‘EEN LICHAAM LIEGT NIET’
‘Hij kickt erop’, zeggen de broers Dardenne en daarmee bedoelen ze dat Jérémie Renier zichzelf het liefst binnenstebuiten wringt in een rol. In Cloclo en Possessions tast hij op uiteenlopende wijzen de grenzen van de bezetenheid af. ‘Waanzin spelen helpt om niet waanzinnig te zijn.’
Eerst Cloclo, de biopic over Claude François waarin Jérémie Renier (31) bijna griezelig perfect de Franse chanteur belichaamt die meer nog dan van evergreens als Comme d’Habitude, Le téléphone pleure en Le mal aimé bekend is van de stompzinnige manier waarop hij stierf. Staande in zijn bad draaide hij aan een gloeilamp die naar zijn zin net iets te nerveus flikkerde. Een flits. Elektrocutie. Dood. François was 39. Niet alleen praat Renier in de film zo maniakaal als François, hij slaat de benen even geometrisch over elkaar als François, eet even afgewogen als François en is even neurotisch over kostuums, haren, vitaminesupplementen en antirimpelcrèmes. Amper achttien was Renier toen ze hem voor het eerst aanspraken op de fysieke gelijkenissen tussen hem en de meest Amerikaanse der chansonzangers.
Renier – die toen net aan de opnames van Les amants criminels (1999) met François Ozon bezig was – had geen idee waar men het over had. ‘François? Ik wist niet eens wie hij was. Toen ik hem opzocht, en de eerste beelden zag van een wat verwijfde man met onnatuurlijk blonde haren die in een glitterkostuum variétéliedjes zong, begreep ik het nog minder. Ik vond ten eerste niet dat ik op die gladde zanger leek en ik dacht niet dat er veel verhaal in zat. Tot ik me uit eigen nieuwsgierigheid in hem verdiepte en een ingewikkeld, getormenteerd, veel te perfectionistisch en tot het uiterste gedreven mens tegenkwam. Enfin, dat allereerste project is nooit van de grond gekomen. Podium, waarin Benoît Poelvoorde een François-imitator speelt, kwam ertussen; maar die François bleef in mijn hoofd spoken. Niet als de gemanicuurde zanger van kreukelvrije popsongs, maar als de veeleisende mens die hij was. Als je François uitbeeldt, schuif je snel uit in het karikaturale. Het was belangrijk om achter die hele waanzinnige en opgefokte façade de mens te blijven zien. Een mens met een onlesbare dorst naar liefde, wiens controledrift en perfectionisme zowel zijn succes als zijn ondergang betekenden.’
Je bent 31, hebt ondertussen in – snel geteld – 42 films gespeeld en je deinst er niet voor terug om veertien kilogram te vermageren of iedere ochtend duizend sit-ups te doen voor een film. Controledrift en perfectionisme: zijn dat herkenbare eigenschappen voor jou?
JÉRÉMIE RENIER: Een perfectionist zou ik mezelf niet noemen. Ontevredenheid drijft me meer voort dan perfectionisme. Ik ga tot het uiterste om mijn eigen onvrede te beperken. Ik wil een personage tot op het bot uitbenen. Zonder dat zie ik niet in waarom ik acteur zou zijn. Ik moet het gevoel hebben dat ik me even roekeloos in een personage stort als een benjispringer die van een driehonderd meter hoge brug springt. Om dat te kunnen, moet al de rest wijken. Je mag je niet te bewust zijn van jezelf als je aan het spelen bent. Daarom is het niet slecht dat ze ons tijdens draaiperiodes infantiliseren. We hebben iemand die voor ons zorgt, die maakt dat we eten, die onze kleren klaarlegt. Het helpt om volledig open te staan en in het moment te leven zoals je personage dat zou doen.
Is dat de kick die je nastreeft, zoals de broers Dardenne het omschrijven als ze het over jou als acteur hebben?
RENIER: Pfft. Kick, dat klinkt alsof ik een soort verslaafde ben. Terwijl ik mezelf als een behoorlijk normaal en evenwichtig persoon zie. Misschien helpt waanzin spelen wel om niet waanzinnig te zijn, dat kan. Maar ik geniet er gewoon van om diep te graven, om me alle eigenaardigheden van een personage eigen te maken. Daar put ik mijn plezier uit. Voor Fair Play, een film van Lionel Bailliu moest ik een uitmuntend squasher zijn. Ik was dat niet. Ik heb me uren in zo’n squashkooi opgesloten met de ambitie de beste squasher ter wereld te worden. Enkel dan kun je geloofwaardig spelen. Het is niet voldoende om te doen alsof. Het moet verder en dieper gaan dan dat. Nu ook met François. Hij was een – euhm – elastisch danser en speelde ontzettend goed drum. Ik had nooit gedanst en mijn drumtechnieken gingen niet verder dan: boem boem tjak, boem boem tjak tjak. Ik ben als een razende beginnen te dansen en drummen. Dat fascineert me aan acteren: je valt nooit samen met een personage, maar je doet er wel alles aan om het zo dicht mogelijk te benaderen. Het is gewoon verrijkend om gedurende beperkte tijd het leven van anderen aan te raken.
François heeft hard moeten knokken om te bereiken en te behouden wat hij had. En jij?
RENIER:Mijn grote geluk is dat mijn ouders altijd geloofd hebben dat het wel goed zou komen met mij. Om even bij het voorbeeld van François te blijven: hij wist dat hij zijn vader ontgoochelde door zijn keuze voor het amusement en de variété. Zijn vader wilde voor hem de zekerheid van een geregeld bestaan. Een job bij de bank. Een diploma. Hij was die zekerheid zelf kwijtgespeeld toen ze uit Egypte moesten vluchten. Het gebrek aan liefde en het gebrek aan bevestiging zijn aan François blijven vreten. Ik heb zelf kinderen en ik ben me zeer bewust van de impact die je als ouder op hun zelfvertrouwen hebt. Op mijn zestiende hadden mijn ouders ernstige redenen om zich zorgen te maken over de leefbaarheid van mijn toekomst. Na mijn tweede film – Les amants criminels – zei ik de school vaarwel en vertrok naar Parijs. Ik zal niet beweren dat mijn ouders die beslissing toejuichten, maar als ze hadden gevonden dat ik er niet klaar voor was, dan hadden ze me wel tegengehouden. Bovendien wisten ze dat ik…
Koppig ben?
RENIER: Dat is te sterk uitgedrukt. Ik hou het liever op doortastend. Als ik iets beslist heb, kom ik er niet snel op terug. Ik had twee doelen: acteur worden en intens gelukkig worden met mijn tien jaar oudere lief. Dat eerste is gelukt, dat tweede uiteindelijk niet.
Ik vat – puur uit interesse – even samen: jij was zestien en je lief zesentwintig?
RENIER: Ik ben altijd vroegrijp geweest en vanaf het moment dat ik in films speelde, was ik omringd met oudere mensen. Ik wilde ook ouder zijn dan ik was. Als kind maakte ik vaak films met mijn vrienden. We deden dan alsof we volwassenen waren die samen in een huis woonden of een bureau deelden en alsof we van alles belangrijks door de telefoon bespraken. Het stoorde me altijd dat het niet echt genoeg leek omdat we te klein waren. Ik kon niet wachten om groot te zijn en die films echt te maken. Op mijn dertiende hing ik al de puber uit en rookte mijn eerste joint. Op mijn veertiende speelde ik in La Promesse van de broers Dardenne en op mijn zestiende had ik de school wel gezien. Ik heb drie keer gedubbeld. School en ik, dat klikte niet. Ik wilde best een goede leerling zijn, maar de manier van leren en onderwijzen kostte me te veel moeite. Moeite die ik niet kon opbrengen omdat de verplichting te groot was. Nog steeds vind ik dat scholen te weinig inspelen op de natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen. Ik had duizend interesses, maar op school waren die niets waard. Spijtig. Ook omdat ik merk dat ik – frustratie is te sterk maar toch – een klein complex heb omdat ik mijn studies niet heb afgemaakt. Die intellectuele vorming, dat systematische lezen: ik heb dat gemist. Zelfs als acteur ben ik volledig autodidact. Ik heb alles op sets geleerd, van regisseurs en andere acteurs. Dus, als je het over vechten hebt, ben ik een zondagskind, absoluut. Maar ik heb nooit op mijn ervaring geteerd en heb ook niet voor de simpelste weg gekozen.
Op je tiende deed je mee aan de casting voor ‘Toto le héros’ van Jaco Van Dormael en haalde het net niet. ‘Te verlegen’, oordeelde hij. Is je carrière de wraak op die afwijzing?
