‘Hitchcock et l’art’, Centre Pompidou, Parijs, tot
‘Hitchcock et l’art’, Centre Pompidou, Parijs, tot 24 september. Info: Tel. +33-1-78 12 33 en www.centrepompidou.fr
‘Tienduizend mensen zullen wellicht de appel van Cézanne niet vergeten, maar één miljard toeschouwers zal zich voor altijd de aansteker uit Strangers on a Train herinneren.’ Met een groot theatraal gebaar wordt deze vaststelling van Jean-Luc Godard in de eerste zaal van de Parijse tentoonstelling Hitchcock et l’art geïllustreerd.
De geladen objecten uit het geobsedeerde werk van Alfred Hitchcock liggen er op een rood fluwelen doekje uitgestald in 21 glazen kastjes. Van het broodmes uit Blackmail (1929) tot het halssnoer uit Vertigo (1958), van de sleutelbos uit Notorious (1946) tot de beha uit Psycho (1960). Ze lijken te zweven in de verduisterde ruimte; de striemende muziek van Bernard Herrmann geeft de nodige accenten van innerlijke onrust aan de alledaagse levenloze voorwerpen.
De toon is gezet voor een picturale en plastische hulde aan de paus van de suspense die als geen ander de fetisjistische aantrekkingskracht van het filmmedium verkende.
De samenstellers Guy Cogeval en Dominique Paini, die hun interactieve expositie oorspronkelijk ontwierpen voor het Museum van Schone Kunsten van Montreal, zoeken naar raakpunten tussen het werk van Hitchcock en de kunstenaars die hem mogelijk hebben beïnvloed, toevallig zijn stokpaardjes deelden of gewoon verwante zielen waren. De hele expositie is opgevat als een dialoog en uitwisseling tussen ongeveer tweehonderd kunstwerken van de 19de eeuw tot heden (schilderijen, gravures, tekeningen, beeldhouwwerken, boeken) en een driehonderd setfoto’s, affiches (waaronder ook de onvermijdelijke Belgische ‘affichettes’, onder meer voor Under Capricorn dat de Nederlandse titel Slavin van haar hart kreeg!), story-boards, schaalmodellen, kostuum- en decorontwerpen, en een veertigtal filmfragmenten.
Bij het wandelen door het vijftiental zaaltjes, waarin telkens andere motieven en metamorfosen worden belicht, vallen direct twee zaken op die dergelijke spectaculaire en populaire Hitchcock-tentoonstelling mogelijk maken: de ongelofelijk beeldende kracht van zijn werk en zijn talent om zichzelf te verkopen. De regisseur wist van zijn naam een handelsmerk te maken zonder dat hij daar als kunstenaar enige hinder van ondervond, wel integendeel. Zijn artistieke merites zijn in Amerika lang in twijfel getrokken, maar vanaf eind de jaren ’50 begon onder impuls van de bezeten ploeg – waarin veel toekomstige filmmakers – van de Cahiers du Cinéma de langzame rehabilitatie, tot de naam Hitchcock uiteindelijk synoniem werd van universeel gesmaakte filmkunst. De tentoonstelling presenteert alle stadia van Hitchcocks uitgekiende mythevorming: in één zaaltje krijg je al zijn cameo’s te zien (het vaak op een grappige manier in beeld verschijnen van de meester waar het publiek op zat te wachten), in andere ruimtes komen zijn macabere tv-optredens, marketinggenie en reclamestunts avant la lettre aan bod.
Probeer maar eens een regisseur te vinden die ons met zoveel visuele shocks wist te verstommen, die zoveel beelden creëerde die intussen in het collectief geheugen zijn opgeslagen, wiens films zoveel fotogrammen opleverden die inderdaad in een museum kunnen worden opgehangen, niet vanwege hun fraaie esthetiek, maar wegens hun intensiteit, helderheid, compositorische kracht, dramatische eigenschap van het kader en symbolische betekenis. Meer dan ingenieur van sterke beelden was vadertje Hitchcock, om nogmaals Godard te citeren, ‘le plus grand créateur de formes du vingtième siècle’.
De in 1980 overleden Hitchcock was geïnspireerd door het Duitse expressionisme, voelde zich verwant aan Oscar Wilde, wiens motto ‘ each man kills the thing he loves‘ terecht ook als opschrift dient in het hoekje gewijd aan ‘ le désir et le double‘. François Truffaut rekende Hitchcock tot de kunstenaars van de angst, samen met Poe, Kafka en Dostojevski. Maar het is vooral de band met de schilderkunst die op de zesde verdieping van het Centre Pompidou breed wordt uitgesmeerd. Hitchcock was een kenner, verzamelaar en de trotse bezitter van drie doeken van Paul Klee – zijn favoriete schilder. Zijn (half mislukte) samenwerking met Salvador Dalí voor de droomsequentie van de freudiaanse thriller Spellbound (1945) wordt op de expositie gedetailleerd gedocumenteerd met getuigenissen en story-boards van gesneuvelde fragmenten.
De samenstellers gaan echter ook op zoek naar minder voor de hand liggende verwantschappen, waarin de Belgische connectie overigens zeer sterk blijkt: de onvermijdelijke René Magritte, maar ook Leon Spilliaert en Félix De Boeck. Het gaat er minder om te achterhalen wie wie inspireerde (een vrij steriele oefening trouwens) als om het aanreiken van een aantal hypotheses en het signaleren van overlappingen. Als er al beïnvloedingen zijn, gebeurde dit doorgaans niet bewust, wat de volledige titel van de expositie – Hitchcock et l’art: coïncidences fatales al voldoende aangeeft.
Fascinerend is ook hoe de beeldenmaker Hitchcock in zijn werk de hele 20ste eeuw omspant: geboren (in 1899) en getogen in een Dickens-achtige volkswijk in Londen, zwaar getekend door een laat-Victoriaanse moraal, tot volle bloei gekomen in een Hollywoods studiosysteem dat sterk aan narratieve codes en conventies was gebonden, maar waarbinnen hij toch kon experimenteren en flirten met de avant-garde. Een werk nalatend dat in zijn morbide obsessies refereert aan de schilderkunst van de symbolisten en de prerafaëlieten, maar ook de visuele provocaties van het surrealisme omhelsde. Een kunst die verhalend en figuratief is, ogenschijnlijk zelfs aansluit bij psychologisch en fotografisch realisme. Maar als puntje bij paaltje komt, zoals alle grote kunst, toch sterk naar het abstracte neigt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier