Voor wie geen puntmuts en een lange baard draagt, is films maken in Vlaanderen economische onzin. Waarom Vlaamse cinema zonder subsidies nooit rendabel kan worden.

Puur financieel bekeken zou Studio 100 tientallen Vlaamse filmmakers moeten inspireren. De films over K3 en Kabouter Plop zijn low cost en high income, de favoriete combinatie van elke accountant. Ze worden op goedkopere high definition- video gedraaid in plaats van op pellicule, het aantal draaidagen blijft beperkt, de decors zijn gerecycleerd en de acteurs staan op de loonlijst van de tv-projecten. Desondanks lopen de titels als een trein op video en dvd, en houden ze onderweg een hele merchandising-machinerie op gang.

Geen enkele Vlaamse film kan zo’n palmares voorleggen. Zelfs De Zaak Alzheimer niet, met 750.000 toeschouwers in de box office nochtans het nieuwe wonderkind van de Vlaamse cinema. Alzheimer, met zijn voor Vlaanderen gigantische bioscooprecette van 4,5 miljoen euro, is economisch gezien namelijk een verliesproduct – een statement dat, laten we mild zijn, voor 99,9 procent van de Vlaamse filmproducties geldt. Rekent u even met ons mee. Van de 4,5 miljoen euro aan bioscooptickets blijft ongeveer veertien procent plakken bij de BTW, bij de auteursrechtenvereniging Sabam en bij de gemeenten, die vaak ’taksen op vermakelijkheden’ bij de bioscoopuitbaters heffen. Omgerekend 630.000 euro. Van de resterende 3,9 miljoen romen de bioscoopexploitanten zelf 55 procent af – een slordige 2,1 miljoen euro die de afschrijving van de cinemacomplexen en de lonen van het personeel moeten dekken. Vóór de overblijvende 1,8 miljoen euro naar de producent terugvloeit, verrekent de verdeler eerst nog een kleine 300.000 euro release fee, die de kosten moet dekken voor de kopieën, de ondertiteling en de promotie. En dan is er nog het part van de distributeur. Afhankelijk van het onderhandelingstalent van de producent schommelt dat tussen de twintig en de veertig procent van de netto-opbrengst aan het bioscooploket. Dus blijft er bij de eindafrekening niet meer dan 1,2 miljoen euro over voor de producent, een extraatje van een half miljoen euro netto voor de verkoop van de rechten in twintig landen even buiten beschouwing gelaten. En daarvan moeten dan nog de voorschotten van de distributeur worden afgetrokken, waardoor het restbedrag met veel goede wil de helft van de totale productiekost dekt.

De gemiddelde Vlaamse publieksfilm heeft een draaibudget dat twijfelt tussen het anderhalf en de twee miljoen euro. Maar Alzheimer heeft 2,5 miljoen gekost; Buitenspel, de nieuwe film van Jan Verheyen, zal 2,3 miljoen hebben opgesoupeerd als hij in december in de zalen komt. Voor Windkracht 10, de langspeelfilm naar de televisieserie van de VRT, is zelfs 4,4 miljoen euro begroot. Een ongenaakbaar record voor het Vlaamse land. ‘Maar lagere budgetten zijn geen optie,’ vindt Windkracht– én Alzheimer-producent Erwin Provoost. ‘Want dan kunnen onze films niet concurreren met het Amerikaanse geweld dat in de belendende bioscoopzaal speelt, en waarvoor een ticket precies evenveel kost. Overigens, om de Belgische budgetten even in perspectief te plaatsen: Focus, de dochter van Universal die Memory of a Killer zal maken, de Amerikaanse remake van Alzheimer, gaat nu al uit van minstens 20 miljoen dollar productiebudget.’

Extraatjes

Ondanks hun minibudgetten is de kans echter onbestaande dat Vlaamse films zichzelf bedruipen. Daarvoor is hun binnenlandse marktaandeel te klein – historisch ongeveer 2 procent, en dus beduidend minder dan het Europese gemiddelde van 15 procent. De Vlaamse cineast die 375.000 bezoekers haalt, hijst zich tussen de tien bestlopende Vlaamse films aller tijden (zie kader). En hij houdt na aftrek van alle kosten ocharme een half miljoen euro over om de rekeningen te betalen en de investeerders een beetje rendement te bezorgen. Nu hebben filmmakers natuurlijk andere inkomsten dan de bioscooprecettes alléén. Soms krijgen ze wat centen van de televisiezenders die de films willen uitzenden. Of er komen voorschotten van de distributeurs die de prent in de bioscopen en op video of dvd willen verdelen. Of geld van bedrijven, die via sponsoring en product placement een plekje op het witte doek zoeken of die gebruikmaken van het tax shelter-systeem, een reglement dat ondernemingen aanbiedt om via een filmproductie een fiscaal voordeel te kopen. Maar al die extratjes blijven wel druppels op een hete plaat.

Nu de Vlaamse televisiemakers eindelijk het feodale tijdperk ontgroeid zijn voor filmmakers van eigen bodem, kan er voor spraakmakende Vlaamse films een min of meer behoorlijk voorschotje worden losgeweekt bij de aankoopdiensten van VTM, VRT of betaalzenders Prime of Belgacom TV (SBS, het moederbedrijf boven VT4, heeft totnogtoe enkel in Oesje geparticipeerd, de film van Chris Van den Durpels alter ego Kamiel Spiessens). Maar volgens insiders loopt het tv-geld zelden hoger op dan 150.000 euro voor één screening en één of twee reruns. Op enkele uitzonderingen na: met De Zaak Alzheimer promoveerde de openbare omroep zich voor het eerst in de moderne geschiedenis tot coproducent van een langspeelfilm plus een driedelige minireeks over de moordenaar zonder geheugen, en het voorschot op de rechten groeide dapper mee. En Verlengd Weekend, een van de zeven films in het Faits Divers-project dat toenmalig programmadirecteur Jan Verheyen de VTM-directie aanpraatte, weekte bij de Vlaamse Mediamaatschappij een promotiebudget los van 220.000 euro.

De voorschotten die distributeurs op de recettes betalen, liggen nog iets lager – rond de 50.000, hooguit 100.000 euro. Maar meestal heeft zo’n voorschot ingrijpende gevolgen voor de percentjes die hij doorrekent aan het einde van de rit. De sponsoringbudgetten van telefoonmaatschappijen of autofabrikanten, als de film er zich al toe leent, dekken zelden méér dan vijf procent van de totale kosten. En zelfs de tax shelter – half terugbetaalbare lening, half risicokapitaal en voor 150 procent fiscaal aftrekbaar voor de mecenas in kwestie – levert meestal minder dan een derde van het totale draaibudget op. Ten eerste omdat filmmakers minstens de helft van hun geld van buiten het fiscale afdakje moeten halen. Ten tweede omdat er doorgaans één euro op een bankrekening op terugbetaling staat te wachten voor elke extra euro op het productiebudget. ‘Een producent,’ zegt Jan Verheyen, ‘koopt zich met de tax shelter wat extra draaidagen en misschien een beetje luxe. Maar zonder subsidies komt hij er nooit uit.’

Filmsubsidies komen uitsluitend uit het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) – het Cultureel Investeringsfonds bestaat voorlopig enkel in het hoofd van cultuurminister Bert Anciaux. Het VAF heeft jarenlang een soort eenheidstarief voor langspeelfilms gehanteerd: 625.000 euro. Maar bij Team Spirit 2 en De Zaak Alzheimer dook het fonds als coproducent in de aftiteling op. Dat jaagt het investeringsbedrag naar driekwart miljoen en soms tegen het miljoen euro. Nog altijd minder dan in Denemarken, bijvoorbeeld, waar de basissubsidie voor een langspeelfilm oploopt tot 1,2 miljoen euro. Een Vlaamse filmmaker moet daarna nog altijd met zijn klak de straat op, maar de financiële fundamenten van de Vlaamse film lijken toch een beetje duurzamer dan ze geweest zijn.

Door Frank Demets

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content