DE NOODCENTRALE

De eerste maanden droomde ze ervan, nachtmerries, van alle oproepen die overdag binnenkwamen. Ilse van de noodcentrale van Antwerpen vertelt het terwijl ze een bord pasta opwarmt. Net nog had een man de telefoon ingehaakt. Zijn vrouw had gebeld. Snikkend, naar adem happend, had ze om hulp gesmeekt, maar ze raakte niet uit haar woorden. ‘Kun je even de telefoon doorgeven?’ had Ilse gevraagd en zo had ze de man aan de lijn gekregen. Hij had haar verzekerd dat alles in orde was, een woordenwisseling, meer niet, een kleine ruzie misschien. ‘Ik heb de indruk dat er meer aan de hand is’, had Ilse gezegd. ‘Ik hoor uw vrouw huilen.’ Niets ernstigs, wuifde de man die ongerustheid weg. Zijn vrouw was gewoon flauwgevallen. ‘Geeft u haar eens door?’ had Ilse aangedrongen. De man had iets in het Arabisch gemompeld. ‘Wilt u alstublieft Nederlands spreken? Ik versta u niet.’ Met iedere zin die ze uitsprak, had haar blik zich steviger aan het computerscherm voor haar vastgelijmd, alsof als ze maar lang genoeg staarde ze de man en de vrouw zou kunnen zien in plaats van enkel te horen door haar koptelefoon. ‘Bent u flauwgevallen, mevrouw? Zijn er klappen gevallen? Heeft hij u geslagen?’ Daarna had de man de telefoon opnieuw gegrepen. ‘Er is niets aan de hand. We hebben geen hulp nodig’, had hij gezegd en hij verbrak de verbinding.

Het was dit soort gesprekken waarvan ze maandenlang nachtmerries had. Maar dat is nu voorbij. Ze heeft geleerd ermee om te gaan, met de soms ellendige verhalen die zich in haar oren en haar hoofd nestelden. Ilse lepelt haar bord opgewarmde pasta leeg. Achter haar staan de koptelefoons de ene naast de andere in een open rek, als de dienstwapens van de noodcentrale. Na drie maanden was het haar gelukt om de knop om te draaien als ze thuiskwam.

Alles vloeit samen in de telefoonlijnen van de noodcentrale. Mensen die van daken vallen, kinderen die een euro hebben ingeslikt: dat zijn de duidelijke, echte ongevallen waarvoor de noodcentrale bestaat en waarvoor ze een taakomschrijving heeft. Ziekenwagen uitsturen, mensen aan de telefoon geruststellen en hen mondeling begeleiden bij de eerste, noodzakelijke stappen van de eerste hulp. Maar even vaak dringt het echte ongeluk van een hele samenleving door. Mensen die bellen om hun eigen isolement te doorbreken. ‘Ik wil melden dat daar van alles gebeurt, met drugs en drank. Ze zitten daar allemaal samen. Wie ik ben? Ik blijf liever anoniem.’ Of de man die belde om te melden dat hij 65 jaar was geworden en vreesde dat er iets ergs ging gebeuren. ‘Move, godverdomme. Doe iets!’ ‘Hebt u gedronken’, vroeg Alain kalm. ‘Ja’, klonk het. Want wat zou een mens anders doen in deze wereld?

De beelden zelf zijn weinig opwindend. Mensen die met een koptelefoon op op een toetsenbord tokkelen en die antwoorden op onzichtbare stemmen aan de andere kant van de lijn. De noodcentrale is televisie die je met de ogen dicht kunt volgen, als een podcast met beelden erbij, maar het is vooral televisie die je als kijker dwingt te luisteren. Omdat de woorden die hortend, stotend en hakkelend gezegd, gefluisterd, maar even vaak geroepen worden de soms schrijnende onmacht van de mens blootleggen. Eenzaamheid krijgt in de noodcentrale een stem. En die klinkt zo.

– Merci dat ik mocht bellen.

– Het is hier wel een noodcentrale, hé, niet te vaak bellen.

– Ja, ja, toch merci.

****, elke dinsdag, 20.35 uur, één

DOOR TINE HENS

DE NOODCENTRALE IS TELEVISIE DIE JE MET DE OGEN DICHT KUNT VOLGEN, ALS EEN PODCAST MET BEELDEN, MAAR HET IS VOORAL TELEVISIE DIE JE ALS KIJKER DWINGT TE LUISTEREN.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content