‘DIT MOEST EEN SEKSALBUM WORDEN’

Zijn debuut op het legendarische Blue Note Records moet zijn grote doorbraak worden, maar dan wel op zijn voorwaarden. Zoals: geen jazz meer. ‘Mijn generatie is opgegroeid met hiphop, en wij doen daar niet krampachtig over.’ Ontmoet José James, een gentleman met een baseballpetje.

Strakke kerel, die José James. Daar stond hij, backstage op Middelheim 2010, poserend voor de foto met pianist Jef Neve. Tussen zijn tanden door: ‘Jef, doe dat glas schuimwijn weg. Ik heb geen sponsordeal met dat merk.’ Strak in het pak ook, daar houden wij van. En met de jaren, na het neuzelige debuut The Dreamer uit 2008, steeds beter bij stem. De leerling van The New School for Jazz in New York maakte een uitstekende standardsplaat met Neve, werd door de legendarische pianist McCoy Tyner uitgenodigd om hulde te brengen aan de plaat John Coltrane and Johnny Hartman (1963), en won publiek en recensenten voor zich in de grote jazzclubs van de wereld. José James, zoveel was duidelijk, kon weleens iets gaan betekenen in de jazz.

Daar stonden wij dan vorige week, met de klink in de hand. Gladgeschoren en in trois-pièces. De deur gleed open, en op de sofa bleek een motherfucker from the hood te zitten, baseballpetje inbegrepen. De verwarring ontlokte ons een openingszin waarmee u in een cocktaillounge uw voordeel kunt doen:

Je nieuwe plaat ruikt naar seks.

JOSÉ JAMES: Dank je, dat was precies de bedoeling. A shag album, but my kind of way.The slow way. Mensen vragen me weleens: waarom doe je niet eens een snellere song? Maar Billie Holiday zong niet snel. Niemand vraagt Sade om een snel liedje te zingen.

Je hebt net getekend bij Blue Note, het belangrijkste jazzlabel dat er is. Dé erkenning in je jonge carrière?

JAMES:Ik wil niet langer als een jazzzanger beschouwd worden.

Pardon?

JAMES: (lacht) Je weet dat de muzieksector in de VS in hokjes is opgedeeld: je hebt countryradio, classic rock-radio enzovoort. Dat gaat zo ver dat het op segregatie lijkt. Zodra je in die wereld het woord ‘jazz’ uitspreekt, word je in een hoekje geduwd waar je in stilte mag creperen.

Hey, jij wéét toch dat ik een jazzman ben? Ik ben opgeleid in de jazz, ik heb gespeeld met Junior Mance en McCoy Tyner, ik heb ontzettend veel respect voor jazzmuzikanten die jaren en jaren oefenen om hun instrument te beheersen, ik ben écht. Maar er is meer in mijn leven dan jazz, en ik wil ook gehoord worden. Vandaar deze plaat, waar jazz een soort harmonische onderstroom maar de bovenbouw r&b is. Om dat uitgelegd te krijgen aan de mensen, moet ik wel wat afstand nemen van mijn reputatie als jazzvocalist. Als ik dat niet doe, krijgt deze plaat niet eens een kans.

Het lijkt wel alsof de term ‘jazz’ besmet is. Trompettist Nicolas Payton wil het alleen nog hebben over ‘black music’, voor Robert Glasper valt jazz samen met r&b. Mág het even?

JAMES: Als je mensen vertelt dat je een jazzmuzikant bent, klagen ze meteen: ‘Bah, al die lange solo’s.’ Maar dan luister je op een festival naar een of andere indierockband, en die gitaristen pingelen het halve concert vol. Niemand die erover zeurt. (lacht) Van zulke mentale spelletjes word je als jazzmuzikant na een tijdje kierewiet. Blader eens terug in de geschiedenis. Duke Ellington hield niet van het woord ‘jazz’. Lees er de verzamelde interviews van Miles Davis op na: hij haatte het woord. John Coltrane: idem. Dat waren dan verdomme de grote vernieuwers van het genre. Waarom zou Robert Glasper het dan wel moeten slikken?

Vertel jij nou eens waarom Glasper, die ook aan No Beginning No End meewerkte, zo belangrijk is. Eerlijk, het ontgaat me.

JAMES: Volgens mij zal zijn laatste cd op Blue Note, Black Radio, op termijn beschouwd worden als een van de belangrijkste platen uit de jazz aan het begin van de 21e eeuw. Robert is de eerste op Blue Note die zich toelegt op de r&b-markt. Een urban-plaat die de Billboardhitlijsten haalt? Een Blue Note-muzikant die in tv-shows als Letterman speelt en daar jazzsolo’s brengt? Toen ik dat zag, wist ik: deze man heeft iets belangrijks bereikt voor ons allemaal. Daar ben ik het directe bewijs van: zonder Black Radio was mijn plaat er nooit gekomen.

Er is de voorbije twintig jaar iets vreemds gebeurd. Op een gegeven moment is jazz gestopt met te doen waar het zo goed in was: onderdelen van andere culturen en muziekgenres assimileren. Het gebeurde van bij het ontstaan met Afrikaanse, Franse en Spaanse muziek, later met Indiase muziek en rock. Maar toen hiphop in de VS het dominante genre werd, gingen in de jazz de deuren dicht: die zooi kwam er niet in. Die breuk tussen stijlen viel samen met een breuk tussen generaties. Ik ken dozijnen jazzmuzikanten die hiphop geen muziek vinden. Wynton Marsalis (de traditionalistische mogol van de New Yorkse jazzscene, nvdr.) gaf me persoonlijk een preek over zijn afkeer van rap.

Dat zal allemaal wel, maar de hiphop heeft mij en velen van mijn generatie naar de jazz gebracht. De platen uit de jaren negentig zaten vol met samples uit klassieke jazzplaten. Luister naar Brown Sugar (1995), het debuut van D’Angelo. Die gitaarsolo’s, die contrabassamples… Alles was jazzy in de jaren negentig! Iemand als (pianist) Jason Moran verwijst al jaren naar hiphop, maar lange tijd stond hij alleen. Intussen is er een generatie gepasseerd die opgegroeid is met hiphop, en wij gaan daar niet krampachtig mee om. En dát is nu net het bevrijdende van Glasper: Black Radio zegt je dat het oké is om van muziek te houden, zonder dat het ertoe doet hoe ze heet.

En wat zie je? Er komt veel jong volk naar onze concerten, en dat is een verademing. Als ik naar Jazz at Lincoln Center ga (het New Yorkse instituut waar Marsalis aan het roer staat, nvdr.), wordt er geklaagd dat er geen jongeren in het publiek zitten. Terwijl het op mijn concerten vol zit met jonge gasten, terwijl ik daar ook tien minuten lang Equinox van John Coltrane zing. Alles hangt af van de presentatie.

In de VS lossen jullie die spanning met de traditie op door naar r&b op te schuiven. In Europa gaat het dan richting avant-garde. Spreekt die kant van het spectrum jou aan?

JAMES: (grijnst) Totaal niet. Ik hoor het ook op festivals, maar het is mijn ding niet. Tuurlijk, toen ik uit de middelbare school kwam, wilde ik scatten en de vocale versie van John Coltrane worden. Maar dat heb ik gehad. Nu wil ik communiceren, over lurve en relaties.

Hoe is die tournee met McCoy Tyner, de pianist van Coltrane, er eigenlijk gekomen?

JAMES: Ik had gehoord dat hij met het idee speelde om Coltranes plaat met zanger Johnny Hartman live te brengen. Ik zal het nooit vergeten: precies op Coltranes verjaardag – bij me thuis knalde A Love Supreme uit de boxen om het te vieren – kreeg ik telefoon van McCoys manager. Of ik met hem wilde toeren? Ge-wel-dig. We hebben Japan, Europa en de VS gedaan. Die ervaring was voor mij het hoogtepunt van mijn jazznerdschap. Dichter bij Coltrane – mijn mentor, mijn lichtend voorbeeld – kun je als zanger niet komen. En McCoy was de eerste om me op het hart te drukken dat ik mezelf moest zijn. Die oude gasten zijn heel open in die dingen, of ze nu van hiphop houden of niet. Dat zetje had ik nodig om No Beginning No End te maken.

De nadruk ligt op de soul van de late jaren zestig, begin jaren zeventig – barre tijden voor de jazz. Wat trekt je zo aan in die periode?

JAMES: Veel jazzers zaten zonder werk en werden studiomuzikanten, onder andere bij Motown. Ik hou erg van Roberta Flack, Donny Hathaway, Carole King. Hun materiaalkeuze ging heel breed, het klonk allemaal heel warm, en je hoorde hechte bands. Precies de dingen die ik ook ambieer.

En die ruimte krijg je op Blue Note?

JAMES: Heel zeker. Toen ik bij mijn vorige label getekend had, wilden ze een popster van me maken en dat was niet de afspraak. Ik voelde me gevangen. Toen mijn contractuele termijn bijna voorbij was en er nog geen cd op tafel lag, hebben ze me gelukkig laten gaan. Toen was het tijd voor wat ik echt wilde. Ik heb No Beginning No End zelf geschreven, zelf gefinancierd, en zelf geproducet. Glasper stelde me voor aan de Blue Note-baas, Don Was (producer van de Stones, Bob Dylan, Brian Wilson en… nou ja, iederéén, nvdr. ) en het was meteen beklonken. De enige vraag was nog: wie laten we het masteren? Dat werd Pino Palladino, bassist van The Who en D’Angelo.

Wilde Was niet zelf de productie doen?

JAMES:Nee, dat zou raar geweest zijn. Hij vond mijn productie goed. Zijn houding is: als jij weet wat je doet, blijf ik er met mijn handen af. Ik weet dat er twijfel was toen hij aan het hoofd van Blue Note werd gezet – hij is een rockgast, toch? – maar hij heeft wél (saxofonist) Wayne Shorter teruggehaald naar het label en heeft (saxofonist) Ravi Coltrane een contract gegeven. Tegelijk probeert hij het huis solvabel te maken. Hij is de juiste man om Blue Note vooruit te trekken. Blue Note kan niet concurreren met zijn eigen back catalogue. En dat is het probleem met jazz tegenwoordig. Als je een rockplaat uitbrengt, worden er in de pers ook wel parallellen met het verleden gemaakt, maar in de hitlijsten sta je niet achter Sergeant Pepper’s van The Beatles. In de jazz wél: je kunt wel blij zijn met je nieuwe cd, maar de dode Miles Davis verkoopt nog altijd meer platen dan jij. (lacht)Kind of Blue uit 1958 staat nog altijd op één in de jazzlijsten. Dat is natuurlijk een wonder van een plaat, maar je wilt je toch een hedendaagse artiest voelen, niet?

NO BEGINNING NO END

Uit bij Blue Note/EMI.

DOOR BART CORNAND

José James ‘WYNTON MARSALIS HEEFT ME EEN PREEK GEGEVEN OVER ZIJN AFKEER VAN RAP. MAAR HIPHOP HEEFT MIJN GENERATIE WEL NAAR DE JAZZ GEBRACHT.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content