Meer dan eens raakte Paul Newman gedeprimeerd door de gedachte dat het publiek hem meer bewonderde om zijn prachtig blauwe ogen dan om zijn acteerprestaties. Wat kon de ‘poor man’s Brando’? Door R. Ferdinandusse

‘SCHAAMTELOOS PLEZIER’

DOOR PAUL NEWMAN & A.E. HOTCHNER, DE BOEKERIJ, 272 BLZ. E14,95

‘PAUL NEWMAN’

DOOR PAUL NEWMAN, FABER & FABER, 362 BLZ. E32,50

Op 26 januari 2005 werd Paul Newman tachtig. Zonder conserveringsmiddelen, want naast een goede smaak had de acteur al van jongsaf de pest aan al die emulgatoren en kleurstoffen die aan de Amerikaanse salad dressings toegevoegd werden. Daarom maakte Newman – die beroepshalve zeer vaak in restaurants at – altijd zijn eigen salad dressing, met behulp van rode-wijnazijn, mosterd en olijfolie, die hij speciaal uit de keuken liet komen. In het begin waren er koks die het verdomden om sla zonder eigen dressing te serveren; dan zag je Paul Newman met zijn sla naar het herentoilet gaan, waar hij de blaadjes met toiletpapier persoonlijk stuk voor stuk schoon wreef. Later kwamen steeds meer beroemde chef-koks toekijken hoe de befaamde filmster hún maaltijd opwaardeerde met zijn eigen verse prutje. In 1980 kwam Newman met vriend, buurman en (toneel)schrijver A.E. Hotchner op het idee een luxerestaurant te beginnen – de naam had hij al bedacht: Newman’s Own. Binnen een paar uur stonden ze samen met kanopeddels in een grote kuip te roeren, om te kijken of zijn salad dressing geschikt was voor massaproductie. Daarna begon een lange tocht langs de bottelarijen, die allemaal beweerden dat een dressing zonder conserveringsmiddelen door geen enkele supermarkt in het schap geduld zou worden. Maar Newman en Hotchner hielden voet bij stuk. En toen de fles de markt op zou gaan, gebeurde dat resoluut met het hoofd van Newman op het etiket, als lokker. Want, zo hadden ze besloten, de winst zou naar liefdadige doelen gaan. Het uitbuiten van Newmans naam (en zijn beroemde filmkop) was: Shameless Exploitation. In Pursuit of the Common Good. Zo heet dan ook het boek dat Hotchner schreef over Newmans salad dressing, zijn popcorn en zijn spaghettisaus. En, niet te vergeten, over Newman’s Own Old Fashioned Roadside Virgin Lemonade. (Newmans aanbeveling van die befaamde drank haalde uiteraard de pers: ‘Joan Collins werd na het drinken van vier liter weer maagd. En Sylvester Stallone, al bezig aan zijn zesenveertigste pak, heeft de moed nog niet opgegeven.’) Het is een leuk en luchtig boek, zelfs wanneer Hotchner beschrijft hoeveel patiënten door Newmans honderden miljoenen werden geholpen en hoeveel vakantiekampen hij opzette voor kinderen met kanker – tot in China en Palestina. Maar het aardigste is dat hij van Paul Newman in zijn boek een vrolijke man maakt: geestig, laconiek en vol zelfspot. Exact de man die na zijn vijf beroemdste filmrollen zo mooi en scherp op het netvlies bleef staan.

Op zijn tachtigste heeft Paul Newman nog steeds die prachtig blauwe ogen – na Sinatra’s dood is hij de enige Ol’ Blue Eyes in Hollywood – die hem zijn eigen grafschrift inspireerden: ‘Here Lies / Paul Newman / Who died a failure / Because his eyes / Turned brown.’ De ondertoon is gewild bitter: meer dan eens raakte hij gedeprimeerd door de zekerheid dat het publiek hem bewonderde om zijn uiterlijk en niet vanwege zijn acteren. Newman komt uit Cleveland, Ohio, waar hij afstudeerde in drama én economie. Hij was een ondernemende jongen, die met encyclopedieën leurde, als student een wasserij voor zijn collega’s opzette, en en passant ook nog eens trouwde met Jacqueline, bij wie hij in hoog tempo drie kinderen verwekte. Al snel kreeg hij een rol op Broadway, in Picnic, een gloednieuw stuk van William Inge uit 1953. Hij werd even snel uitgeroepen tot een van de ‘most promising personalities’ van het jaar. En hij ging even snel pijproken, want dat hoorde toen bij de intellectuelenstatus. Maar toen hij in Picnic de hoofdrol kreeg, vond regisseur Joshua Logan hem te aantrekkelijk – ’te mooi’, zoals dat in die dagen nog heette. Hij moest meer van zijn ‘raw self’ laten zien en nam daarom lessen Method-acting bij de Actor’s Studio. Dat was toen in de mode en hét handelsmerk van de plotsklaps beroemde Marlon Brando. Zijn acteren was het uitleven van ingeleefde emoties en leidde bij Brando tot mompelen, gapen, kopkrabben, scheefkijken en vragend boeren. Paul Newman kon het er op Broadway mee redden, maar werd ontslagen toen het stuk op tournee ging. Hij was toch te mooi en straalde daardoor te weinig seksuele dreiging uit. Hij werd naar Hollywood gehaald, maar ook daar leek het aanvankelijk niet te lukken. Hij werd er voor een imitator versleten – een vakblad noemde hem zelfs spottend ’the poor man’s Brando’. Newman moest de hoofdrol in On the Waterfront aan Brando laten, en zag de grote rol in East of Eden naar James Dean gaan.

In 1954 moest Newman daarom noodgedwongen het acteren even opgeven en filmster worden. Hij accepteerde voor duizend dollar per week een Warner-contract. Zijn eerste rol was in The Silver Chalice (1954). Hij hoefde, gekleed in Egyptische ‘cocktailjurken’, alleen maar knap te zijn, zodat Virginia Mayo en Pier Angeli verliefd konden wezen. Maar hij haatte het: ‘Elke dag duurde mijn depressie tien uur; net zolang als de opnames.’ Ook de bioscoopgangers van 1954 vonden er niks aan: de film flopte (toen hij in de jaren ’70 op televisie werd herhaald, liet Newman in de Los Angeles Times een advertentie-met-rouwrand afdrukken, waarin hij de kijkers liet weten dat hij grote spijt had van zijn rol, omdat hij wist hoe hij hun televisieavond zou verpesten).

Newmans tweede, The Rack – een soldatenfilm met een jonge Lee Marvin – werd al na een paar dagen uit roulatie gehaald, omdat er geen hond naar kwam kijken. Newmans carrière werd gered doordat James Dean, die had toegezegd voor de rol van de populaire bokser Rocky Graziano, zich te pletter reed. Newman verving hem. Hij trainde twee maanden met Graziano, nam diens platte manier van praten en op de stoep spugen over, en maakte van Somebody Up There Likes Me (1956) een succesvolle, sterke boksfilm. Een paar dagen na de feestelijke première meldde de krant dat Paul Newman gearresteerd was en een nacht in de cel had gezeten. Hij had straalbezopen een verkeerslicht geramd, was doorgereden en had de agent die hem aanhield uitgescholden. Zijn vrienden wisten dat hij graag bier dronk – dat hij bijna-alcoholist was door actieve deelname aan whiskey-binges en wedstrijden in gin-drinken werd toen pas ontdekt. Maar in die dagen was de pers nog in handen van échte journalisten: over drank en drinken werd niet geschreven. Dat Newman die agent had uitgescholden, maakte hem (en zijn film) alleen maar populairder: dat was Method-acting, want Rocky Graziano zou het óók gedaan hebben.

Newman verliet zijn gezin, want zijn drankgebruik nam toe naarmate de ruzies met Jacqueline erger werden. Hij ging in psychoanalyse om de ware Newman te zoeken. Want hij had, al sinds Picnic, waar ze ook speelde, een bijzondere affectie voor de actrice Joanne Woodward. Zij bracht hem later in contact met de schrijver Gore Vidal, erkend homo, dus algauw waren er geruchten over Newman-Vidal, en zelfs over een driehoeksverhouding Newman-Woodward-Vidal. Maar Newmans jongste biograaf stelt met grote nadruk dat het alléén maar geruchten waren. Newman en Woodward trouwden in 1958 en hebben elkaar nog steeds lief. Vidal en Newman zijn intellectuele vrienden gebleven, al noemde Gore hem tijdens de opnamen van The Left-Handed Gun (1958) – gebaseerd op diens tv-stuk Billy the Kid – ‘een lafaard’, omdat hij de producent zijn mening niet durfde te zeggen. Vidal, in zijn biografie: ‘Als Newman problemen ziet, loopt hij er meteen voor weg.’ Ook The Left-Handed Gun flopte. Het leek een western, het wás een psychologische studie: je zag een man met cowboyhoed die druk bezig was met acteren.

Kon Newman eigenlijk acteren? In meesterwerken als Butch Cassidy and the Sundance Kid, The Hustler, Hud en The Sting speelde hij rollen die hem op het lijf waren geschreven: humor, zeer veel cynisme, anti-held, anti-autoritair én steeds een man als tegenspeler. Een hemelsbreed verschil met zijn romantische komedies, waaruit blijkt dat hij niet kan spelen wat hij al ís: een aantrekkelijke man. Zijn grootste levensdrama, de dood van zijn zoon door een overdosis, leidde tot zijn ergste flop: Harry and Son (1984) – alleen omdat het over een vader-zoonverhouding ging. Hij speelde in Lady L omdat hij graag met Sophia Loren wilde acteren, maar het klikte niet. Zij vond hem onbeschoft: toen ze vroeg waarmee zijn snor was vastgeplakt, zei Newman grijnzend: ‘Sperma’. Hij deed Torn Curtain omdat hij met Hitchcock wilde werken, maar die vond hem én ongemanierd – tijdens een diner schoof hij Hitchcocks speciaal ontkurkte klassewijn opzij, met de woorden: ‘Liever een biertje’ – én een acteur die zijn vak niet verstond. Op Newmans vraag naar de motivatie achter zijn rol, zei Hitchcock: ‘Uw honorarium, meneer Newman.’

Newmans filmcarrière vertoont een opmerkelijk patroon: na elke schitterende rol volgen twee flops. De Britse filmcriticus Daniel O’Brien zette ze in zijn boek Paul Newman allemaal op een rij. Hij sprak zelf niet met Newman, citeert enkel interviews en haalde de feiten uit knipsels en naslagwerken. Zoals hoe hij, aan de top gekomen, alles moest doen om Robert Redford, Steve McQueen en Tom Cruise achter zich te houden. Het is een geharnast boek, met ijzeren monotonie, soms zo vermoeiend dat Newmans filmleven iets van een martelgang krijgt. De mooiste rol die hij ooit speelde, was in Winning (1969). Daardoor leerde hij het racen kennen, zijn lust en zijn leven. Toen hij in Le Mans met zijn Porsche tweede werd, sprak hij de hoop uit als racer geaccepteerd te worden, in plaats van ‘een stupide acteur die rondjes rijdt’. Zo’n race helpt hem naar eigen zeggen door ‘de rubbish van Hollywood’. Newman is intussen eigenaar van een raceteam, en herhaalt vaak dat ‘een race winnen interessanter is dan een film maken’. (In december 2004 jakkerde hij door de Californische woestijn en eerder dit jaar slipte hij in de vierentwintiguurrace van Daytona en kon hij nog net uit zijn brandende wagen kruipen.)

Hij heeft nog altijd plezier in het leven. Samen met Joanne Woodward strijdt hij voor het milieu en leidt hij het Scott Newman-fonds tegen drugs, en met A. E. Hotchner zet hij kampen op voor zieke kinderen. In 2004 deed hij mee aan de campagne van John Kerry, want hij is altijd strijdbaar Democraat geweest – op Nixons lijst van vijanden stond hij al negentiende. Hij laat in interviews vaak doorschemeren spijt te hebben politiek niet nóg actiever geweest te zijn. Ja, hij had zich kandidaat moeten stellen voor het presidentschap en het tegen Reagan moeten opnemen. Maar laten we blij zijn dat hij het níet deed, want uit de biografie van Hotchner komt hij naar voor als iemand die zich in het Oval Office te pletter zou vervelen. Algauw zouden de krantenkolommen vol staan over de Secret Service, die steeds snellere auto’s nodig heeft om president Newman bij te houden. Want die oud-filmster mag graag zeggen hoe schitterend het is om, via je achteruitkijkspiegel, al dat jonge volk steeds verder achterop te zien geraken.

R. Ferdinandusse

‘De jonge Newman was te knap en straalde te weinig seksuele dreiging uit.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content