Tine Hens
Tine Hens Journaliste voor Knack

DE NIEUWE TJEEZIS – Met een man, een moederloos kind, een paard en een engel kneedt Josh Ritter het hypnotiserende ‘De wonderjaren van Henry Bright’.

Josh Ritter, Nijgh & Van Ditmar (originele titel: Bright’s Passage), 285 blz., euro19,95.

Er zijn er wel meer wezenloos teruggekeerd uit de Eerste Wereldoorlog. Het gezicht aan flarden geschoten, het brein tot prut gebombardeerd en de longen verschroeid door gifgas. De permanente schade valt bij Henry Bright op het eerste gezicht best mee. Een schotwond in de schouder en, oh ja, een engel in zijn hoofd. Hij hoorde hem voor het eerst in de klokkentoren van een kerk waar hij gruwel aanschouwde die een mens maar beter niet te vaak ziet in zijn leven. Al was Henry wel wat gewend. Over het huttencomplex in het bos waar hij alleen met zijn moeder woonde, hing altijd de schaduw van de man die zich de Kolonel laat noemen. Met zijn drie kinderen – twee zonen wier IQ net boven dat van het achterste van een koe uitstijgt en een dochter wier schoonheid verborgen zit achter de klitten en korsten in haar haar – leeft hij volgens regels en wetten die nogal ver afstaan van wat officieel als regels en wetten geldt.

Terug thuis van de gruweljaren in de loopgraven, fluistert de engel Henry bij monde van zijn paard in dat hij de dochter van de Kolonel moet schaken en met haar een kind moet maken. Een kind dat alle zonden van de wereld in een hoekje zal vegen en ervoor zal zorgen dat die slapjanus van een Tjeezis van de hemeltroon verbannen wordt. Want wat is dat voor een godenkind dat niet eens ingrijpt wanneer mensen in dompige loopgraven elkaar met granaten beginnen te bekogelen als was het een doordeweekse handbalmatch?

Het kind – een naamloze zoon – wordt geboren, de moeder sterft en de engel beveelt Henry zijn huis met de bijbel in brand te steken. Hij sputtert tegen, maar bij gebrek aan een ijzersterk tegenargument jaagt hij het vuur door het huis van zijn jeugd. Met zijn zoon op zijn borst gebonden sjokt hij door het bos, langs de bergwanden, naar een dorp, een stad. Op zoek naar, ja, op zoek naar wat? Zichzelf? Zielenrust? Een moeder voor zijn kind? Het verdwenen geweer van zijn moeder?

Traag, tergend traag laat Josh Ritter De wonderjaren van Henry Bright op gang komen. Hij springt heen en weer tussen de hut waarin Henry zijn kersverse bruid verliest, het gestommel en geploeter in de oorlog en het gesakker en helse gevloek van de Kolonel en zijn zonen. Er is verbazing en dreiging, er is het magisch-realistische spel met de engel, er zijn vragen zonder antwoorden. Als een leerling-tovenaar trekt hij cirkels en strepen in de verschroeide aarde die hij uiterst precies met elkaar verbindt.

Het enige wat er in deze roman hapert, en zeker in de lange aanloop naar het hoofdstuk waarin de eerste puzzelstukken in elkaar vallen, is de aanhoudende drang om weer, wind en andere natuurfeno-menen te beschrijven. Bomen durven al eens luid om zonlicht te roepen en de ochtendhemel is dan weer bebladerd met wolken. Humor komt daardoor niet altijd over als humor. Daartegenover staan beelden als gebalde vuisten. De moeder van Bright die knakt in het oog van de dood, zijn pasgeboren kind dat ‘zachter was dan een geit, hariger dan een konijnenjong’. Het maakt van De wonderjaren van Henry Bright een boek als een hand om je hals die zacht, bijna strelend, de druk opvoert, maar net niet doorduwt. Op het einde snak je dan ook niet naar adem. Je vraagt je vooral verwonderd af waar die ronkende rozengeur plots vandaan komt.

TINE HENS

SLEUTELZIN

Opeens schoot het hem door het hoofd dat hij de Oorlog misschien wel nooit achter zich had gelaten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content