Wil iemand Arno duidelijk maken dat hij niet per sé om het jaar een plaat moet maken!?
Door Peter Van Dyck
Arno Charles Ernest
Uit op 25/2 bij DeLaebls/Virgin Music
Je kijkt er nog nauwelijks van op. Arno (52) brengt een nieuwe plaat uit, zoals de koning zijn nieuwjaarstoespraak houdt. Een jaarlijkse traditie.
Ik ken niet veel artiesten met zo’n enorme muzikale bagage. Maar ik luister naar Arno Charles Ernest en voel weinig opwinding. Het ratjetoe van hoekige funk, rock, ketelblues, chanson, tango, smartlap en cabaret raakt me niet meer. Het wordt voorspelbaar, en wat erger is, Arno puurt uit zijn bagage nog zelden relevante songs. Wat te denken van de flinterdunne disco-kitsch van Pas heureux ni malheureux met de regel mon dieu, mon dieu, je veux Mireille Mathieu, en afsluitend met gerochel? Het is één grote grap, hoop ik toch, maar enkel dieu weet waarom het op plaat moest worden gezet.
Het album begint nochtans vrij goed met het manke walsje Lola, etc…, de na meerdere beluisteringen innemende single Je veux nager – let op die banjo – , de uitgeklede versie van The Rolling Stones’ Mother’s little Helper en Ma Femme, verrijkt met een krachtig ‘godverdomme’ zoals enkel Arno dat kan. En even later trekt Elisa, een duet met Jane Birkin, nog de aandacht. Maar de rest is al te pover voor iemand van dit kaliber.
Kurt Van Eeghem stelde ooit vast, nadat hij van de ene weinig verheffende tv-presentatie in de andere was getuimeld, dat hij een meubelstuk was geworden. Ik moet daaraan denken wanneer Arno, altijd goed voor enkele pittige uitspraken, weer overal wordt opgevoerd.
Van Arno zijn in 25 jaar 25 platen uitgekomen, de elpee van zijn eerste groep Freckle Face, de platen van Tjens Couter, TC Matic, Charles et les Lulus en Charles and the White Trash European Blues Connection én de compilaties inbegrepen. Een grote internationale doorbraak had voor een adempauze kunnen zorgen, maar ondanks vele pogingen is dat nooit gelukt. Arno had nochtans troeven in handen waarover collega’s die Amerikaanse en Britse voorbeelden kopieerden, niet beschikten: hij is een artiest met een aparte persoonlijkheid.
Niemand heeft hem er ooit op gewezen dat het deugdzaam kon zijn om eens uit de carrousel te stappen en te bezinnen en te herbronnen, zoals Raymond van het Groenewoud dat in ’81 deed. Misschien wordt hij te veel omringd door jaknikkers, die niet het lef hebben om hun eerlijke mening te geven over de nieuwe kleren van de keizer. Enkel een Studio-Brussel-guerrillastrijder als Luc Jansen durft te roepen: ‘Weg met Arno!’
Is de Lonesome Zorro dan pas onverdiend tot chevalier geslagen? Absoluut niet, al kan ik me niet van de indruk ontdoen dat hij die titel vooral aan zijn verleden te danken heeft. De periode van TC Matic blijft onovertroffen. TC Matic was een pletwals. Een uppercut. Live hing er altijd elektriciteit in de lucht. Het is de beste groep die België ooit gekend heeft, beter zelfs dan dEUS, dat meer internationale exposure genoot omdat het de omstandigheden mee had. Vive la France, vive l’Europe, riep Arno toen hij zijn titel in ontvangst nam. Als geen enkele andere zanger heeft hij, met zijn mengtaal, inhoud gegeven aan het begrip Europa. Dat hij die erkenning net in Frankrijk krijgt, is niet toevallig: de generatie van Les Négresses Vertes en Manu Choa is bijzonder schatplichtig aan hem.
Het Frans gekleurde album A la Française is ook het enige van de voorbije jaren dat overeind blijft. Een consistente plaat was het, waarvoor hij diep in zichzelf had gegraven. Zoals hij het zelf ooit treffend heeft omschreven: het was een soep waarin je de grote stukken wortels, prei en aardappels zag drijven.
De andere soepen die hij sinds Water in ’94 kookte, waren gemixt en flauw. In dat jaar werd gitarist Geoffrey Burton geïntroduceerd, grillig en nukkig zoals Arno’s oude compagnon Jean-Marie Aerts. Alleen krijgen zijn dwarse partijen soms de schijn van een gimmick, van een te vaak herhaalde truc. Je kan Amor (French Kiss) op Arno Charles Ernest niet anders bekijken dan een zwak TC Matic-doorslagje. Zijn huidige groep kan een geweldige groove neerzetten, maar de songs die erover gedrapeerd worden, zijn middelmatig.
Net als Tom Waits en Serge Gainsbourg loopt Arno op de smalle koord tussen authentieke artiest en charlatan. Als de muziek het laat afweten, blijft alleen de pose over. In ’99 stond de man in de Bourlaschouwburg in Antwerpen, als een van de gasten op een benefiet voor toneelschool Studio Herman Teirlinck. Parmantig waggelde hij het podium op. Hij riep naar zijn pianist Ad Cominotto: Rock on, motherfucker. Arno zong twee regels en toen was er niets meer. Hij viel plots stil en gebaarde de muzikant te stoppen met spelen. ‘Shit, ik heb een black-out.’ De zaal in een deuk. ‘Hey, ik doe echt niet alsof. Ik ben echt alles kwijt.’ Geen enkele songtekst kon hij zich nog voor de geest halen omdat hij te diep in het glas had gekeken. Het ene moment stond daar een stoere cowboy, het volgende een hulpeloos kind. Het was een meelijwekkend beeld. Pijnlijk, omdat hij net in diezelfde week in Humo nog met veel bravoure had verklaard dat hij voor een optreden nooit drinkt. Een ietwat beschamende situatie, maar Arno komt er makkelijk mee weg. Want hij is tenslotte een rocker, en ook een beetje de dorpsgek.
Bij Arno is het erop of eronder. Het laatste decennium was het toch net iets te veel eronder. Nee, die machtige grom moet niet zwijgen. Arno, een man die op instinct drijft, zou echter eens goed moeten nadenken over wát hij met die prachtige stem doet. Als ik op het einde van de bio die Arno Charles Ernest vergezelt, lees dat de plaat wordt vergeleken met Astral Weeks en Blood on the Tracks, de absolute meesterwerken van respectievelijk Van Morrison en Bob Dylan, dan weet ik: de mythe heeft de waarheid ingehaald.
Authentieke artiest of charlatan: Arno rockt op een smalle koord. Als de muziek het laat afweten, blijft alleen de pose over.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier