Parijs 1928 û1991

A avoir: het album L’histoire de Melody Nelson (1971) en de negendelige box De gainsbourg à Gainsbarre, bij Universal.

JD: Parijs 1943; FH: Parijs 1944

A avoir: Van Dutronc het album Guerre et pets (Sony, 1980) en L’Intégrale Vogue 1996 û 1976 (BMG, 1992); van Hardy het album Clair-Obscur (Virgin, 2000) en de driedelige Long Box (Virgin, 2002)

Nérac 1944

A avoir: de dubbelaar Compilation (Sony, 1991)

Serge Gainsbourg: De iconoclast

Van gevoelige dandy tot provocerende popster: Gainsbourg verbreedde de muzikale horizon van het chanson.

‘Serge Gainsbourg? Ik was er meteen weg van. De humor en de perversiteit, de poëzie, de attitude en de seksualiteit – zijn invloed is overal.’ Deze quote, signé Beck, gangmaakt momenteel een Britse mediacampagne ter promotie van een verzamelaar van Gainsbourg. Need we say more? Vooruit dan maar: Lucien Ginsburg was zijn echte naam, Gansbarre die van zijn provocerende alter ego. Zoon van joods-Russische immigranten. Schuchter begonnen in de pianobars van St. Germain-des-Prés. Eerst succesvol als tekstschrijver voor onder anderen Juliette Greco ( La chanson de Prévert, 1969) en France Gall (won met Poupée de cire, poupée de son in 1965 het Eurovisie-songfestival). Mede dankzij een reggaeversie van het Franse volkslied La Marseillaise uitgegroeid tot het idool van de Franse jeugd in de jaren ’70 en ’80. Provocateur en vrouwenzot: Brigitte Bardot en Jane Birkin brachten zijn carrière in een stroomversnelling. Voor de eerste schreef hij Je t’aime moi non plus, met de laatste maakte hij er een stomende wereldhit van – niet zonder dank aan het Vaticaan en de BBC, die het nummer censureerden. Tussen het aan John Barry refererende L’histoire de Melody Nelson uit 1971 en zijn laatste album You’re Under Arrest uit 1987 verkent Gainsbourg de pop, de rock, de reggae en de funk, zonder zijn voorliefde voor klassiek en jazz te verloochenen. En dan hebben we het nog niet over zijn taalgevoel gehad: Gainsbourg was de Baudelaire van het Franse chanson. Eén voorbeeld, ééntje maar; een passage uit Marilou (1976): Un doigt qui en arrêt/Au bord de la corolle/Est pris près du calice/Du vertige d’Alice/De Lewis Caroll. Hebt u hem?

Jacques Dutronc en Françoise Hardy: Le couple choc

De arrogante rocker en het fijnzinnigE icoon brachten de show in de bizz van het chanson.

In hun duplex in Parijs ontvangen ze elk in hun eigen leefruimte (zij op het gelijkvloers, hij één hoog), maar dit geheel terzijde. Zijn dresscode is die van een dandy, zijn muziek die van een rocker, zijn houding die van een arrogante etter. Dutronc had zijn eerste bandje op zijn negentiende, maar het is wachten op zijn ontmoeting met journalist en schrijver Jacques Lanzmann voor de doorbraak er komt. Samen componeren ze een indrukwekkende reeks ironische, vaak aanstootgevende toppers. Mini mini mini, Les cactus, La compapade en een paar onweerstaanbare ballades zoals J’aime les filles en Les playboys begeesteren zijn jaren zestig. Live ordeneert Dutronc met grote pancarten wat het publiek te doen staat (‘Applaudissements!’ of ‘Vos gueules’ zijn de meest voorkomende), gooit hij toiletpapier de zaal in of zingt hij met zijn rug naar de fans. Vanaf 1973 is hij alleen nog op pellicule te zien, tot hij in 1992 terugkeert op de podia voor een triomftoer door het land. Zijn laatste werkstuk dateert alweer van 1995; sindsdien houdt hij zijn publiek alert met een jaarlijkse belofte op nieuw materiaal.

Eega Françoise Hardy heeft het livewerk al lang afgezworen, maar blijft fijnzinnige, vaak gewaagde albums produceren. Eenenveertig jaar na Tous les garçons et les filles – twee miljoen verkochte exemplaren, nummer een in alle landen van Europa – associeert iedereen haar nog met het meisje uit de jaren zestig dat Dylan en Jagger deed flippen. The Eurythmics en Jimmy Sommerville hebben ondertussen haar lof gezongen met een cover, en Blur nodigde haar in 1995 nog uit voor een duet. En ja, dat wil wat zeggen.

Michel Polnareff: De rebel

Polnareff, de meest engelse van alle chansonNiers, bracht de sixtiesrock in het chanson.

Punk in Frankrijk: op de affiches voor zijn tournee Polna-révolution toont Michel Polnareff zich anno 1972 van zijn minst fraaie kant, zijnde zijn ontblote achterste. De zedenpolitie kan er niet om lachen, en smeert de zanger een slordige 60.000 Franse frank boete aan de broek. Maar het werkt: Polnarévolution is een triomftocht, een terechte bekroning voor zes succesvolle jaren. Zijn eerste hit La poupée qui fait non uit 1966 zette voor de ex-beatnik de toon: L’amour avec toi, Love Me Please Me, Ame câline, Tous les bâteaux tous les oiseaux volgen. Tijdens een tournee in Japan in 1973 wordt hij zowaar even vergeleken met The Beatles. Polnareff was een van de weinige Franse zangers die hun eigen albums produceten, en die met Engelse muzikanten de studio in doken. Twee van hen zouden later zelf naam maken: Jimy Page met Led Zeppelin en Keith Reid met Procol Harum. Privé ging het hem minder goed voor de wind. Hij sukkelde van de ene ze-nuwinzinking in de andere, en liet zich bovendien door zijn eigen impresario oplichten. In 1973 was hij de Franse staatskas voor 6 miljoen Franse frank achterstallige belastingen schuldig. Sindsdien is hij muzikaal nog slechts een schaduw van zichzelf.

Vertaling: Karel Degraeve en Gunter Van Assche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content