas in 2004 zijn vijfde verjaardag vierde, vroeg De Standaard aan haar lezers welke programma’s van de zender zij het liefst nog eens terug zouden zien. Terug Naar Oosterdonk eindigde in die poll als eerste dramareeks. Opmerkelijk, want Canvas bestond nog

Hoe was het om de reeks opnieuw te bekijken?

Frank Van Passel: Aangenaam, maar ook confronterend. Je hoopt altijd dat een tv-serie met de jaren nog wat beter wordt, maar dat lukt enkel met goede wijn. De fouten en de zwakheden waarvan ik wist dat ze erin zaten, vallen me nu nog meer op. Aan de andere kant: wat ik vroeger al sterk vond, is nog steeds sterk. Terug Naar Oosterdonk is het meest warme wat ik al gemaakt heb. Manneken Pis is wranger en Villa des Roses koeler, maar bij Terug Naar Oosterdonk kreeg je een echt warm gevoel. En dat is nog steeds zo.

Ben je bang dat de status van ‘Terug Naar Oosterdonk’ als ‘beste serie uit de Vlaamse tv-geschiedenis’ zal verminderen nu ze uitkomt op dvd?

Van Passel: Die status is wat ze is, ik heb ze nooit gezocht. Ik ben erg trots op Terug Naar Oosterdonk, maar het is geen meesterwerk. Die status komt voor een groot deel doordat weinig mensen de serie gezien hebben. Dat soort status kan ik missen als kiespijn. Ik had liever gehad dat er tien keer zoveel mensen de reeks gezien hadden en de helft het slecht had gevonden.

Dat had misschien gekund als de reeks op TV1 was uitgezonden.

Van Passel: Ja, daar is nogal wat rond te doen geweest. Ik heb daar nooit echt een probleem mee gehad, omdat ik er – naïef – van uitging dat mensen die de reeks wilden zien, zouden overschakelen. Maar door alle heisa zijn sommigen Terug Naar Oosterdonk extra beginnen te koesteren, terwijl de reeks dat niet nodig had. Het enige wat ik toen spijtig vond was dat Terug Naar Oosterdonk nog op TV2 is uitgezonden en niet op Canvas, als een soort beginselverklaring. Al heeft Canvas sindsdien natuurlijk ook geen fictie meer gemaakt.

In 1999 zei toenmalig VRT-directeur Piet Van Roe nochtans dat er af en toe iets ‘Oosterdonkachtig’ op Canvas zou moeten komen. Heb jij iets gezien?

Van Passel: Tja, ze hebben geen geld, en dat is een prima excuus, natuurlijk. Terug Naar Oosterdonk kostte indertijd 120 miljoen frank en dat de reeks ooit gemaakt is, was puur toeval. De VRT had geld over en de directie wou dat investeren in een mooi fictieproject.

Maar fictie hoeft niet altijd veel te kosten. Kijk naar wat VTM nu gedaan heeft met de Faits Divers-reeks (een serie tv-films waarvan er dit najaar een paar in de bioscoop komen; nvdr.) of wat VPRO vroeger had met de lowbudgetserie Lolamoviola. Dat moet Canvas toch ook kunnen? Op dat vlak had de openbare omroep zijn taak de laatste jaren wat meer ter harte moeten nemen. Faits Divers, De Kavijaks, Koning van de wereld, de grote investeringen in fictie van de laatste jaren komen allemaal van VTM, en dat is toch de omgekeerde wereld. Vanuit een economisch perspectief moet je immers geen prestigieuze dramareeksen maken: Thuis kost veel minder en scoort hoger.

In de VS halen minder voor de hand liggende reeksen toch ook veel kijkers?

Van Passel: De kloof tussen Amerika en hier is natuurlijk gigantisch. Wij moeten tv-series maken op een ambachtelijke manier, met hamer en aambeeld, en dat betekent dat je de vernieuwing achterna moet lopen. Al is Vlaanderen sowieso conservatief ingesteld. Tekenend is bijvoorbeeld dat alles wat in mijn ogen kwaliteitsfictie is pas vanaf elf uur ’s avonds wordt uitgezonden. Of dat The Kingdom van Lars Von Trier, mijn absolute favoriet aller tijden, nooit op de Vlaamse tv te zien is geweest. De meeste zenders hebben echt schrik voor vernieuwing. Bij VTM en één kan ik dat nog begrijpen, maar Canvas had verder moeten staan.

Bij de VRT lijken ze de boodschap nu begrepen te hebben. Peter Van den Begin werkt aan een reeks over de Ancienne Belgique in Antwerpen, er komt een ‘epos over een familie Hasseltse jeneverstokers’…

Van Passel: Daarom ben ik ook redelijk enthousiast. Een paar jaar geleden lag het echt stil, maar nu zijn de verschillende zenders elkaar aan het begluren. Dat is een heel gezonde situatie. Als er af en toe iets gemaakt wordt dat niet de platgetreden paden betreedt, dan ben ik al meer dan tevreden. Daarom hoop ik ook dat de films van Faits Divers scoren, zodat VTM beloond wordt voor de gok. Want als er één iets echt succes heeft, is er plotseling veel meer mogelijk. En dan kan er misschien ooit een tweede Terug Naar Oosterdonk gemaakt worden.

Jij stond toch ook eerst in de lijst regisseurs die een film gingen maken voor de ‘Faits Divers’-reeks, met ‘Zwijg Kleine’, een burleske komedie over een communiefeest in de jaren zeventig?

Van Passel: Dat is gesneuveld toen Jan Verheyen is weggegaan bij VTM, omdat het qua sfeer niet aansloot bij de rest. Spijtig, maar als ik zou moeten treuren om de gesneuvelde projecten uit mijn carrière, dan zou ik nu huilend aan de toog hangen.

Het is typerend dat die film over de jaren zeventig zou gaan. Jij moet blijkbaar minstens twee decennia terug in de tijd gaan. Ben je een nostalgicus?

Van Passel: Neen, niet echt. Ik ben er gerust in dat het vroeger niet beter was. Mooier, dat wel (lacht). Al die objecten van vroeger, die zijn toch net iets schoner dan vandaag. Kijk naar Koning van de wereld: een praatscène in een wagen is zoveel mooier als dat in een wagen van de jaren vijftig is. Daarom zijn we ook in Cuba gaan filmen, omdat alles er daar nog uitziet zoals in de jaren vijftig.

Dan is het toch vreemd dat je ‘Koning van de Wereld’ aan een andere regisseur hebt gegeven, Guido Hendrickx.

Van Passel: Toen we met Koning van de wereld begonnen had ik net Villa des Roses gemaakt, en ik zag het echt niet zitten om me nog eens drie jaar op één project te focussen. Als producent kun je wat meer afstand bewaren; als regisseur is dat onmogelijk. Mocht er nu zo’n project langskomen, dan zou ik het wél zelf regisseren; nu heb ik weer goesting. Bovendien was Guido een betere regisseur voor dit project. Ik ben een grote fan van Moeder Waarom Leven Wij (dat Hendrickx geregisseerd heeft; nvdr.) en Guido heeft ook voeling met boksen, wat zeldzaam is in Vlaanderen. Hij heeft er een paar documentaires over gemaakt en toen hij nog mijn leraar was, heeft hij mij regelmatig Fat City van John Huston door de strot geramd. Dus dacht ik: doe het nu maar zelf (lacht).

Was het moeilijk werken in Cuba?

Van Passel: Dat viel mee. Met ons productiehuis (Roses Are Blue; nvdr.) draaien we regelmatig in het buitenland, dus de logistieke kant van de zaak zijn we wel gewoon. Het feit dat je op een eiland zit, heeft ook alleen maar voordelen. Niemand kan gaan lopen. In België zijn er altijd externe factoren die de set verstoren. Op een maandagochtend moet je telkens opnieuw beginnen, terwijl we in Cuba gewoon konden doorgaan. Daar was het elke dag vrijdagavond. Er zijn natuurlijk kleine praktische problemen. Als je call sheets moest maken, kwamen ze je soms vertellen ‘dat er vandaag geen papier is’. Of als je een vuilnisbak nodig had, dan wist je dat dat drie weken ging duren. Je moet de mentaliteit leren kennen. Een Cubaan zegt nooit neen, dat krijg je gewoon niet uit zijn mond. ‘Ja’ kan ja betekenen maar ook neen, en als je dat eindelijk begrijpt, ben je al een paar weken verder. En is er heel veel fout gelopen.

Zoals het feit dat iedereen van de crew ziek werd van het eten op de set?

Van Passel: We wisten natuurlijk dat we met diarree af te rekenen zouden hebben, het was alleen nog erger dan we gevreesd hadden. We moesten werken met de catering die de staat ons had toegewezen, maar het eten dat ze leverden was echt niet te vreten. Na een paar dagen was iedereen ziek; we hebben ettelijke hectoliters stront zien passeren op de set. Maar uiteindelijk is alles opgelost.

Naar verluidt zaten er ook spionnen in jullie crew.

Van Passel: Ja, Herman Portocarero (oud-ambassadeur in Cuba; nvdr.) had ons dat gezegd. Het rare is dat je daar niet eens over nadenkt. Je legt je er gewoon bij neer, omdat het bij het systeem hoort. Ik denk ook dat het allemaal gevaarlijker klinkt dan het is. Zodra ze zagen dat wij geen cocaïnesnuivende bende zatlappen waren, lieten ze ons met rust.

Dit najaar komt er een tiental nieuwe Vlaamse films uit in de bioscoop. Daar zit geen ‘Van Passel’ bij. Vind je dat jammer?

Van Passel: Absoluut niet. Na Villa des Roses wou ik heel snel Zwijg Kleine draaien, maar dat is niet gelukt, en toen heb ik beslist om mij een paar jaar toe te leggen op productiewerk. De drang om iets te maken is er nog wel, maar het hoeft niet morgen te zijn. Ik heb mij er al bij neergelegd dat ik geen vijftig films zal maken. Niemand zit te wachten op ‘de nieuwe Frank Van Passel’, dus als ik nog een film maak, dan moet het een goede zijn.

Is het nu eigenlijk gemakkelijker geworden om een film van de grond te krijgen in Vlaanderen?

Van Passel: Neen, alleen word je beter omringd, dankzij de komst van het Vlaams Audiovisueel Fonds. Maar het blijft moeilijk omdat er hier zo weinig mensen naar de cinema gaan. Er is te weinig geld, zo simpel is het. L’enfant van de gebroeders Dardenne bijvoorbeeld heeft naar Vlaamse normen heel veel gekost. Die film is chronologisch opgenomen en dat is zeer, zeer duur – een Vlaamse cineast zou zich dat absoluut niet kunnen permitteren. Maar het resultaat is er ook naar. We moeten daar ook niet naïef in zijn: het geld gaat er niet komen.

Is dat niet verschrikkelijk frustrerend? Je steekt waarschijnlijk meer tijd in projecten die er niet doorkomen dan in de films die je wél kunt maken.

Van Passel: Dat klopt. De laatste drie projecten die ik heb proberen op te starten, zijn allemaal gesneuveld, en waarschijnlijk is dat een heel normaal gemiddelde. Maar ik geloof ook niet meer dat je in Vlaanderen enkel filmregisseur kunt zijn. Als je dat hier probeert, word je zot van frustratie én kun je niet rondkomen, behalve als je tussen twee films gaat stempelen. Daarom ben ik zelf met een productiehuis begonnen en draai ik reclamefilms. Ik maak heel graag fictie, alleen is het niet leefbaar. In België zijn er twee regisseurs die van bioscoopfilms kunnen leven: de gebroeders Dardenne natuurlijk, en misschien Dominique Deruddere, en die heeft toch ook al veel zwarte sneeuw gezien. Voor mij is film nu meer dan ooit een luxeobsessie en een luxehobby geworden.

Als je reclame maakt, is dat dan bandwerk voor jou?

Van Passel: Reclame is voor mij een beetje zoals een schetsboek voor een tekenaar: om af en toe iets uit te proberen. Als cineast kun je dat niet, daar is film veel te duur voor, maar in reclame kan het wel. Daar kom je zoveel verschillende genres tegen: de laatste twee jaar heb ik in New York een maffiafilmpje gedraaid, in Los Angeles op een militaire basis een oorlogsfilm, in Zuid-Spanje een Zorro-pastiche en in Nieuw-Zeeland iets met Vikings. Bovendien krijg je ook het budget dat je nodig hebt om je verhaal te vertellen. Als je een film of een tv-reeks maakt, dan vraag je je niet af: ‘hoe ga ik mijn verhaal vertellen’, maar ‘hoeveel geld heb ik om mijn verhaal te vertellen?’. Dat ben ik een beetje beu.

Wordt er binnen het vak nog neergekeken op reclame?

Van Passel: Neen, 98 procent van de mensen leeft van de reclame. En die andere twee procent kijkt erop neer (lacht). Ik heb de laatste paar jaar meer uren op de set gestaan dan al de jaren voordien samen, en ik heb op technisch niveau heel veel bijgeleerd. En als het slecht is, achtervolgt het je niet.

Als het goed is natuurlijk ook niet.

Van Passel: Maar die anonimiteit vind ik heel leuk. Ik heb het altijd raar gevonden dat je als cineast aan een film gekoppeld wordt, terwijl je heel sterk in team werkt. De belangrijkste mensen van een crew komen nooit ter sprake.

Ik begin te begrijpen waarom je ‘de meest bescheiden regisseur van Vlaanderen’ wordt genoemd. Nochtans is zowat alles wat je hebt gemaakt, goed onthaald, wat voor een Vlaamse regisseur toch uitzonderlijk is.

Van Passel: Ik hoop dat ik niet vals bescheiden ben. Ik bén ook trots, maar het is nog niet af. Het is nog niet goed genoeg. En het zal waarschijnlijk ook nooit goed genoeg worden, omdat ik nu eenmaal in Vlaanderen leef. Ik woon hier bijzonder graag en ik wil ook niet weg, maar je kunt je niet vervolmaken als filmregisseur. Dat heb ik wel met reclame: ik kan niet meer aanvaarden dat ik een slechte spot maak, omdat ik daar wél de mogelijkheden krijg om alles beter en beter te doen. Misschien draai ik in de volgende twintig jaar nog twee of drie films. Dan heb ik in mijn hele leven vijf films gemaakt. Hopelijk zullen dat vijf goede zijn, maar eigenlijk is dat een grap, hé? Want na vijf films zou je carrière net moeten beginnen! Ik heb altijd dat gevoel gehad. Manneken Pis ben ik beginnen te draaien toen ik 29 was, maar tussen mijn 20e en mijn 29e had ik een miljard keer meer energie dan nu. Maar je raakt gewoon niet aan projecten. Dat is een ongelooflijke verspilling. Jonge mensen die afstuderen zouden moeten worden volgepompt; dan ga je over twintig jaar goede cineasten én films krijgen.

Was regisseren eigenlijk iets wat je al van jong af aan wou doen?

Van Passel: Neen, ik ben er toevallig ingerold. Toen ik jong was, wou ik fotograaf worden. Na mijn middelbare studies ging ik fotografie studeren aan Sint-Lucas, maar toen zag ik dat er daar ook een afdeling film was. Ik wist helemaal niet dat je dat ook kon studeren, maar ik dacht: als ik dat doe, dan krijg ik niet alleen fotografie, maar ook nog wat extra. Een maand later stond ik als tweede camera-assistent op de filmset van Istanbul van Marc Didden. Maar: ik ben geen cineast. Als ik morgen geen film meer zou kunnen maken, zou ik daar niet om treuren. Ik moet natuurlijk wel met beelden bezig zijn; ik ben wel een regisseur. Desnoods zou ik met amateurtoneel beginnen, zolang ik maar kan regisseren.

Wat kun je dan niet missen?

Van Passel:(denkt lang na) Eigenlijk heeft het niks met het eindproduct te maken maar met de set. Ik kan echt genieten van een draaidag. Voor mij zou gerust iemand anders daarna de rest van het werk mogen doen, de film ontwikkelen en afwerken. Natuurlijk: als je een kind maakt, moet je het ook opvoeden (lacht). Let op: ik zie graag het afgewerkte product, ik zie ook graag films, zelfs die van mij, maar het meeste plezier beleef ik op de set. Daarna zou ik er het liefst niets meer mee te maken hebben. Ik heb er ook geen geduld voor: maanden in de montagekamer zitten, takes kiezen – ik word daar bloednerveus van. Ik begin nu al te zweten van de gedachte alleen al. Ik zou dan veel liever aan een volgende film beginnen. Het Hollywoodsysteem van de jaren twintig en dertig, waarbij regisseurs in dienst stonden van de grote studio’s en tientallen films moesten draaien, dat moet fantastisch geweest zijn. Daar ben ik erg jaloers op, want dan kun je als regisseur echt goed worden. Als een bakker één keer om de vijf jaar een brood mag bakken, zal het resultaat ook niet te vreten zijn. Dat is de situatie waar je als cineast in Vlaanderen in zit.

Stefaan Werbrouck

‘Dat ‘Terug Naar Oosterdonk’ ooit gemaakt is, was puur toeval.De VRT had geld over en de bazen wilden dat dan investeren in een mooi fictieproject.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content