Al dertig jaar droomde hij ervan ‘Ask the Dust’, de tweede roman van zijn vriend en collega John Fante te verfilmen. Hij is geboren en getogen in het raciale lappendeken Los Angeles. Hij schreef het briljante scenario van ‘Chinatown’ en pende mee aan dat van ‘Bonnie and Clyde’, ‘The Parallax View’ en ‘The Godfather’. En hij is het beu om Hollywood tegen de schenen te schoppen. Een gesprek met regisseur, topscenarist en New Hollywood-boegbeeld Robert Towne (72).
Hoe hebt u John Fante leren kennen?
Robert Towne: Ik ontmoette hem voor het eerst begin jaren 70, toen ik research deed voor Chinatown. Ik had zopas zijn roman Ask the Dust gelezen en was compleet ondersteboven van de ruwe, maar levendige en gedetailleerde manier waarop hij daarin het Los Angeles van de jaren 30 beschreef. En van zijn prachtige dialogen natuurlijk, je reinste straatpoëzie. Aangezien Chinatown zich in dezelfde stad en ongeveer dezelfde periode afspeelde en ik probeerde hetzelfde drukkende sfeertje op te roepen, leek het me nuttig hem te contacteren.
Hoe zou u hem typeren?
Towne:John could be a little piece of shit. Toen ik hem voor het eerst vertelde dat ik Ask the Dust wilde verfilmen, vloog hij tegen me uit: ‘Wie denk jij wel dat je bent? Wie zegt dat je überhaupt kunt schrijven, laat staan dat je écht begrijpt waar Ask the Dust over gaat?!’ Zo impulsief was hij nu eenmaal. Eens je hem beter leerde kennen, kreeg je ook zijn zachtaardige, melancholische kant te zien, maar blijkbaar hoorde het provoceren en schelden er gewoon bij. Tot afgrijzen van zijn vrouw, die zich vaak voor hem schaamde (lacht). John was enerzijds een gevoelige dichter, een naïeve dromer en een liefhebbende echtgenoot, anderzijds een arrogante narcist en een manisch-depressieve brulboei.
Wat vond u van de verfilming van ‘Wait Until Spring, Bandini’ door Dominique Deruddere?
Towne: Nooit gezien. Ik wist dat de film bestond en ik heb begrepen dat hij niet eens zo slecht is, maar ik bekijk sowieso relatief weinig films en bovendien wilde ik me niet laten beïnvloeden. Ongetwijfeld zullen beide films met elkaar worden vergeleken, en dan is het alleen maar goed dat je zo persoonlijk mogelijk te werk bent gegaan, zonder ballast, rechtstreeks puttend vanuit de bron.
U hebt als kind het Los Angeles van de jaren 30 meegemaakt. Wat zijn uw herinneringen?
Towne: In die tijd was LA echt hét zinnebeeld van de Amerikaanse Droom, met Hollywood als het glamoureuze kroonjuweel. Ieren, Mexicanen, Italianen: iedereen die er neerstreek wilde zo Amerikaans mogelijk zijn. Iedereen streefde naar vrijheid, fortuin en geluk onder hetzelfde vaandel, de één al met meer succes dan de ander. Camilla, het Mexicaanse liefje van Bandini in Ask the Dust, snauwt hem, nadat hij een racistische opmerking heeft gemaakt, toe: ‘I’m as American as you are’. Pas op: wat racisme betreft wat het in mijn jeugd zeker niet beter dan vandaag, maar er was tenminste nog hoop op beterschap. Tegenwoordig schiet er van die collectieve toekomstdroom niet veel over. LA is de Balkan van Californië geworden. Alle etnische groepen hebben hun eigen wijken en lopen voortdurend met hun culturele identiteit te pronken. Mexican Pride, Black Pride, White Anglo Saxon Protestant Pride… In die zin is LA misschien wel het symbool geworden voor het falen van de Amerikaanse Droom: openheid veranderde in nationalisme, optimisme in protectionisme. Ik weet wel: het is natuurlijk nog altijd Texas niet, maar veel gekker moet het écht niet worden.
Hoe kwam u bij Colin Farrell uit voor de rol van Bandini?
Towne: Het project gaat al bijna dertig jaar mee en Fante heeft er zelfs ooit nog aan meegewerkt, maar op de één of andere manier werd het telkens op de lange baan geschoven. Ik had lange tijd Johnny Depp in gedachten als Bandini. Maar toen ik Colin Farrell aan het werk zag in Tigerland en met hem over het project sprak, wist ik meteen: hij en niemand anders is mijn Bandini. Tenslotte had ik niet alleen een goeie, jonge acteur nodig, maar ook een sterke persoonlijkheid, een karakterkop die zowel aantrekt als afstoot, kan charmeren als intimideren. Jammer genoeg was Colin toen nog geen grote Hollywoodster. Vandaar dat hij eerst Phone Booth, The Recruit en al die andere films deed en ik nog maar eens enkele jaren moest wachten. Tegenwoordig durft niemand namelijk nog te investeren zolang je geen bekende naam aan boord hebt.
Fante was net als u scenarist, maar niet uit eigen keuze. Hij wou een echte schrijver zijn.
Towne: Fante was gefrusteerd omdat hij als een mislukt scenarist werd beschouwd en deed het bovendien enkel voor het geld, maar ik begrijp wel waarom hij het ’the most degrading job on earth’ noemde. Als scenarist moet je minstens even bedreven zijn in het sluiten van compromissen als in het schrijven van goeie dialogen. En het wordt alsmaar erger. Vroeger was het telkens een potje creatief armworstelen met producenten en regisseurs, nu komen de acteurs er zich ook nog eens mee bemoeien. En de macht van die Hollywoodvedetten is echt immens geworden. Als een scène hen niet aanstaat, wordt die gewoon geschrapt en mag je als scenarist doodleuk herbeginnen.
Kunt u leven met het artistieke bankroet van Hollywood?
Towne: Ik ben het beu tegen de bierkaai te vechten. Het werkt op je gemoed, het weegt op je familie en je houdt er alleen maar stress en hartkwalen aan over. Dat ik een volwassen film als Ask the Dust na al die jaren toch nog heb kunnen maken binnen het huidige, platcommerciële klimaat, beschouw ik als een klein mirakel. Maar nu heb ik het echt wel gehad. Laat de jonge garde maar vechten voor hun artistieke vrijheid. Toen ik eind jaren 60 begon heb ik het geluk gehad dat de Hollywoodstudio’s net hun almacht hadden verloren. Mensen als ik, Roman Polanski, Francis Ford Coppola en Hal Ashby kregen plots een enorme vrijheid. We konden experimenteren met politieke thema’s, seks en geweld en werden er nog voor betaald ook. Alleen jammer dat we toen niet beseften hoe uniek die situatie was. Anders hadden we minstens dubbel zoveel films gemaakt en onze eigen enclave opgericht. (lacht)
Door Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier