De Britse auteur Jonathan Coe stelt in het Brusselse filmmuseum de hele maand mei zijn favoriete films voor. ‘Ik heb zelf nogal de neiging om dikke boeken te schrijven, en heb dus een gigantische bewondering voor filmscenaristen die op 120 pagina’s hun verhaal kunnen vertellen.’
et woord ‘cross-over’ heeft sinds de strapatsen van Bart Somers en Dirk Vijnck een beetje een foute bijklank gekregen, maar er zijn nog mensen die we wel graag een overstap zien maken. Zoals Jonathan Coe, de Britse schrijver van succesromans als What A Carve Up!, The Rotters’ Club en The Rain Before It Falls. Coe is een auteur die altijd met beide voeten in de populaire cultuur van vandaag heeft gestaan: zowel muziek als film speelt een erg belangrijke rol in zijn leven en dus ook in zijn boeken. Toen Het Beschrijf Coe als ‘ writer in residence‘ uitnodigde – wat vooral betekent dat de man de hele maand mei in een villa in Galmaarden aan zijn volgende boek mag werken – zag het vernieuwde Brusselse filmmuseum Cinematek zijn kans schoon. Het gaf Coe een ‘Carte Blanche’ en liet hem 25 van zijn favoriete films kiezen – van klassiekers als Vertigo van Alfred Hitchcock tot minder bekende parels als Ace in the Hole van Billy Wilder – die de hele maand mei in Brussel te zien zijn.
Was het leuk om zo’n lijst te maken?
Jonathan Coe: Absoluut. Het was de eerste keer dat ik het mocht doen: het BFI ( British Film Institute, de tegenhanger van het Brusselse filmmuseum; nvdr.) vraagt zoiets niet aan schrijvers, die kiezen liever zelf hun films. (Lacht) Maar het is ook frustrerend. Zodra het programma vastlag, dacht ik meteen aan tien andere films die ik erbij had gewild. Bij deze stel ik me dus kandidaat om volgend jaar terug te komen.
Het valt wel op dat je vooraloudere titels hebt gekozen. De meest recente film is van 1987, en de helft dateert van voor 1961, jouw geboortejaar.
Coe: Is dat zo? Dat was me niet eens opgevallen. Ik denk dat dat komt doordat ik een echte liefhebber van de klassieke cinema ben, en naarmate ik ouder word, voel ik me daar ook comfortabel bij. Aan de andere kant heb ik veel tijd nodig om een film echt in me op te nemen, en ik heb gemerkt dat mijn oordeel gaandeweg nogal eens kan veranderen. Ik heb lang getwijfeld of ik No Country for Old Men zou kiezen, omdat die mij vorig jaar echt met verstomming geslagen heeft. Maar ik zou hem over vijf jaar nog eens moeten zien om te kijken of ik hem nog altijd even goed vind. Dat is trouwens de reden waarom ik gestopt ben als filmrecensent ( Coe was halverwege de jaren 90 even criticus voor het Britse magazine ‘The New Statesman’; nvdr. ) en waarom ik vandaag ook geen romans meer bespreek. Het gebeurde veel te vaak dat ik het achteraf niet meer eens was met mijn recensie.
In je inleiding op het programma schrijf je dat ‘bijna alle films flirten met genres, zoals horror, komedie of melodrama, die bij de hogepriesters der filmkritiek niet erg hoog staan aangeschreven. Met als gevolg dat sommigen het misschien een wat ‘vulgaire’ lijst vinden. Net datgene wat mij er het meest aan bevalt.’Wat bedoel je daarmee?
Coe: Als ik in Cahiers duCinéma of Sight & Sound lijstjes zie van ‘de beste films ooit gemaakt’, denk ik meestal: schitterende films, maar eigenlijk wil ik niet één daarvan opnieuw zien. Niet dat ik geprobeerd heb om een onconventioneel programma samen te stellen, maar ik houd nu eenmaal van films die een beetje populistisch zijn: ik wil het gevoel krijgen dat de regisseur echt moeite doet om zijn publiek te entertainen. En in genrefilms wordt daar over het algemeen meer belang aan gehecht dan in arthouse. Hetzelfde geldt voor boeken. Voor mijn plezier lees ik ook liever een thriller dan dezogenaamde ‘serieuze’ fictie.
Terry, de elitaire filmcriticusuit je boek ‘The House of Sleep’,had je lijstje maar niets gevonden.
Coe:(Lacht) Ja, dat klopt, maar ik ben Terry niet. Toen het boek uitkwam,waren er ook veel mensen die ons gelijkschakelden, maar eigenlijk is zijn visie op film precies tegenovergesteld aandie van mij. Ik heb Terry vooral bedacht om hem te kunnen neerhalen.
Het verwonderde me dat je ‘What a Carve Up!’, de Britse horrorkomedie uit de jaren 60 die in jouw gelijknamige roman uit 1994 een belangrijkerol speelt, niet geselecteerd hebt.
Coe: Ik heb er vanzelfsprekend aan gedacht. Als ik wilde tonen welke invloed cinema op mijn schrijverschap heeft gehad, was het ook een voor de hand liggende keuze. Het probleem is dat het niet bepaald een goede film is. Toen mijn boek in Groot-Brittannië net uit was, heeft een vriend als een soort geschenk een kleine bioscoopafgehuurd en een dertigtal mensen uitgenodigd om What a Carve Up! samen met mij te bekijken. Ik heb het grootste deel van de tijd met mijn hoofdtussen mijn handen gezeten. (Lacht) Dat wilde ik nu toch liever vermijden.
Hoe heeft film jou beïnvloed?
Coe: Film heeft me leren schrijven. Wat ik weet over hoe je een verhaal moet vertellen, heb ik uit de cinema.Ik heb zelf nogal de neiging om dikke boeken te schrijven, veel ruimte te gebruiken voor wat ik wil zeggen. En ik moet dan altijd een waar gevecht leveren met mezelf om mijn boeken in te korten, om ze simpeler te maken en op minder pagina’s hetzelfde te vertellen.
Zoals Billy Wilder, een regisseur die prominent aanwezig is in je lijst, ooit zei: ‘Ik heb tien geboden, en de eerste negen luiden: Gij zult niet vervelen’.’
Coe:(Lacht) Dat is de perfecte samenvatting, en het is niet vreemd dat ze van Wilder komt. Ik heb een gigantische bewondering voor scenaristen als hem of I.A.L. Diamond ( de compagnon van Wilder die onder meer ‘Some Like It Hot’ en ‘The Appartment’ schreef; nvdr.) die een verhaal kunnen vertellen in een scenario van 120 bladzijden. Ik heb het zelf geprobeerd en weet hoe moeilijk het is. Als je een script van Billy Wilder leest, is dat niet hetzelfde als de film zien, maar het is wel even opwindend, omdat je heel veel leert over hoe je tegelijk zuinig en erg complex kunt schrijven.
Is het niet vreemd voor een schrijver dat hij zoveel uit films geleerd heeft, in plaats van uit boeken van anderen?
Coe: Een beetje wel, hé? Maar ik hebgewoon niet veel goede literatuur gelezen toen ik opgroeide. Ik las de boeken die ik moest van school en van sommige daarvan heb ik ook wel dingen geleerd, maar de rest van de tijd zat ik tv te kijken. Ik gebruikte zelfs een kleine taperecorder om via de koptelefoonaansluiting van de televisie de geluidstrack van films op te nemen. Dan had ik zo tien of twaalf films op tape staan, en daar lag ik ’s avonds in bed naar te luisteren. Maar ik bekeek ook tv-series. Dat wordt natuurlijk niet weerspiegeld in mijn Carte Blanche, maar de Britse tv uit de jaren 70 heeft een belangrijke invloed gehad. Die was van een erg hoge kwaliteit, en een groot deel van mijn ‘oor voor dialogen’ in mijn boeken heb ik te danken aan de reeksen van toen.
Het is dus niet zo vreemd dat de BBC-serie naar ‘The Rotters’ Club’ geschreven is door Dick Clement en Ian La Frenais, scenaristen van Britsecomedyseries als ‘Porridge’ en ‘Whatever Happened To The Likely Lads’?
Coe: Neen, het was mijn idee om hente vragen. Het productiebedrijf raadde het me af omdat men dacht dat ze toch niet zouden willen, maar ze zagen het meteen zitten omdat ze het boek zo goed vonden. Ik heb me zelden zo trots gevoeld als die dag. (Lacht)
Klopt het dat er van ‘What A Carve Up!’ nu ook een tv-reeks gemaakt wordt?
Coe: Ja, maar ik ben eerlijk gezegd niet echt optimistisch. Jeremy Dyson, de scenarist en een van de schrijvers van de comedyreeks The League of Gentlemen, is uit het goede hout gesneden en zijn eerste aflevering zag er heel sterk uit. Maar met de economische crisis wordt er stevig in de budgetten gesnoeid, en het eerst wat sneuvelt, is natuurlijk duur drama.
Hoe komt het eigenlijk dat jouwboeken nog nooit verfilmd zijn?Voor iemand die zo door film geïn-spireerd wordt, is dat toch raar?
Coe: Eén boek is wel verfilmd: The Dwarves of Death, een roman waarop ik niet echt trots ben, is eind jaren 90 bewerkt tot de film Five Seconds to Spare. Maar aangezien die nooit in de zalen is uitgekomen – en maar goed ook – kan ik me voorstellen dat je hem niet kent. (Lacht) Er zijn wel plannen geweest om What A Carve Up! te verfilmen. Toen het boek uit was, hoorde ik dat Sam Mendes, die op dat moment nog nooit een film had gemaakt, de rechten wilde. Maar zijn producent vond het verhaal te ingewikkeld – en eigenlijk had hij daar ook gelijk in – en vroeg hem een ander boek van mij te kiezen. Dat werd dus The Dwarves of
Death. Samen met Mendes ben ik nog aan het scenario begonnen, maar hij is naar Hollywood vertrokken om American Beauty te maken, en toen is het hele project een beetje van de rails gelopen. Ik heb voor Five Seconds to Spare zeven of acht verschillende drafts gemaakt, maar het uiteindelijke scenario is door de regisseur geschreven, weliswaar met sommige van mijn scènes erin. En zoals zo vaak bij film gebeurt, krijg je dan een slecht compromis.
Je zit nu al enkele weken in Galmaarden als ‘writer in residence’ voor Het Beschrijf. Schiet het werk op?
Coe: Zeker, mijn nieuwe boek is zelfs bijna af. Als ik in de laatste stadia van een boek zit, werk ik graag ongestoord twaalf à veertien uur aan een stuk, en zo’n huis op het platteland leent zich daar natuurlijk perfect voor. Al is het ook een marteling om net buiten Brussel te zitten en te weten dat daar iedere avond een van je favoriete films wordt gespeeld. (Lacht)
In een interview over je recentste boek ‘The Rain Before It Falls’, dat in tegenstelling tot je andere werken zo goed als geen humor bevatte, zei je dat je volgende boek weer grappigzou worden. Alsof je je een beetje schaamde voor de ernst ervan.
Coe: Neen, helemaal niet: ik ben erg trots op The Rain before It Falls. Als je me zou dwingen om een favoriet te kiezen uit de boeken die ik geschreven heb, is de kans groot dat die het zou worden. Maar tegelijk voel ik me ook een beetje schuldig omdat het zo serieus was, want als lezer – en ook als filmkijker – weet ik hoe geweldig én zeldzaam het is om een paar uur met een boek of een film te kunnen lachen.
Je nieuwe boek is dus weer grappig?
Coe: Absoluut: het is een road novel, waarin het personage met een auto van het zuiden van Engeland naar het noorden van Schotland moet rijden, door het moderne Groot-Brittannië. Eigenlijk is het in elk opzicht het tegenovergestelde van The Rain Before It Falls: het is grappig, het speelt zich in het heden af én het gaat bijna helemaal over mannen.
Wat is eigenlijk het moeilijkst:grappig schrijven of ontroerend?
Coe: Goede vraag. (Denkt na) Ik zou het niet weten. Het is moeilijk om precies te zeggen waarom je het ene idee tot een grappig boek uitwerkt en het andere tot een ernstig. Het enige wat ik kan zeggen, is dat ik nu begrijp waarom Woody Allen af en toe een film wil maken waarin helemaal geen humor zit. Als je mensen aan het lachen hebt gebracht, wil je soms ook iets ernstigs doen. Al is het bij zijn recentste films wel moeilijk om nog te zeggen of ze grappig bedoeld zijn of niet. (Lacht)
De Carte Blanche van Jonathan Coe
Nog tot 31/5 in Cinematek, Brussel.
Info en programma op www.cinematek.be.
De boeken van Coe zijn verschenen bij Querido.
Door Stefaan Werbrouck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier