Rudy Tambuyser
Rudy Tambuyser Muziekjournalist

Al eeuwenlang inspireert de literatuur componisten en lokt ze muziek uit. Maar wat heeft, omgekeerd, de muziek ooit voor de literatuur gedaan? Op welke maat is de roman, of in dit geval het essay, gecomponeerd? Deze week: Schriften über Musik und Musiker van Robert Schumann.

[DE KLASSIEKE SCENE]

Toen ik nog concertkritiek schreef en me weer eens afvroeg waarom eigenlijk, stelde een vertrouwde radiostem me gerust: het is niet aanmatigend of nutteloos, maar een bescheiden literair genre. Pas later kwamen de kritieken van Schumann me aangewaaid – een van de beste critici onder de 19e-eeuwse componisten. Dat is geen toeval: als zoon van een boekhandelaar kreeg hij de grote literatuur met de paplepel mee. In 1834 richtte hij het Neue Zeitschrift für Musik op, dat hij goeddeels zelf volschreef, bevlogen en vaak visionair. In 1835 schrijft hij dit over Schuberts Klaviersonate in sol groot, een van de mooiste die er bestaan: ‘Zo dunkt ons de Fantasiesonate zijn meest geslaagde in vorm en geest. Hier is alles organisch, ademt alles hetzelfde leven. Van het laatste deel blijf je maar beter weg als je de fantasie niet hebt om zijn raadsels op te lossen. (…) Zo duizendvoudig het menselijke dichten en trachten, zo veelzijdig de muziek van Schubert. Wat hij aankijkt of beroert, wordt in muziek herschapen. Uit stenen die hij gooit, ontstaan, zoals bij Deukalion en Pyrrha, levende mensenfiguren. Hij was de meest uitzonderlijke na Beethoven, een doodsvijand van de filisterij, die Muziek beoefende in de hoogste zin van het woord.’

[DE KLASSIEKE SCORE]

Kladwerk wekt makkelijk kritische virtuositeit, maar hoe moeilijk is het over wat volmaakt is iets leesbaars te schrijven. Schumann kan het, omdat hij hartstocht met diepe kennis van het muzikale DNA verenigt. De Sonate in G bestaat eigenlijk uit vier losse fantasieën, ooit afzonderlijk uitgegeven, vandaar de naam Fantasiesonate. In vaardige handen representeert ze het beste van het schubertiaanse universum: tijd genoeg, opwinding en ellende slechts een zucht van elkaar, alles is zingbaar, elke cantilene lijkt autonoom, los van school en traditie, uit de vruchtbare bodem van de oermuziek op te stijgen. Het Bijbels klinkende ‘filisters’ was de naam die Schumann gaf aan de veinzers en dilettanten in de muziek. Hij bekampte hen met de Davidsbündler, een imaginair genootschap waartoe ook Schubert behoorde.

Deukalion was dan weer een soort proto-Noach uit de Griekse mythologie. Gewaarschuwd door zijn vader Prometheus waren zijn vrouw Pyrrha en hij de enige overlevenden van de zondvloed waarmee Zeus het Bronzen Tijdperk beëindigde. Ze herbevolkten de wereld door, na het lispelende orakel van Themis – te veel gezopen, eens te meer – verkeerd te hebben verstaan, stenen achter zich te gooien die gingen leven. Ze konden dus stenen doen vechten. Maar ook doen zingen, zoals Schubert.

[DE OPNAMEKLASSIEKER]

Radu Lupu (Decca).

RUDY TAMBUYSER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content