Léa Seydoux moet nog dertig worden, maar ze heeft al in dertig films gespeeld, een Gouden Palm gewonnen en James Bond stapelgek gemaakt. Als dat niet chic is. Maar tegen de weemoed helpt het geen lievemoederen. Seydoux, straks te bewonderen in Journal d’une femme de chambre, kent ‘dagen van vreugde, dagen van verdriet’.

Is het leven slecht? Is het leven goed? Ze weet het niet. Weemoed typeert Léa Seydoux niet minder dan schoonheid en talent. Abdellatif Kechiche dicht haar de mektoub toe, de melancholie van de nomaden. Dat deed de filmregisseur wel vóór hun kletterende ruzie. Het conflict ontstond toen Bleke Léa in 2013 op het festival van Cannes vertelde dat de opnames van La vie d’Adèle vernederend waren geweest en dat Kechiche haar en medespeelster Adèle Exarchopoulos moedwillig had uitgeput. Daarop schoot hij in een Franse colère en noemde hij haar een verwend nest. La vie d’Adèle, een zinnenprikkelende, humanistische ode aan de vrouwenliefde en de jeugd, won dat jaar de Gouden Palm. Juryvoorzitter Steven Spielberg kende de prijs zowel aan de regisseur als aan de actrices toe. Tot een verzoening leidde dat niet. Maandenlang bleven Seydoux en Kechiche elkaar in de pers bekritiseren.

De jonge actrice hield zich verbazend sterk. De weerslag kwam later. ‘Ik was het even allemaal beu, kotsbeu. Die affaire met Kechiche woog daarin zwaar door, maar was niet de enige oorzaak. Ik had ook te veel werk op mijn schouders genomen. Vooral te veel promo. Als je zo enorm gemediatiseerd wordt, kun je uit het oog verliezen waar het eigenlijk om draait. Ik begon aan mezelf te twijfelen. Mijn beroep is acteren en niet me heelder dagen laten interviewen. Ik moest herbronnen: alles proberen te vergeten en terugkeren naar wat ik graag doe.’

Je wilde de boel de boel laten en pakweg met de rugzak naar een Tibetaans klooster trekken?

LÉA SEYDOUX: Ik hoefde niet per se naar Azië. Ik wilde vooral met rust gelaten worden. Uit de media verdwijnen. Een normaal leven leiden.

Je speelde de voorbije tien jaar in de ene film na de andere. Ben je misschien al uitgekeken op je beroep?

SEYDOUX: Bijlange niet. Zo blasé ben ik niet. Ik heb nog veel dingen te ontdekken en te doen. Die mediastorm had me uitgeput, meer niet. Ondertussen ben ik er weer bovenop. Mijn leven is nu iets beter georganiseerd. Vroeger bekeek ik het meer van dag tot dag. Ik heb sinds mijn eerste film bijna onafgebroken gewerkt. Daardoor heb ik dingen gemist. Ik was zelden thuis. Ik ontbrak op familiale gelegenheden die ik had moeten bijwonen. Niets aan te doen. Je kunt geen omelet bakken zonder eieren te breken. Dit beroep vergt een aantal opofferingen.

Fijn dat je naar Brussel gekomen bent om over Journal d’une femme de chambre te praten, maar moest jij op dit moment niet op de set staan van Spectre, de 24e James Bond?

SEYDOUX: Eigenlijk wel. Ik kan elk moment bericht krijgen dat ik weer op de set word verwacht. Tot juni zal de Bond-film me in beslag nemen. Ik vind het plezant om maandenlang aan één film te werken – aan La vie d’Adèle is ook zes maanden gewerkt. Bond is gelukkig wel iets minder vermoeiend. Al kan het ook zijn dat ik de vermoeidheid door de opwinding niet voel. Veel meer kan ik je over Bond niet vertellen. Omdat de opnames nog bezig zijn, is het ook voor mij nog redelijk abstract. Het kan nog alle kanten uit.

Toch even proberen. Je speelt een Bond-girl die Madeleine Swann heet, allicht een verwijzing naar Proust. Hoe goed ken je het Bonduniversum?

SEYDOUX: Ik weet er lang niet alles van, maar genoeg om mijn werk te kunnen doen. Ik heb de films wel gezien, maar dat zijn er 23. Dat zijn er iets te veel om alle namen van de schurken, de medestanders, de Bondgirls en de auto’s te onthouden.

In Mission: Impossible – Ghost Protocol vocht je op leven en dood met Paula Patton. Je had ook rolletjes in The Grand Budapest Hotel, Inglourious Basterds, Robin Hood en Midnight in Paris, maar je schitterde tot nu toe toch vooral in Franse auteursfilms. Gaat Bond je goed af?

SEYDOUX: Ik beken dat ik me geweldig amuseer met die internationale producties en Engelstalige personages. Ik verlang naar meer, maar dat heb ik niet in de hand. Wie weet wat morgen op me af komt. De spreidstand tussen de Franse auteur Christophe Honoré, die me regisseerde in La belle personne (2008), en Bond bevalt me zeer. Ik zou hem anders niet maken. Ik word er niet toe gedwongen. Ik ben Célestine niet, het kamermeisje dat in Journal d’une femme de chambre als een slavin behandeld wordt. Dat was mijn tweede samenwerking met Benoît Jacquot, en dat was zeer aangenaam, verpozend zelfs. Hij hangt de tiran niet uit, hij doet niet hysterisch.

Célestine is een sterk personage. Al moet ik toegeven dat ik haar niet helemaal heb begrepen. Ze beseft dat ze een slachtoffer is, heeft geen zekerheden en moet veel ondergaan, maar ze laat zich niet doen. Ze botst alle kanten op, als een elektron. Is het je opgevallen dat veel van mijn personages geen bindingen hebben, alleen zijn en onderweg zijn? Misschien lijken ze wel wat op mij. Langs de andere kant: voelt niet iedereen zich soms alleen? We zijn onloochenbaar allemaal alleen. Ik vind dat niet erg.

Journal d’une femme de chambre is de verfilming van een meer dan honderd jaar oud boek van de geëngageerde schrijver-journalist Octave Mirbeau. Is het ook een actuele film?

SEYDOUX: Dat vind ik een lastige vraag. Natuurlijk heeft Journal een actuele resonantie. Maar ik vind mezelf slecht geplaatst om dat aan te kaarten. De film klaagt een realiteit aan die de mijne niet is. Mijn engagement uit zich in de keuzes die ik maak, in de films waarin ik speel. Daar laat ik het voorlopig bij. Ik heb geen discours. Ik wil niet in debat gaan, want ik ben me ervan bewust dat ik geen goed onderbouwde mening heb. De film heeft een politieke dimensie, maar het blijft wel een film. Ik word vaak naar mijn mening over van alles en nog wat gevraagd. Is dat omdat zoveel acteurs – in de Verenigde Staten nog meer dan in Frankrijk – geëngageerd zijn? Ik vind dat goed, maar…

Het ligt niet in jouw aard?

SEYDOUX: Dat is het niet. Ik zou graag meer geëngageerd zijn. Misschien word ik het later nog wel, wanneer ik stop met acteren. Ik heb een politiek geweten, dat is het probleem niet. Maar voorlopig weet ik niet wat ik ermee moet aanvangen.

Je twijfelt, nuanceert en aarzelt vaak en je noemt jezelf verlegen. Maar op het scherm is daar niets van te merken. Daar straal je.

SEYDOUX: Mijn leven kabbelt soms maar wat voort. Ik laat betijen. Ik ben bezig met het verleden of de toekomst, amper met het heden. Maar als de camera draait, dan moet het gebeuren. Onmiddellijk. Daar en dan. Daar hou ik van. Op die momenten ervaar ik het ‘nu’ het meest. Dat maakt acteren zo prettig. Dat die momenten gebruikt worden om achteraf fictie mee te maken, is erg bizar. Nou ja, als je er lang genoeg over nadenkt, wordt alles bizar.

Je wordt straks dertig. Beantwoordt je leven aan de verwachtingen die je als jong meisje had?

SEYDOUX: Als kind droomde ik er helemaal niet van actrice te worden. Dat verlangen dook pas heel laat op, toen ik al actrice was. Ik heb mijn intuïtie gevolgd. Ik had het gevoel dat ik gemaakt ben om te acteren. Ik wist niet of het me zou lukken – dat weet je nooit.

Nu, ik ben geen dromer. Een rijke verbeelding is belangrijk, maar de realiteit is interessanter. Daar troost ik me mee wanneer ik droevig ben, wanneer mijn tristesse opspeelt en ik het leven – of acteren – moeilijk vind. Soms doe ik uitschijnen dat acteren heel lastig is. Maar ik vind het niet moeilijker of harder dan het leven. Er zijn dagen van vreugde en dagen van verdriet. Die gaan samen.

En als je troost zoekt, heb je meer aan de werkelijkheid dan aan je verbeelding?

SEYDOUX: Ja. Het leven is beter dan fictie. Echt met Woody Allen werken (voor Midnight in Paris, nvdr.), daar heb je iets aan, niet aan je fantasieën daaromtrent. Het bedroeft me dat zoveel mensen achter iets imaginairs aanhollen. Ze denken dat het leven van een ander beter is. Ze denken dat ze gelukkiger zouden zijn als ze rijker of mooier waren. Dat begrijp ik niet. Ik vind de realiteit stukken interessanter en mooier dan dat soort projecties. Ik wil mijn realiteit beleven. Die is pijnlijker en complexer, maar ook rijker dan fictie. Het is waar wat Truffaut zei: het leven hééft meer verbeelding dan cinema. Zelfs heel mooie films waar je compleet ondersteboven van bent, zijn nooit zo straf als de realiteit. Cinema neemt een fundamentele plaats in mijn leven in. Maar mijn leven zelf is belangrijker.

Zoals je zelf al aangaf, ben je vroeg beginnen te acteren. Je hebt nooit om werk verlegen gezeten, speelde in knappe auteursfilms, triomfeerde met La vie d’Adèle en in de castingbureaus van LA kennen ze je ook. Ben je een zondagskind?

SEYDOUX: Ik heb nooit de frustratie gekend van iemand die wil acteren maar geen kansen krijgt, dat klopt. Ik ben ook vroeg beginnen te werken. Maar vanzelf ging het niet. Aanvankelijk waren mijn audities een catastrofe. Het ging vooral om castings voor de televisie. Die steevast slecht geschreven, debiele scenario’s met ongeloofwaardige verwikkelingen lagen me niet. Ik kreeg die debiliteit niet verkocht. Vraag mij niet om op commando te huilen, dat kan ik niet. Ik moet het voelen. In het begin wist ik van niets. Ik wist niet wat ik wanneer moest doen, ik wist niet waar ik moest staan.

Als filmactrice niet weten waar je moet staan, dat is behoorlijk problematisch. Hoe heb je dat opgelost?

SEYDOUX: Mijn eerste film was Mes copines (2006). Dat was een flutfilm, maar ik heb er veel van geleerd. Ik leerde dat markeringen op de grond aangeven waar je moet gaan staan, dat je erover moet waken dat er geen haar voor je gezicht hangt. Ik leerde hoe de camera werkt en wat je moet doen als ze je vragen om naar het licht te draaien. Na Mes copines belandde ik bij een agent die op auteursfilms werkt. Toen ik de échte filmregisseurs ontmoette, was ik vertrokken. Plots lukten de meeste castings wel. Televisie was een ramp, auteurscinema ging vanzelf.

Ik had niet door dat je een autodidact bent.

SEYDOUX: Toch wel. Ik heb mezelf het vak geleerd. Ik kom uit een gecultiveerde familie. Als kind keek ik vooral naar Disney. We hadden wel een paar films van auteurs als Louis Malle of François Truffaut, maar ook weer niet zoveel. Het was de periode van de videocassette. Daar had je er niet zoveel van als nu dvd’s. Er zat niets anders op dan 15.000 keer naar dezelfde video te kijken. Ik woonde in het zesde arrondissement van Parijs. Daar heb je de ene bioscoop naast de andere. Ik ging dus wel naar de film. Film maakte deel uit van mijn opvoeding. Maar het werd pas serieus toen ik op eigen houtje cinema ontdekte en aan mijn filmcultuur begon te werken. Ik ging vaker naar de bioscoop, begon filmtijdschriften te lezen en probeerde te begrijpen waarom de kritiek een film ophemelde. Dat was mijn leerschool. Beetje bij beetje achterhaalde ik welke films mij bevielen en deed ik auditie voor dat soort films. Vandaag is mijn kennis van film veel groter. Vroeger had ik er geen flauw benul van waarom de regisseur de camera daar opstelde en niet elders. Shot en tegenshot, dat was Chinees voor me. Nu weet ik hoe je een film maakt, hoe je een verhaal vertelt, hoe je acteert. Dat heb ik op mijn eentje geleerd.

Dat verbaast me. Jij bent toch de kleindochter van Jérôme Seydoux, een van de toplui van bioscoopketen Pathé en de nicht van Nicolas Seydoux, baas van filmstudio Gaumont?

SEYDOUX: Ik heb wel al horen praten over Jérôme Seydoux, maar om je de waarheid te zeggen: ik ken hem helemaal niet zo goed. Ik moet altijd lachen als er weer een journalist suggereert dat ik een duw in de rug heb gekregen. Dat is zo onterecht. Het tegendeel is waar. Toen ik me inliet met cinema dacht mijn familie dat het wel zou overwaaien. ‘N’importe quoi’, zei mijn grootvader over mijn voornemen. Velen zeiden vlakaf dat het me nooit zou lukken om actrice te worden. Het werd me niet verboden – zo breeddenkend is mijn familie gelukkig wel – maar het werd ook niet naar waarde geschat. Ik heb drie broers en drie zussen. Niet één is in de film actief. Het was niet evident om voor dit beroep te kiezen. Maar mijn verlangen om films te maken was diep en oprecht. Ik heb niet gepiekerd. Ik heb me niet afgevraagd wat ik zou doen als het niet zou lukken. Cinema was mijn ding, mijn intieme ding. Ik heb helemaal alleen aan de weg getimmerd.

JOURNAL D’UNE FEMME DE CHAMBRE

Vanaf 1/4 in de bioscoop.

DOOR NIELS RUËLL

Léa Seydoux: ‘IS HET JE OPGEVALLEN DAT VEEL VAN MIJN PERSONAGES ALLEEN ZIJN EN ONDERWEG? MISSCHIEN LIJKEN ZE WEL WAT OP MIJ.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content