DE VLAAMSE FILM 6 REDENEN WAAROM DE VLAAMSE FILM HET GOED BLIJFT DOEN

Jan verheyen Regisseur van o.a. 'Dossier K'. en 'Zot van A'.

Van Adem tot Smoorverliefd: de Vlaamse film gaat misschien wel het beste najaar uit zijn geschiedenis in. Drie regisseurs, een producent en een intendant verklaren het succes van de Vlaamse film.

8 september: Adem van Hans Van Nuffel. 29 september: Turquaze van Kadir Balci. 17 november: 22 Mei van Koen Mortier. Drie Vlaamse films in drie maanden tijd waar wij naar uitkijken: we kunnen ons niet herinneren dat we dat genoegen al eerder hebben gehad. En ondertussen komen er met Hilde Van Mieghems Smoorverliefd, Jan Verheyens Zot Van A en Frits en Freddy van het duo Guy Goossens en Marc Punt dit najaar nog drie publieksfilms in roulatie. Om maar te zeggen dat het najaar van 2010 er voor de Vlaamse film bepaald indrukwekkend uitziet.

En er is meer. Adem werd een week geleden enthousiast onthaald op het Filmfestival van Montréal, waar de Vlaamse selectie, met ook Balci’s Turquaze, door de programmatoren als ‘een van de meest belovende delegaties van de laatste jaren’ werd geloofd. Koen Mortier ziet zijn 22 Mei deze week in wereldpremière gaan op het Filmfestival van Toronto. En Le Monde bedacht Caroline Strubbes Lost Persons Area met een vijfsterrenrecensie én gaf de Vlaamse cinema in zijn geheel een mooie pluim. De 120.000 Franse bezoekers van La Merditude des Choses hebben duidelijk indruk gemaakt het afgelopen jaar in Frankrijk. Zou het kunnen – en we blijven voorzichtig – dat de Vlaamse film de Waalse film achternagaat en naam maakt in het buitenland?

Eén ding is zeker: het gaat niet meer over toevalstreffers, momentopnames of een samenloop van releases. Voor het vierde jaar op rij overschrijdt de Vlaamse film ruim het miljoen bezoekers en wordt er meer dan één Vlaamse film per maand afgeleverd. Plus: voor het derde jaar op rij flirt de Vlaamse film met tien procent marktaandeel, een verdubbeling ten opzichte van 2005. Kortom, er zit iets structureel goed in de Vlaamse film. Onze vijf zorgvuldig gekozen ervaringsdeskundigen leggen uit waarom de Vlaamse film het zo goed blijft doen.

1. Meer continuïteit

Jan Verheyen: ‘Méér films: daar is het uiteindelijk allemaal mee begonnen. Want vergis je niet: de Vlaamse film is bij het publiek altijd al succesvol geweest – denk maar aan kassuccessen als Hector of Daens. Er was ook al vroeg in de jaren 70 een ander soort cinema met films als Mira of Dood van een non. Hét grote probleem van de Vlaamse film was echter continuïteit. Het bleef altijd bij die éne film. Er werd niks opgebouwd.’

‘Toen ik als vijftienjarige regisseur wilde worden, waren mijn kansen om een film te maken even groot als die van Dirk Frimout om astronaut te worden. Ik heb hier een boekje liggen van uitgeverij Kritak uit 1983, getiteld: ‘ Het wonderjaar van de Vlaamse film‘. De reden? Er kwamen dat jaar maar liefst drie Vlaamse films uit. Drie! In 2003, het jaar van De Zaak Alzheimer, zijn er zeven Belgische films uitgekomen. De laatste vier jaar komen er minstens twaalf Vlaamse films per jaar uit, dit jaar zijn het er zelfs een stuk meer. Elke maand een nieuwe Vlaamse film: dat maakt je zichtbaar bij het publiek en de pers. Je kweekt vertrouwen bij de toeschouwers. Het succes stopt dan niet bij één film, het kan doorgroeien en andere films meetrekken.’

2. Meer diversiteit

Verheyen: ‘Je hebt dit najaar Smoorverliefd en Zot van A, maar evengoed Turquaze en 22 Mei, de nieuwe film van Koen Mortier. Er is diversiteit in het aanbod. Films met een verschillende opzet kunnen naast elkaar bestaan. En dat is voor een groot stuk de verdienste van het VAF.’

Pierre Drouot: ‘We hebben met het VAF duidelijk voor een brede waaier aan films gekozen. Er zijn films uit het art-housecircuit, die kans hebben om opgemerkt te worden op de internationale markt – het festivalcircuit, zeg maar. Maar er zijn ook populaire films voor de Vlaamse markt, die een band creëren met het eigen publiek. En ideaal zijn natuurlijk cross-overfilms, die scoren in eigen land én internationaal hun weg vinden – denk maar aan Aanrijding in Moskou en De Helaasheid der Dingen.’

‘Die diversiteit maakt dat je een breder publiek kunt bedienen, maar ook dat regisseurs hun carrière op hun ritme kunnen uitbouwen. Jan Verheyen kiest er voor om elk jaar een film te maken, Peter Brosens en Jessica Woodworth (de regisseurs achter ‘Khadak’ en ‘Altiplano’; nvdr.) laten maar om de drie jaar van zich horen, om dan met een pareltje af te komen.’

3. Meer geld

Dirk Impens: ‘Niet onbelangrijk: de tax shelter (het systeem waarbij het geld dat bedrijven in Vlaamse film investeren fiscaal aftrekbaar wordt; nvdr.) werkt goed. In enkele jaren tijd is dat mechanisme absoluut onmisbaar geworden. Zonder tax shelter denk ik niet dat ik mijn baan als producent nog lang volhoud.’

Verheyen: ‘Vooral voor films als Loft of Dossier K is het effect duidelijk voelbaar. Vroeger was het zeer moeilijk om voor een film meer dan 2,5 miljoen euro budget samen te krijgen – dat was zowat het plafond. Sinds de tax shelter is dat opgetrokken naar 4 miljoen euro – een gróót verschil. Zeker voor genrecinema creëert dat nieuwe mogelijkheden. Er is gewoon meer geld voor kwaliteit.’

‘En dan zijn er ook nog vaak bijkomende middelen van de Vlaamse omroepen – en dan gaat het niet meer over mecenaat of medelijden, zoals voorheen. Als je vroeger als filmmaker bij VRT of VTM ging aankloppen, zag je ze denken: ‘Daar heb je ze weer, de bedelaars van de Vlaamse film. ‘ Die tijd is veranderd. Nu de Vlaamse fictie hoge kijkcijfers haalt, is het een goede investering. Geld steken in een Vlaamse productie is solid business.’

‘Nu, dat onze plaatselijke fictie het goed doet, is een internationaal fenomeen. Een aantal jaren geleden zag de box office er van Stockholm tot Manilla volledig hetzelfde uit: de top tien van Amerika was de top tien van de hele wereld. Nu zie je overal in de wereld dezelfde tendens: vijf of zes grote Amerikaanse films, aangevuld met lokaal geproduceerde films. De lokale markt is veel belangrijker geworden, en dat vertaalt zich naar de budgetten.’

Drouot: ‘Hier moet ik wel een belangrijke opmerking maken: het VAF ziet zijn financiële middelen de komende twee jaar met ruim 1,6 miljoen krimpen. Simpel gezegd zijn dat drie films minder. Dat betekent ook dat er keuzes zullen moeten worden gemaakt – een zéér moeilijke denkoefening. Vanaf 2012 zal dat zeker te voelen zijn, vrees ik.’

4. Een nieuwe generatie regisseurs

Impens: ‘Ik geef nu vijftien jaar les aan het KASK en het valt op: van de eerste zes jaar zijn nog weinig regisseurs overgebleven. Er is duidelijk een nieuwe generatie opgestaan. Met Hans Van Nuffel en Kadir Balci zie je dit najaar weer twee debuterende regisseurs. En namen als Tim Mielants en Lenny Van Wesemael zeggen nu nog niets, maar binnen vijf jaar kent iedereen ze.’

Koen Mortier: ‘De doorgroei naar de fictiefilm is veel makkelijker geworden voor de generatie na mij, lijkt het. Vroeger ging je met je eindejaarsfilm langs een aantal kortfilmfestivals, en dat was het. Nu word je veel meer gestimuleerd om verder te gaan. Je wordt gecoacht, je kunt wildcards van het VAF krijgen, zoals in het geval van IJsland of Little Baby Jesus of Flandr, die dit jaar in Cannes getoond werden. Het gat tussen een kortfilm en een langspeler is niet meer zo groot.’

Impens: ‘En met die nieuwe generatie is ook een nieuwe mentaliteit gekomen. Niet klagen, niet zagen, maar werken. We gaan gewoon die film maken, die mentaliteit. En zo moet het ook. I love it. Er zit meer lef in de Vlaamse film de laatste jaren, en dat heeft veel met die generatie te maken.’

Hans Van Nuffel: ‘De gebroeders Karakatsanis bijvoorbeeld, die draaien tóch, ook al krijgen ze hun budget bij het VAF niet rond. Er is veel wil om films te maken.’

Mortier: ‘Het is niet alleen een kwestie van durven: er mág ook meer. Alles lijkt mogelijk dezer dagen, of dat is toch het gevoel dat ze er proberen in te hameren. Als je een project indient, krijg je te horen dat je vooral je eigen ding moet doen. Tien jaar geleden was dat: doe vooral wat wij willen. De nieuwe generatie regisseurs botst niet meer tegen de muren die er bij de vorige generaties wel nog waren. Dat maakt de weg naar volwassenheid een stuk makkelijker.’

5. Meer professionalisering

Verheyen: ‘Het is simpel: hoe meer films je draait, hoe beter je wordt. En dat geldt niet alleen voor regisseurs, maar ook voor acteurs, cameramannen en de rest van de crew. Komt nog bij dat de schotten tussen theater, film en televisie zijn weggevallen, naar Amerikaans model. Je ziet acteurs uit de theaterwereld in films opduiken en televisieregisseurs naar een langspeelfilm doorgroeien. Productiehuizen beperken zich niet tot één medium – kijk maar naar Woestijnvis en Loft. Al die kruisbestuivingen leiden tot meer professionalisme in de sector.’

Impens: ‘Neem nu De Helaasheid der Dingen: die cast en crew waren een hele goede groep om samen iets moois te maken. Vijftien jaar geleden was het veel moeilijker om zoveel goede mensen bij elkaar te krijgen. Er was minder ervaring, er waren minder goede scenario’s en er waren minder goede cameramannen. Vroeger was er hier één cameraman voor film: Walther van den Ende, die draaide zowat alles. Nu kun je kiezen wie je wil. En het is logisch dat je daar de gevolgen van ziet. Kwalitatief schortte er altijd wel iets aan Vlaamse films van vroeger. De klankband zat niet goed, de film was slecht gemonteerd of er werd slecht gespeeld. Dat is eruit. De hele sector is geprofessionaliseerd.’

Van Nuffel: ‘De omkadering van jonge regisseurs is ook veel beter, zoals Koen al zei. Regisseurs kwamen vroeger na de filmschool snel in de reclamesector terecht. Nu worden ze op de schoolbanken door het VAF al gestimuleerd om na te denken over wat voor een film ze willen maken. Wie van de filmschool komt, is zich nu al bewust van welke richting hij uit wil. Die andere instelling werpt zijn vruchten af.’

6. De Vlaamse film als merk

Verheyen: ‘Er leeft een idee dat de grote ommekeer voor de Belgische film De Zaak Alzheimer was. Ik weet niet of dat klopt: daarvoor werden er zoals gezegd ook al met succes Vlaamse films gemaakt. Ik denk dat De Zaak Alzheimer veeleer een kentering in de perceptie betekende. De houding van de pers veranderde.’

Impens: ‘De communicatie rond de Vlaamse film in zijn geheel is fel verbeterd. Een press office bestond vijftien jaar geleden niet. En dus hadden de media ook minder aandacht voor film. Je mag het belang daarvan voor de Vlaamse film niet onderschatten.’

Mortier: ‘Als het over het imago van de Vlaamse film gaat, kun je niet om Flanders Image heen – zeker voor het buitenland. Vroeger moesten wij onze films zelf naar buitenlandse festivals sturen om in een competitie te geraken. Nu organiseert Flanders Image in hun filmzaal visies voor buitenlandse festivalprogrammatoren. Dat verklaart volgens mij waarom Vlaamse films veel gemakkelijker op buitenlandse festivals terechtkomen – en dus prijzen kunnen winnen.’

Drouot: ‘We beginnen daar nu de vruchten van te plukken. Enkele jaren geleden was de cinéma belge bijna uitsluitend francofone cinema. Nu merk je bijvoorbeeld op het Film-festival van Montréal dat de Vlaamse cinema wél opgemerkt wordt.’

Impens: ‘Ik durf het bijna niet hardop te zeggen, maar die internationale erkenning begint inderdaad voorzichtig te komen. En dan heb ik het niet over grote Europese coproducties zoals voorheen, maar over festivalselecties en -prijzen voor Vlaamse films. En daar ligt voor de Vlaamse cinema nu de uitdaging. Het is nog een lange weg naar succes in het buitenland, maar we zijn alvast goed aan het investeren. Jazeker, la cinéma belge, ça existe quand-même!’

DOOR GEERT ZAGERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content