RENIER:Mais non! Ik wilde helemaal geen acteur worden. Ik was gefascineerd door film en cinema, door wat er achter de schermen gebeurt. Mijn vader had de even bizarre als aangename gewoonte om iedere film die op de televisie kwam op te nemen. Van de grootste commerciële bulk tot de meest cinefiele nicheprent. Ik bracht mijn dagen door met ernaar te kijken. Ik was behoorlijk jong toen ik 37°2 Le Matin of Bitter Moon zag. Ik heb angstwekkend veel films gezien die niet geschikt waren voor mijn leeftijd. Toen ik in de stad een affiche zag hangen die een casting aankondigde voor een film die Toto le héros zou heten, moest ik daar wel naartoe. Een film! In België! Dat klonk zo exotisch. Ik moest het zien. Ik wilde weten hoe een regisseur eruitzag, hoe die machine werkte. Pas na Les amants criminels heb ik gezegd: ik heb zin om acteur te zijn. Tot dan sprak het regisseren,
het vertellen van verhalen of het bedenken van scènes me meer aan dan het spel. Zoals ik al zei: ik maakte filmpjes met mijn broer Yannick en mijn vrienden. Dat waren meestal schaamtelijk eenvoudige adaptaties van actiefilms, achtervolgingen of horroronzin met zombies.
Is het verlangen om te regisseren helemaal verdwenen?
RENIER: Goh, weet je, ondertussen ben ik 31 en – hoewel ik een zeer gelukkig mens ben en geen enkele reden tot klagen heb – soms besluipt me de vraag of het dit is? Of ik dit de rest van mijn leven zal blijven doen? Begrijp me niet verkeerd. Ik hou ervan me als acteur in functie van een verhaal te transformeren, om diep in andermans gedachten te duiken en dat dan fysiek tot uitdrukking te brengen. Het is wat de Dardennes me hebben bijgebracht: een lichaam liegt nooit. Het is het meest eerlijke en directe instrument van de acteur. Tegelijkertijd is het ook een beroep dat zindert van de onzekerheid. De ene dag lig je goed in de markt, de volgende dag lig je bij wijze van spreken in de ramsj. Er zijn genoeg voorbeelden van acteurs die even jong als ik begonnen zijn en nu al vergeten zijn. Het voordeel is misschien dat ik al zeer jong een duidelijk beeld had van de films waarin ik wilde meespelen. Ik was nog ontoegeeflijker dan vandaag. Het moesten auteursfilms zijn, scherpe films met een visie, films die iets te zeggen hadden. Ik heb ook het geluk gehad om te mogen werken met regisseurs die hun eigen universum hadden en die je daarin meetrokken. Maar – om eindelijk op je vraag te antwoorden – ik heb steeds meer zin om die films zelf te maken, ja.
Hoe zou jouw eigen universum als regisseur eruitzien?
RENIER: Het zou nogal aanmatigend zijn om daar veel over te vertellen voor ik een film gemaakt heb, niet?
Probeer toch maar.
RENIER: Ik ben nogal eclectisch. Ik weet niet of dat een kwaliteit is, maar ik sta voor veel open. Ik kan even goed geraakt worden door actiefilms als door Franse auteursfilms of door de bizarre wereld van de gebroeders Coen. En ik merk dat al die invloeden samenvloeien in wat ik nu met mijn broer aan het schrijven ben. Het begint als een satire, gaat dan over in een tragedie en eindigt ergens als roadmovie.
Ondertussen ben je ook te zien in ‘Possessions’. Een film over jaloezie, hebzucht, afgunst, zeg maar: de kwalen van onze tijd.
RENIER: De film is gebaseerd op een fait divers, over een familie die uit het noorden van Frankrijk naar Le Grand-Bornand in de Alpen verhuist, alles achterlaat voor de grote droom, alles verliest en wegteert in bitterheid en jaloers wordt op wat anderen hebben. Ik speel de gast die uiteindelijk een hele familie uitmoordt. Uit wanhoop, bezetenheid en jaloezie. Maar ook omdat hij van de sociale ladder is gedonderd. Wat mij vooral aansprak: hebben we niet allemaal op een dag iemand anders benijd om wie hij is of wat hij heeft? En wat gebeurt er als dat benijden een obsessie wordt?
Wie heb jij ooit benijd?
RENIER: Jean-Paul Belmondo. Hij was zo cool, voelde zich overal waar hij kwam even snel op zijn gemak en om het helemaal ondraaglijk te maken: hij deed al zijn stunts zelf. Maar hé, ik dans wel even goed als Claude François.
POSSESSIONS
Vanaf 7 maart in de bioscoop.
CLOCLO
Vanaf 14 maart in de bioscoop.
DOOR TINE HENS
JÉRÉMIE RENIER
‘JEAN-PAUL BELMONDO DEED
AL ZIJN STUNTS ZELF, MAAR HÉ:
IK KAN WEL EVEN GOED DANSEN
ALS CLAUDE FRANÇOIS.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier