Maandag, 20.40 – één
Met couleur locale is het als met koffie en sigaretten op een nuchtere maag: te veel, te snel en te vroeg en je zit geheid met buikloop. Sinds Man Bijt Hond – en waarschijnlijk al sinds Echo en Terloops – vertoont televisie een bijna ziekelijke interesse voor de mens in zijn vertrouwde omgeving. Zoals het voor een bioloog sensationeler is gorilla’s in de Congolese mist te bestuderen dan vanachter een aangedampte ruit in de zoo, levert het huisbezoek de televisiemaker een onbepaald soort meerwaarde op. Hij gaat ervan uit dat de natuurlijke biotoop geheimen prijsgeeft die geen enkel diepte-interview naar boven haalt. Het leven zoals het is, zoals dat dan heet, toont de mens achter de politicus, de campingbewoner, de politieagent of in het geval van De Olympische Droom, de topsporter. Om de een of andere duistere reden heeft het idee dat de kijker meer geïnteresseerd is in de mens dan in zijn bezigheden zich als een hardnekkige teek in de okselstreek van de televisiemaker vastgebeten. Maar wat dan als mens en beroep of passie zo intens samenvallen dat scheiden eigenlijk niet mogelijk is?
Net dat doet De Olympische Droom kreunen onder het onevenwicht. Zolang het programma inzoomt op de sport, de liefde voor die sport en de opofferingen voor die sport, is het best boeiende televisie. Ik wil graag weten wat een jonge kerel van achttien, zoals ruiter Vincent, ervoor over heeft om met z’n paard over een boomstam of rivier te springen. Net zoals het interessant is om te peilen naar de relatie tussen ruiter en paard. Maar bespaar me de moeder die voor de camera even het wanstaltige cliché van de overbezorgde mama komt vertolken. Ook het beeld van diezelfde oermoeder die met een rugzakje op de rug en rood aangelopen over het terrein hobbelt, angstvallig haar zoon volgt, in een putje struikelt en haar voet omslaat, is van een pittoresk niveau dat ik stilaan niet meer kan slikken.
Natuurlijk is het fijn om te zien dat de familie meeleeft en -lijdt, maar waarom moet elk akkefietje zo eindeloos worden uitgerekt dat er enkel een zielloos niemendalletje overblijft? Hetzelfde kerktorengehalte zat in de splinterreportage over judoka Catherine Jacques. Dat ze naar Rio vertrok om zich door het WK te vechten, leek slechts de aanleiding om het eens in het lang en het breed over haar tanteke en nonkeltje te hebben. ‘Want tante Irene en nonkel Theo zijn haar grootste fans.’ En dan zijn we er de bevoorrechte getuigen van hoe Jacques een mand met streekproducten uit haar kofferbak tilt om die vervolgens in de malse armen van tante Irene te drukken. Ook tanteke laat zich niet onbetuigd. ‘Rio?’ zegt ze. ‘Allez, wat gaat ge daar doen?’ ‘Wereldkampioenschap.’ Tanteke sloft naar de achterkamer en strijkt bevend een paar van haar gewijde kaarsen aan. ‘Banneux, Lourdes en Kevelaar.’ Dat een van de kaarsen even flikkert en dan weer dooft, is het hoogtepunt van de hele reportage. ‘Zou het een slecht voorteken zijn of niet?’ Ik was in ieder geval blij dat Jacques eindelijk op dat vliegtuig zat en dat ik van die akelige tante en nonkel verlost was. De commentaarstem kon het echter niet nalaten te blijven doorbomen over de pralines, paaseieren en koekjes die tanteke had meegegeven. Hoe begripvol is een familie die een topsportster die zich voor iedere wedstrijd moet uithongeren, met een halve patisseriewinkel overlaadt?
Gelukkig was er in deze uitzending nog plaats voor het grashockey. Die gasten hadden zo weinig leven naast het veld dat het eindelijk alleen over sport ging. Al sloeg hun couleur locale behoorlijk groen uit toen ze tegen Engeland 6-2 onderuitgingen. Dat is niet het leven zoals het is, maar eindelijk wel het sportleven zoals het is. En dat is een pak beklijvender.
Tine Hens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier