Het gaat goed met de strip in Vlaanderen, of beter: met de kweek van nieuw talent. met de publieke belangstelling voor de negende kunst wil het nog niet zo lukken – volgens kwatongen dankzij de stiefmoederlijke behandeling in de schrijvende pers. Ons zult u dat verwijt niet meer kunnen maken: Focus Knack opent onder de titel ‘De Stripstrijd’ een grootscheepse klopjacht op vers bloed, dat in deze veelgelezen pagina’s zijn kunnen mag etaleren. Bij wijze van startschot maken we een balans op van de toestand in stripland.

Willy Vandersteen zou als debutant in 2007 geen schijn van kans hebben gehad. In zijn tijd volstonden een tekenmapje en wat bescheiden stripervaring nog om een voorpublicatie in de wacht te slepen van een stripreeks die 62 jaar later nog altijd in de krant verschijnt en op topmomenten meer dan 400.000 exemplaren per album verkocht. Maar als een jonge auteur vandaag met zo’n onaf project als Rikki en Wiske in Chokowakije zou aankloppen bij een krant of een uitgever, zou hij de raad krijgen snel een ander beroep te kiezen. Auteurs als Vandersteen en Marc Sleen hadden nog niet veel te duchten van concurrentie. Ze konden in een gunstig tijdvak uitgroeien tot echte sterren, die volgens de legende bij hun overstap naar een andere krant duizenden abonnees meenamen.

Kiekeboe is de laatste strip die door voorpublicatie in een krant tot een megahit uitgroeide. Bij de start van Merho’s reeks in 1977 was de beschikbare ruimte in de kranten min of meer ingenomen. Zoals Jef Nys van Jommeke later tegen Merho zei: ‘Gij hebt nog vijf minuten chance gehad.’ Latere strips moesten het over een andere boeg gooien. Dat werd dan vaak televisiebekendheid, zoals bij Urbanus of FC De Kampioenen.

Suske & wiske & verder Nikske

Het genre van de klassieke Vlaamse familiestrip raakte verzadigd: de vaste waarden zoals Jommeke, Kiekeboe en Suske en Wiske bleven het goed doen, maar in de voetsporen treden van de illustere voorbeelden leverde nog weinig op – studioreeksen als Bessy of Robert en Bertrand werden zelfs opgedoekt – en vernieuwende dingen raakten vaak niet uitgegeven. Dat leidde eind jaren 80, begin jaren 90 tot een algemeen pessimisme over de dynamiek van de Vlaamse strip. Internationale trends gingen aan Vlaanderen voorbij en populaire strips van hier raakten niet voorbij de landsgrenzen. Auteurs die niet pasten in de klassieke Vlaamse strip moesten voldoende doorzettingsvermogen hebben om volledig op eigen houtje een niche voor zichzelf te creëren, denk maar aan Kamagurka en later auteurs als Marc Legendre, Steven Dupré of Marvano.

Halverwege de jaren 90 keerde het tij langzaam (zie tijdlijn). De toen startende generatie met Nix ( Kinky & Cosy), Ilah ( Cordelia), Kim ( Esther Verkest) en anderen zag publicatie in de pers als eerste doel en albums als een meegenomen bijproduct achteraf. Het boomende medialandschap met steeds weer nieuwe bijlages en tijdschriften speelde hen in de kaart. Bij de start van een stripopleiding aan Sint-Lukas Brussel mocht Nix, samen met ervaren rot Johan De Moor – die nog voor de Studio’s Hergé gewerkt had aan Quick en Flupke – daar de rol van praktijkdocent spelen. Het begin van een succesverhaal, want ook Sint-Lucas Gent en de Karel de Grotehogeschool in Antwerpen leveren de laatste jaren kwalitatief hoogstaand talent af. Nix is nog altijd even enthousiast als bij het begin: ‘Les geven in Sint-Lukas is ongelooflijk geestig, al zou de opleiding ideaal gezien moeten uitgroeien tot een echt aparte studierichting. We moeten in de strip iets ontketenen zoals in de Vlaamse muziek een tijdje geleden. Een echte explosie van nieuwe interessante auteurs. Het begint er stilaan op te lijken, want het besef groeit dat er veel aan het veranderen is. Daarom gooi ik ook heel mijn gewicht in de schaal voor de Stripstrijd van Focus. Daar kan een enorm stimulerend effect van uitgaan.’ Nix – die de laatste jaren onderscheiding na onderscheiding wegkaapt – maakt voor onze Stripstrijd de preselectie van het jonge geweld dat met ingang van deze week zijn gang mag gaan op de daarvoor bestemde pagina.

Debutanten en commerçanten

Tegelijk groeide het besef dat overheidssteun nodig was voor strips die niet in het commerciële plaatje pasten. Terwijl in het buitenland de strip voor volwassenen floreerde – onder andere dankzij het marketingsucces van de term graphic novel – kwam dat soort strip in Vlaanderen bijvoorbeeld niet van de grond. Het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) begon daarom vanaf 2001 strips te subsidiëren. Eerst betaalde het vooral de productiekosten van de uitgevers terug, later kende de Stripcommissie ook werkbeurzen toe. Het aan directe subsidies bestede bedrag steeg geleidelijk van 11.000 euro in 2001 tot 147.000 euro in 2007. Werkbeurzen voor zestien uitverkoren auteurs slorpen van dat laatste bedrag 108.000 euro op. Hoewel het stripbudget naast dat van andere culturele sectoren aan de lage kant is, kan het Fonds mooie resultaten voorleggen. Bij idealistische kleine uitgeverijen als Bries en Oogachtend konden de laatste jaren een hele reeks debutanten en andere jongelingen ongestoord hun ding doen. En net dat eigenzinnige werk valt nu internationaal in de smaak. Debutanten als Olivier Schrauwen of Conz hadden tien jaar eerder kunnen fluiten naar zo’n mooie debuutpublicatie, maar net hun werk valt nationaal en internationaal in de prijzen. Debutanten als Judith Vanistendael ( De maagd en de neger) krijgen ook bijzonder veel aandacht in de media. ‘We zijn blij met die resultaten, maar je moet daar natuurlijk ook wat geluk mee hebben’, geeft Michiel Scharpé toe, die de stripsubsidies voor het VFL opvolgt. Het VFL bereidt ondertussen een groot offensief voor op het festival van Angoulême in 2009, om de wereld diets te maken dat de Vlaamse strip een nieuwe dynamiek heeft gevonden.

Maar dat betekent nog niet dat Vlaanderen een strip-Utopia geworden is. Zo wordt het heengaan van het professionele striptijdschrift Ink. nog steeds betreurd. Het gesubsidieerde Ink. presenteerde in een aantrekkelijke vormgeving veel werk van jonge auteurs. De laatste jaren konden bloemlezingen als Hic Sunt Leones of tijdschriften als Parcifal, Het Salon en sinds vorige maand Plots jonge auteurs de gelegenheid geven om te experimenteren met korte verhalen, maar een stabiel structureel tijdschrift als Ink. was er nog niet bij. ‘Ook de distributie van strips blijft een zorgenkindje dat we met argusogen blijven volgen’, zegt Carlo Van Baelen, directeur van het VFL. ‘De laatste jaren gebeurt er wel wat in die sector, maar we zijn er nog niet.’ Ondanks alle positieve vibes vinden de jonge auteurs de weg naar een echt commercieel succes immers nog niet. Hun boeken halen een maximale verkochte oplage van enkele duizenden exemplaren. In het milieu wordt dan vaak een beschuldigende vinger uitgestoken naar de geschreven pers. Die zou te weinig interesse hebben om nieuw werk van eigen bodem te plaatsen en er al helemaal geen budget voor willen vrijmaken. De glorietijd van Vandersteen en Sleen wordt dan als voorbeeld aangehaald van hoe het wel moet: een krant die investeert in een auteur, waarna beide partijen er wel bij varen.

lastige Kranten

Toon van den Meijdenberg, financieel manager van de Coreliokrantengroep (voorheen VUM, met o.m. Het Nieuwsblad en De Standaard), vindt die voorbeelden uit de tijd: ‘Een contract zoals dat van Marc Sleen was nog iets aparts. Dat was nog echt een contract tussen auteur en krant, terwijl de meeste contracten nu tussen uitgeverij en krant worden gesloten. Het dateerde nog uit de tijd dat een stripauteur een strip speciaal voor de krant maakte, maar dat is onbetaalbaar geworden. Kranten concentreren zich meer en meer op hun corebusiness, nieuws. Niemand koopt een krant nog alleen voor de strips. Als er dan bezuinigd moet worden, is het normaal dat men eerst bespaart op dingen die niet tot de kernactiviteiten behoren.’

Voorgepubliceerde strips hebben voor de papieren media met andere woorden hun commerciële waarde verloren en mogen dus niet te veel geld kosten. De meeste geschreven media betrekken dus strips bij Amerikaanse syndicates: Casper en Hobbes, Hägar of Garfield. Of ze nemen een contract voor een pagina per dag bij een grote Europese uitgeverij.

Concentrakranten Het Belang van Limburg en Gazet van Antwerpen hebben de laatste jaren een stripminded imago opgebouwd, onder meer door commerciële stunts zoals de honderddelige ‘Unieke stripreeks’, waarbij de lezers elke week een andere strip voor een euro konden aanschaffen. Zij hebben zo’n paginacontract met de groep Média-Participations. Journalist Jan Bex kiest samen met collega Paul Jonnet de voor te publiceren strips: ‘Ons contract is niet exclusief, in de zin dat we naast een dagelijkse stripplaat van Dargaud, Lombard of Dupuis op dezelfde pagina in de krant ook nog onze dagelijke dubbele Kiekeboestrook voorpubliceren. En Kiekeboe zit bij Standaard Uitgeverij. Eén keer per jaar mogen we een strip van een andere uitgever dan Média-Participations voorpubliceren. Goedkoop zou ik die deal niet echt willen noemen. Je kent het fenomeen wel: voor de verkoper is het te goedkoop en voor de koper niet goedkoop genoeg. Een strip speciaal voor de krant laten maken is zeker wel duurder. De laatste keer dat dat bij Het Belang van Limburg gebeurde is zeven jaar geleden, op initiatief van de commerciële afdeling. Dat was Ambionix(een variatie op Ambiorix door Leemans en Swerts, nvdr.).’ Een reeks die na drie verhalen opgedoekt werd.

Ook dat is een constante: als er al eens een strip speciaal voor krant of tijdschrift gemaakt wordt, blijft het niet lang duren. Nix heeft met Kinky & Cosy al een hele reeks kranten afgewerkt en moet niet lang nadenken over het waarom: ‘De reden voor het stopzetten van een strip stinkt, want het is geld (lacht). Toen Kinky & Cosy stopgezet werd in Het Nieuwsblad en Het Algemeen Dagblad, waren de redacties daar heel eerlijk in. Bij De Morgen heeft het enkele jaren geduurd voordat ze het toegaven. Daar probeerden ze het eerst te wijten aan de moeilijkheidsgraad van mijn werk. Voor strips zijn de financiële tijden trouwens slechter geworden. Als ik vroeger met een project drie redacties afschuimde, dan beet een ervan wel toe. De vergoeding per strook was dan redelijk, zo’n 75 euro. Met een dagelijkse strip kun je daarvan leven. Als Lombard als mijn syndicate optreedt, krijgen ze normaal gezien 15 euro per strook. Daar kan een jonge auteur de strip natuurlijk niet voor maken. Ik kan er heel boos van worden dat kranten niet meer geld overhebben voor goeie strips. Laat Suske en Wiske er gerust in staan, maar zet daarnaast toch iets actuelers van een jonge auteur.’

Niet alleen de auteurs zelf, maar ook de grote bedrijven klagen over een steeds moeilijker stripklimaat in de pers. ‘Het is vooral bijna onmogelijk om een nog te lanceren strip voorgepubliceerd te krijgen. Of je zou ervoor moeten gaan betalen’, verzucht Johan De Smedt van Standaard Uitgeverij. Christelle Magnier probeert de strips van Dupuis, Dargaud en Lombard aan Vlaamse kranten en tijdschriften te slijten. ‘Gemakkelijk is anders. We hebben jarenlang een overeenkomst gehad met De Morgen, maar sinds het nieuwe formaat waar ze in 2006 op overgeschakeld zijn, hebben ze daar naar eigen zeggen geen plaats meer voor een paginagrote strip. De enige kranten waar onze strips momenteel systematisch in staan, zijn de kranten van de Concentragroep.’

De willekeur van de hoofdredacteur

Ervaringsdeskundige auteurs noemen behalve de financiën opvallend vaak nog andere redenen voor het afspringen van een strip. Kim Duchateau mag in december dan wel de Vlaamse Cultuurprijs voor Strips in ontvangst nemen, Esther Verkest is zijn enige strip die nog voorgepubliceerd wordt in Vlaanderen. ‘Vaak haalt zo’n blad – in dit geval P-magazine – me binnen voor cartoons en mag ik na een tijd een strip maken, omdat ik daarop aandring. Esther Verkest bestaat nu al heel lang, maar eerder zijn mijn strips Aldegonne en De Hulpeloosjes stopgezet. Meestal door herorganisatie of een nieuwe hoofdredacteur.’ Zijn collega Bart Schoofs, ex- De Standaard en ex- De Tijd, beaamt: ‘Meestal is er iemand op de redactie die zijn nek uitsteekt om je strips te publiceren in zijn krant of tijdschrift. Dat gaat een tijdje goed, tot de hoofdredacteur die strip opmerkt, lijkt het wel. Dan gooit hij de strip buiten, samen met de hele rubriek waarin ze verschijnt. Zo hebben ze ooit het hele tijdschrift Bonanza opgedoekt, alleen maar om mijn cartoon buiten te krijgen (lacht).’

Reinhart Croon stelde enkele maanden geleden zijn eclectische stripdebuut Het vlindernet voor en kreeg terecht applaus voor zijn uitgepuurde klarelijnstijl. Zes jaar geleden had hij met een strookstrip voor Het NieuwsbladBruno & Bavo – ook zo’n hoofdredacteurervaring. ‘Een nieuwe hoofdredacteur wil zijn stempel drukken en dan zijn visuele dingen zoals het logo of de strips dankbare slachtoffers.’

Maar niet iedereen klaagt. Ilah: ‘Ik heb het nooit moeilijk gevonden om mijn strips geplaatst te krijgen in de krant, want ik heb Cordelia maar een keer moeten opsturen en ik mocht direct bij De Standaard en De Morgen beginnen. Een kwestie van geluk hebben, waarschijnlijk. Het klopt wel dat de vergoedingen in België niet zo hoog zijn. Ik kreeg bijvoorbeeld meer voor een herplaatsing van mijn werk in een Nederlands studentenblad dan voor de originele publicatie in De Morgen. Het financiële verschil is logisch. De markt is hier zo veel kleiner, dus de budgetten ook.’

Zou het dan toch niet aan de media liggen, maar aan de auteurs? Staan er zo weinig jonge auteurs in kranten of weekbladen omdat ze niet hard genoeg proberen? Vergeten ze door het financiële comfort van een werkbeurs om een breder publiek te veroveren via voorpublicatie? Nix vindt het gevaar reëel: ‘De structurele overheidsmaatregelen hebben al veel goeds opgeleverd, zoals de productiebeurzen en een tijdschrift als Stripgids. Maar werkbeurzen kunnen een vals gevoel van veiligheid op korte termijn creëren. De jonge auteurs kunnen hun eigen ding doen met een gegarandeerd inkomen. Maar misschien denk ik er alleen zo over omdat ik altijd zelf voor mijn inkomen heb gezorgd.’

Misschien heeft de jongste generatie debutanten geen zin om een aangepaste strip voor kranten of tijdschriften te maken. Misschien lenen hun verhalen zich niet tot de feuilletoneisen van een periodiek. Misschien moet niet al te veel heil verwacht worden van een voorpublicatie in de papieren media, maar moeten de jonge auteurs op een andere manier een lezerspubliek aanboren. Eén ding is in elk geval zeker: de nieuwe, veel diversere Vlaamse strip is er al, nu het nieuwe, voor diversiteit openstaande publiek nog.

Onontgonnen striptalent? Neem deel aan

‘DE STRIPSTRIJD’

Zie pagina 2

Door Gert Meesters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content