HET TRUITJE MAG WEER VUIL. Slowhand eert de vroedman die hem als bluesgitarist

OP DE WERELD HEEFT GEHOLPEN.

ME AND MR. Johnson

(Reprise)

In concert: 9/4 Sportpaleis, Antwerpen.

Eric Clapton ****

Me And Mr. Johnson. Het heeft iets familiairs. Alsof ze een band hebben gehad, terwijl Eric Clapton nog niet eens geboren was toen blueslegende Robert Johnson in 1938 het loodje legde. Dat de gitaargod niettemin iets heeft met Johnson is duidelijk. Het is al sinds zijn adolescentie zijn grootste held. Zijn muziek is als een vriend: altijd daar wanneer hij ze nodig heeft. Clapton keert dus letterlijk terug naar de bron. Naar de eerste artiest die hem door elkaar schudde en hem de por gaf om een gitaar vast te pakken en de blues te spelen. Slowhand coverde in het verleden nu en dan al een song van Johnson – dat zijn essentiële cd-box Crossroads naar een nummer van hem is genoemd, is geen toeval -, maar Me And Mr. Johnson is de full-on hommage die hij ooit moést maken.

De Brit beweert dat Robert Johnson voor hem een baken is, waarop hij zich kan richten wanneer hij op drift dreigt te geraken. Clapton is láng op de dool geweest. Hij stapelde de laatste jaren de gezapige platen op. Typisch voor een rockmuzikant die miljonair is, lees je dan ergens als verklaring. Onzin. Je zoontje verliezen, dat is iets om heel je leven de blues van te hebben. Dat is een wonde die nooit heelt. Nee, ik zie hem eerder als de luie sterspeler. Iemand die met zijn fijne techniek de ogen streelt, maar nooit de tegenpartij pijn kan doen zoals een zwoegende werkvoetballer dat kan. Die legt desnoods zijn kop voor de bal. Met Me And Mr. Johnson heeft Clapton eindelijk nog eens z’n truitje smerig gemaakt. Zo rauw als in Last Fair Deal Gone Down heeft hij zelden geklonken. Op z’n 59e is zijn stem voldragen. Hij laat horen dat hij eelt heeft op zijn ziel. En wat meer is, hij heeft er hoorbaar een duivels plezier in om een keer in het slijk te ploeteren.

Van Johnson zelf bestaan enkel solo-opnames. Daarom is het interessant dat Clapton topmuzikanten rond zich heeft verzameld om de songs wat kleur te geven. In They’re Red Hot mag het zelfs even frivool zijn. Billy Preston legt in Little Queen Of Spades en in 32-20 Blues mooie accenten met respectievelijk hammond en honky tonk-piano, terwijl Jerry Portnoy geregeld zijn mondharmonica laat zinderen. Het is echter nooit overdadig, ze vatten altijd de juiste sfeer. If I Had Possession Over Judgement Day en Traveling River- side Blues vinden een goeie balans tussen beheersing en demonische drive. Zelfs als Clapton het akoestisch houdt, zoals in het met een meerstemmige gospeldraai behepte Come On In My Kitchen, slaagt hij erin een frisse sound te bekomen, vergelijkbaar met die van Ry Cooder op zijn Crossroads-album.

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content