Coppers moet de nieuwe Aspe worden, toch van zodra VTM die nieuwe thrillerreeks, waaraan momenteel naarstig gewerkt wordt, uitzendt. Het wachten verzacht auteur Toni Coppers met Het laatste oordeel, zijn achtste thriller met Liese Meerhout. ‘Maar wie mij wil leren kennen, moet vooral op haar sidekick letten.’

Drie dagen: zo lang duurde het voor de eerste druk van Toni Coppers’ nieuwste misdaadroman Het laatste oordeel helemaal de deur uit was. ‘Onwaarschijnlijk, hé’, glundert hij. ‘Vijfduizend exemplaren in drie dagen. We zitten ondertussen aan de vierde druk. Ik had in feite verwacht dat het boek pas zou gaan lopen nadat de serie van start is gegaan.’ Met de serie bedoelt hij Coppers, de dertiendelige VTM-misdaadreeks waarvan momenteel de laatste afleveringen ingeblikt worden – een uitzenddatum is nog niet bekend.

Daarmee is hij, na Pieter Aspe, nog maar de tweede levende Vlaming naar wie een tv-serie wordt genoemd. ‘Ik vind dat een hele eer’, zegt hij. Het glunderen is inmiddels overgegaan in een licht blozen en Coppers begint zich – volstrekt overbodig – te verontschuldigen: ‘Zelf had ik daar geen stem in. VTM en het productiehuis Menuet hebben dat beslist.’ Bescheiden, zo kennen we Coppers.

Er lijkt dus geen einde te komen aan de successtory van de man die vorig jaar ook al de Hercule Poirotprijs won. Ook Het laatste oordeel is weer een schot in de roos. Wanneer de twaalfjarige Emma op een doordeweekse namiddag plots verdwijnt, zonder dat ze haar levensnoodzakelijke diabetesmedicijnen heeft meegenomen, worden commissaris Liese Meerhout en haar collega’s erbij gehaald. Aanvankelijk lijkt de vader de dader. Tot er een tweede kind verdwijnt, Femke. Op de plaats waar Femke het laatst is opgemerkt, hebben getuigen een grijsblauwe bestelwagen gezien van het type dat ook al in de buurt van Emma’s huis werd gespot. En dan wordt in het Antwerpse Rivierenhof Emma gevonden, op een standbeeld: haar levenloze lichaam ligt theatraal uitgespreid op de hemelbol die Atlas draagt. Wat moet een mens daarachter zoeken? En wat met de autopsiegegevens, waaruit blijkt dat het meisje – godzijdank – niet verkracht is, maar wel vakkundig geëuthanaseerd? Wanneer vervolgens nog een kind verdwijnt, een jongetje deze keer, beseft Liese dat er snel gehandeld moet worden.

Verdwijnende kinderen en een verdachte bestelwagen. Het laatste oordeel doet meteen aan Dutroux denken.

TONI COPPERS: De Antwerpse hoofdcommissaris is een goede vriend van mij. Hij vertelde me dat wanneer een kind verdwijnt de politie nog steeds meteen een nieuwe Dutroux vermoedt. Toen Dutrouxs misdaden destijds bekend raakten, was mijn oudste kind net geboren. Het tweede kwam een jaar of drie later. Ik heb dat dus als vader bewust meegemaakt. Die zaak heeft mijn generatie getekend. Hier zagen we het echte kwaad, wat we voordien alleen uit films kenden. Vandaar dat ik het in mijn boek een rol geef.

In je boeken houden misdaden steeds verband met hete hangijzers uit de actualiteit. Hoe belangrijk is dat voor jou?

COPPERS: Ik wil niet dat mijn boeken hoogdravend zijn, ik wil entertainment brengen, maar ze moeten wel ergens over gaan. In Het laatste oordeel staat euthanasie bij kinderen centraal. Dat onderwerp laat niemand koud. Het raakt de pure ethiek. Het verbaast me dan ook dat er nog geen vijftig boeken over geschreven zijn.

Waarom euthanasie bij kinderen?

COPPERS: Ik ben zelf lid van een nieuw samengesteld gezin. Ik heb dus kinderen van wie ik de vader niet ben. Het allereerste ideetje voor het boek ontstond toen ik te horen kreeg dat de uitgebreide euthanasiewet, waardoor ook minderjarigen euthanasie kunnen aanvragen, een hiaat vertoont. Er is niets voorzien voor mensen die bijvoorbeeld vijftien jaar lang het kind opvoeden van hun nieuwe partner maar daar zelf de wettelijke moeder of vader niet van zijn. Zij hebben het gevoel dat het hun kind is, maar wanneer dat kind euthanasie vraagt, hebben zij daar niets over te zeggen. Alleen de wettelijke ouders worden gehoord. Dat is een fantastisch uitgangspunt voor een schrijver. Wat doet een mens in dat geval? Wat doet een mens wanneer hij merkt dat iedere wettige optie tot niets leidt?

Ook de Salduzwet, die in 2011 werd gestemd en die bepaalt dat er vanaf het eerste verhoor van een verdachte een advocaat aanwezig moet zijn, komt ter sprake in je boek. Liese is er helemaal tegen. Is dat een algemeen gevoel bij de politie?

COPPERS: Nee. Mijn broer is politiecommissaris en hij is een voorstander van die wet. Ze dwingt je om als flik je huiswerk te doen, zegt hij. Je moet maken dat je louter op basis van de feiten mensen tot een bekentenis kunt laten overgaan, terwijl je vroeger ook manipulatie en psychologie kon gebruiken. Anderen zeggen dan weer dat die wet maar voor één soort mensen goed is: voor advocaten. Die zijn bij wijze van spreken al tot in 2070 volgeboekt. In de praktijk wordt meestal een stagiair naar het verhoor gestuurd, omdat er niet genoeg advocaten zijn. Die mag dan een kwartiertje overleggen met de verdachte, komt bij het verhoor zitten, maar mag niets zeggen. Ik hoor politiemensen opmerken dat ze in het verleden al zaken hebben opgelost waarbij ze geen spat bewijs hadden en alleen afgingen op hun buikgevoel. Na uren praten bekende de dader zijn gruwelijke moord. Vandaag krijgt de verdachte van zijn advocaat meteen te horen dat hij zwijgrecht heeft en kan hij dus na een minuut of twee al aangeven dat hij niets meer zal zeggen. Er zijn ongetwijfeld zaken die niet meer opgelost raken door de Salduzwet.

Maakt je vrouwelijke commissaris Liese Meerhout dat je als schrijver meer emoties in je boeken kunt verwerken?

COPPERS: Ja, ik denk het wel. Ik verdeel mijn aandacht tussen haar en haar sidekick Masson. Zij verzoenen het vrouwelijke en het mannelijke. Na negen jaar ben ik nog steeds blij dat ik destijds voor een vrouwelijke flik heb gekozen. Als man over een man schrijven lijkt op het eerste gezicht makkelijker, en misschien is het dat ook wel. Maar als man over een vrouw schrijven dwingt je om na te denken over minder voor de hand liggende dingen, zoals de kleren die ze ’s ochtends aantrekt – waar ik intussen natuurlijk alles over weet (lacht) – maar ook over hoe mensen in elkaar zitten en omgaan met stress, ellende en de grens tussen goed en kwaad. Was de zaak in Het laatste oordeel door een mannelijke commissaris onderzocht, had hij ongetwijfeld andere accenten gelegd. Liese gaat verder en doet dingen die zij puur wettelijk niet zou mogen doen omdat zij zelf als meisje een trauma heeft opgelopen. Het is haar vrouwelijke empathie die van haar een goeie flik maakt, niet haar technische capaciteiten.

Die empathie is ook een thema in het boek: moet je die als misdaadbestrijder ook voor de dader voelen en dus niet alleen voor het slachtoffer? Wat denk je zelf?

COPPERS: Ik merk dat ervaren politiemensen alle empathie die ze hebben voor het slachtoffer reserveren. Als er daarna nog wat overblijft, krijgt ook de dader iets. En terecht allicht. Misschien dat je daar als kersvers afgestudeerd criminoloog een andere mening over hebt, maar eenmaal in de praktijk verdwijnt dat snel. Het doet me denken aan die befaamde cartoon van Kamagurka: ‘Ik heb een slechte jeugd gehad. Mijn vader dronk en mijn moeder at.’ Natuurlijk doet men wel eens iets omdat men door omstandigheden in een penibele situatie is beland, maar dat neemt niet weg dat de politie hele dagen met daders geconfronteerd wordt die bijzonder goed weten wat ze doen. Ik vind niet dat je voor hen empathie moet hebben.

Je noemde Masson al, Lieses sidekick. Hij blijft een van de opmerkelijkste figuren uit de Vlaamse misdaadliteratuur.

COPPERS: Hij is een intellectuele allesweter en een verdomd goeie speurder, in feite beter dan Liese. Zonder een karikaturale dronkenlap te zijn heeft hij toch regelmatig een glas – of twee of drie – nodig omdat hij de lelijkheid van de wereld niet aankan. Dat maakt hem voor mij zo interessant. Ik kan in Masson heel veel dingen kwijt waarmee ik ook zelf bezig ben, en dat zijn dan niet meteen misdaadverhalen, maar andere romans en morele vraagstukken. Wie mij wil leren kennen, moet op Masson letten. De dingen die hem interesseren, interesseren mij ook.

In dit boek zegt hij: ‘Er is geen verlossing’, wat Liese aanzet om te bewijzen dat die er wel is.

COPPERS: Masson is een totale pessimist. De wereld gaat sowieso naar de verdoemenis en de tijd die ons nog rest, kunnen we maar beter met zo veel mogelijk boeken en alcohol doorbrengen. Zo zou je zijn levensfilosofie kunnen samenvatten. En daar kunnen we niet veel op tegen hebben, laat ons eerlijk zijn. (lacht) Liese kan daar niet mee overweg. Ze is geen naïeve trezebees, maar ze wil wel voelen dat haar werk relevant is. Het motto van John le Carrés Een broze waarheid luidt: ‘Het enige wat nodig is voor de triomf van het kwaad is dat goede mensen niets doen’. Het is een zin die in de kathedraal van Canterbury op een steen staat. Toen ik hem voor het eerst zag, was ik onder de indruk, want dat is ook precies wat mijn Liese drijft. Ze beseft dat ze in actie moet komen omdat misschien niemand anders dat zal doen. Het kwaad tegengaan is echt geen miraculeus iets. Het is genoeg dat mensen opstaan en zeggen: nee, dat neem ik niet.

Wordt de Liese uit de tv-reeks anders dan die uit de boeken?

COPPERS: Ze is grotendeels dezelfde. Op het scherm is ze misschien iets harder, maar ik herken er mijn Liese toch wel heel sterk in. Haar bekommernis dat ze een verschil wil maken door wat ze doet en haar inzicht dat ze het recht moet laten zegevieren en dat dat niet altijd hetzelfde is als rechtvaardigheid, komen in de serie mooi naar voren.

Hilde De Baerdemaeker speelt commissaris Liese Meerhout op tv. Zal de Liese uit je volgende boek daardoor meer op haar gaan lijken?

COPPERS: Liese was altijd vrij abstract voor mij, maar haar fysionomie ging wel in de richting van die van Hilde: een meer dan gemiddeld grote vrouw met blond haar. Toen ik haar de eerste keer bezig zag op de set stond ik ervan versteld hoezeer ze mijn Liese was. Sindsdien zit ik wel met het beeld van Hilde in mijn hoofd wanneer ik over Liese schrijf. Dat is normaal, maar dat verandert niets.

Worden je volgende boeken filmischer doordat je hebt meegewerkt aan de scenario’s van de reeks?

COPPERS: Ik denk dat ik wel iets geleerd heb, ja. Misschien ben ik een betere misdaadschrijver geworden omdat ik ben gaan inzien dat de essentie van een verhaal heel belangrijk is. Op tv kun je je niet permitteren om tien minuten lang iets uit te leggen in de hoop dat de kijker het dan begrepen heeft. Je moet je beelden zo kiezen dat de kijker meteen mee is. Je kunt niet beschrijven wat een personage denkt, je moet dat in beelden tonen, en dat is echt niet makkelijk. Wat er niet staat, wordt niet gefilmd. Aan een scenario werken is dus alleszins een goede oefening in spaarzaamheid. En dat werkt meer en meer door in mijn boeken. Als ik iets in vijf woorden kan zeggen, zal ik er geen tien meer gebruiken.

HET LAATSTE OORDEEL

Uit bij Manteau.

DE MOORDZOMER

Knack heeft 30 nieuwe pageturners geselecteerd voor een (ont)spannende zomer. Alle info: demoordzomer.be

VOLGENDE KEER LUC DEFLO

DOOR MARNIX VERPLANCKE – ILLUSTRATIES KIM DUCHATEAU

Toni Coppers : ‘IK HEB HILDE DE BAERDEMAEKER OP DE SET VAN COPPERS GEZIEN. IK STOND ERVAN VERSTELD HOEZEER ZE MIJN COMMISSARIS LIESE IS.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content