Over het algemeen ben ik niet zo’n fan van fans. Het woord roept onaangename beelden op van morsige hemdjes die moeizaam bierbuiken in bedwang houden, terwijl hun eigenaar al te enthousiast met een beduimelde foto van zijn favoriete onbenul zwaait. Het doet me ook denken aan verblindend roze teddyberen, kwijl dat labradorgewijs uit menselijke monden druipt en stuiptrekkingen die normaal met waanzin geassocieerd worden. Als een fan een fan is, is hij zelden zichzelf. Persoonlijk weet ik niet of dit nu goed of slecht is. Het enige wat ik met zekerheid kan zeggenis dat de fan op zich niet mijn favoriete mensensoort is. Je kan je trouwens fundamentele vragen stellen over het nut van de fan voor het voortbestaan van de planeet. Biedt hij een remedie tegen hoge brandstofprijzen? Ik dacht het niet. Brengt hij verlichting in de eenzame dagen van oude vrouwen in het bejaardentehuis? Ik dacht het niet. Helpt hij tegen overgewicht of pijnlijke gewrichten? Ik dacht het niet. Als ze in Genève geen materie meer vinden om in die deeltjesversneller te pompen, kunnen we misschien wat fans tegen elkaar laten botsen. Wie een zwart gat zoekt, vindt dat ongetwijfeld in de hersenpan van menige fan.
Maar wat nu te denken van de fictieve docusoap Fans waarin Peter Van den Begin en Stany Crets in het onwerkelijke leven van enkele fans glijden? Het goede nieuws is dat dit programma niet over koken, restaurants of hobbykoks allerhande gaat. Of dat men niet op zoek gaat naar aanstaande trouwkoppeltjes. Nog beter is dat dit programma in zijn compromisloze absurditeit makkelijk boven het gemiddelde niveau van het binnenlandse televisieproduct uitstijgt. Het slechte nieuws is dat wie boven het gemiddelde uitstijgt niet langer op Jupilerhoogte speelt, maar in de Champions League. En daar gaat het niet meer om gewoon goed, maar wel om het beste. Mij is het na een aflevering niet duidelijk of Fans op zichzelf subliem is of dat het goed is omdat de rest zo slecht is. Toegegeven, de vadsige broers Ringo en Elvis, mama Irma, de griezelig gestroomlijnde dokter Lambert en de leger dan leeglopers Koen en Luc zijn zo grotesk dat ze evenveel weerzin als sympathie opwekken. Je voelt letterlijk het ongemak waarmee buurman Yves zijn huis in- en uitsluipt, permanent op zijn hoede voor een onverwachte aanval van fans Koen en Luc. Ook de scène waarin Ringo en Elvis met de onwillige rolstoel van mama Irma worstelen en haar – zwetend en hijgend onder hun eigen gewicht – dan maar even laten liggen, was bijtend pijnlijk.
En toch, ik ben er nog niet van overtuigd dat een van de karakters even watervast en roestvrij is als de typetjes die Matt Lucas en David Walliams in het ranzige universum van Little Britain neerpootten. Om grappig te zijn, is marginaliteit alleen niet voldoende. Er is meer nodig. En dat heb ik voorlopig niet gezien. Bovendien is voorspelbaarheid het B-H-V van de humor: het bederft alle pret. En ja, het was te voorspellen dat Dr. Lambert van al zijn patiënten een Leah Thys wilde maken of dat hij Leah Thys en niet Beatrijs zou schilderen. Ben ik te streng? Misschien wel. Maar dat komt ook omdat Crets en Van den Begin er ondanks hun bovenmaatse confectiebroeken, veel te zware brillen en triestige kapsels niet in slaagden de moeder aller fanscènes naar huis te spelen. Geen Ringo, geen Elvis, geen zazawie kan voorlopig tippen aan de groene en de rode thermos op de schoot van de Wendy-fans in In De Gloria. De lat ligt hoog.
Tine Hens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier