Regisseur in spe – Koen Mortiers Brusselmansverfilming strandt in Oostende,holle hysterie en gedateerde Generation-X-slogans. Het heeft er nochtans alle schijn van dat er een échte filmmaker in hem schuilt.
Koen Mortier met Dries Vanhegen, Norman Baert, Sam Louwyck, Gunter Lamoot, François Beuckelaers
Een door vuile lappen punkrock opgefokte Herman Brusselmansverfilming die bevolkt wordt door gehandicapte rockers, verkrachters die Dikke Lul heten en méér West-Vlaamse voyous dan er ooit bij rellen met Club Bruggehooligans werden gespot: als raid op het tuttige Vlaamse filmbastion kan het tellen, en op zich hadden we het debuut van Koen Mortier dan ook graag een duw in de rug gegeven. Ware het niet dat deze Trainspottingà la flamande vooral lijkt bedoeld voor chronische pubers en terminaal verzuurde hipsters die onder het motto ‘rechts is het nieuwe links’ hun herwonnen politieke incorrectheid bevestigd willen zien middels toogpraat over vrouwen, gehandicapten, homo’s en zwarten. Bovendien blijft het ironisch dat er uitgerekend in die ene Vlaamse film die komaf wil maken met alle voorgaande méér gevloekt, geschreeuwd en geneukt wordt dan in alle Van Paemels, zij het in hardcore en trashy variant.
Inzet van deze thematisch ondervoede en door een klasje non-BV’s ongelijk vertolkte groteske is de queeste naar roem en rijkdom van drie gehandicapte rockers (Baert, Louwyck en Lamoot). Ze halen de successchrijver Dries (Vanhegen, oftewel Brusselmans’ alter ego) binnen als drummer van hun bandje, ook al kan die amper een cimbaal raken en laat hij er geen twijfel over bestaan dat hij hen enkel wil misbruiken als inspiratie voor zijn nieuwe boek. Dat culmineert uiteindelijk in een gitzwarte, met bloed doorzegen climax, maar dan wel met het hatelijkste personage (die Dries dus) als narrator, waardoor alle empathie en tragiek blokkeert en Brusselmans’ wrange humor wordt vervangen door hol cynisme, en zelfspot door spot tout court.
Of er dan nietn hoets’te melden valt? Toch wel. De soundtrack (met Millionaire, Kowlier en de DEVO-cover Mongoloid) is sterk, terwijl Mortier als gefêteerd reclamefilmer weet hoe je een look creëert, met de retrograde openingssequens en de shots van die gitarist die op zijn plafond (k)leeft als meest in het oog springende faut-le-faires. Bovendien blijft het ferm om in Oostende en het lokale lingo te draaien en voor één keertje niet te vissen in de incestueuze poel van Decleirs en De Bouws, al zal het feit dat die er liever voor pasten om met een lul van 50 centimeter te paraderen de keuze ongetwijfeld hebben vergemakkelijkt. En ons grootste compliment: Mortier had de ballen om te volharden in zijn boosheid en ondanks de negatieve adviezen van het Vlaams Audiovisueel Fonds (hun bezwaren vind je in de op omgekeerde psychologie mikkende trailer) zijn film met ander en eigen kapitaal af te maken. Moraal van het verhaal: er is er geen. Of toch: als hij een scenario met ruggengraat zoekt, iets hogers ambieert dan het filmequivalent van uitlach-tv en af en toe het raam eens openzet, halen we voor Mortiers volgende ongetwijfeld wél sterren boven.
Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier