Met ‘The Grudge’ komt er deze week opnieuw een Amerikaanse versie van een Aziatische thriller in de zalen. En er staat ons nog een heel bataljon remakes te wachten, want nooit eerder waren griezels uit het Verre Oosten zo hip in de VS. De liefde tussen Hollywood en oosterse horror in kaart gebracht. Door Dave Mestdach
‘THE GRUDGE’
VANAF 2/2 IN DE BIOSCOOP
We hadden gezworen de woorden ’tsunami’ of ‘gele koorts’ niet te gebruiken, maar we konden gewoon geen betere termen verzinnen om de plotselinge populariteit van de Aziatische cinema in Hollywood te omschrijven. Tinseltown wordt tegenwoordig overspoeld door remakes van Aziatische films, meestal actie-thrillers of horrorprenten zoals The Ring naar Hideo Nakata’s Ringu of The Grudge naar Takashi Shimizu’s Ju-On, een film met ‘Buffy’ Sarah Michelle Gellar die in de VS de kassa al danig heeft doen rinkelen en die deze week ook bij ons in de zalen komt. Wie denkt dat het om een rage gaat die binnen enkele maanden weer gaat liggen, vergist zich, want in de nabije toekomst staat een nieuwe lading genrefilms klaar om de Amerikaanse en Europese box office te veroveren. Zoals Dark Water, een remake van Hideo Nakata’s po- pulairste horrorprent, met in de hoofdrol oscarwinnares Jennifer Connelly. Of The Ring II, dit keer geregisseerd door Nakata zelf en opnieuw met Naomi Watts als een journaliste die door enge geesten en videobanden getiranniseerd wordt. Of The Departed, een prestigieuze remake van de Hongkongse politiethriller Infernal Affairs met Leo DiCaprio en Matt Damon voor en Martin Scorsese achter de camera.
Amerikaanse remakes van Aziatische films zijn niet nieuw. Denk bijvoorbeeld maar aan de Japanse grootmeester Akira Kurosawa, van wie verschillende films in een westers jasje gestoken werden. Zo stond The Seven Samurai indertijd model voor de western The Magnificent Seven, terwijl Yojimbo de mosterd leverde voor zowel Sergio Leone’s spaghettiwestern A Fistful of Dollars als Walter Hills Last Man Standing.
Maar het vurige enthousiasme waarmee Hollywood naar het Oosten kijkt, alsof men behekst is door de boosaardige geesten uit The Ring of The Grudge, is wel opmerkelijk. De verklaring voor het hele fenomeen is behoorlijk werelds: geld. Nadat The Ring in 2002 een totaal onverwacht kassucces was geworden – de film bracht DreamWorks wereldwijd meer dan 220 miljoen dollar op – probeerden andere filmstudio’s die nieuwe bron van inkomsten ook aan te boren en begon iedereen het Oosten af te speuren op zoek naar een mogelijke opvolger.
In nogal wat gevallen gaat die speurtocht via Roy Lee, een Amerikaanse producent en filmmakelaar met Koreaanse roots, die zich met zijn bedrijf Vertigo Entertainment in geen tijd heeft opgewerkt tot een van de machtigste mannen van Hollywood. Hoe? Door Aziatische videotapes te bekijken, de films die voor de Amerikaanse markt het interessantst lijken er met trefzekere hand uit te pikken en vervolgens de rechten ervan te verkopen aan Amerikaanse productiehuizen. Lee was de man die in 2001 DreamWorks ervan kon overtuigen om de Japanse culthit Ringu uit 1998 een westerse snit aan te meten, en ook The Grudge kwam er dankzij hem. Het was op zijn aanraden dat het productiehuis van Sam Raimi – de Spiderman-regisseur die zijn carrière begon met horrorfilms als Evil Dead – Takashi Shimizu’s spookhuisthriller Ju-On naar de Amerikaanse markt vertaalde. In de VS staat de teller voor The Grudge momenteel op 120 miljoen dollar. Geen wonder dat Vertigo ondertussen ook tal van andere remakes in de steigers heeft staan, met naast The Ring II (een coproductie van Vertigo en DreamWorks), The Departed (verkocht aan Warner) en Dark Water (verkocht aan Disney) ook nog Antarctica (verkocht aan DreamWorks, naar de Japanse avonturenfilm van Koreyoshi Kurahara) en A Tale of Two Sisters (verkocht aan DreamWorks, naar de Koreaanse huiverprent van Ji-woon Kim).
Dat betekent uiteraard nog niet dat de hele hausse aan Roy Lee kan worden toegeschreven. Tenslotte gaan de Aziatische videobanden tegenwoordig ook buiten de kantoormuren van Vertigo Entertainment gretig van hand tot hand. Zo liet de productie-unit van Tom Cruise vorig jaar nog haar oog vallen op The Eye van de Pang Brothers, een Thaise chiller over een meisje dat na een netvliesoperatie kampt met bizarre hallucinaties. Universal vroeg dan weer aan Usual Suspects-scenarist Christopher McQuarrie om een westerse variant neer te pennen op Johnny To’s Hongkongse actiethriller The Mission, terwijl regisseur Jonathan Glazer ( Sexy Beast en Birth) u volgend jaar de stuipen op het lijf wil jagen met zijn remake van Chaos, alweer van Hideo Nakata. Eveneens op komst: een remake van de Koreaanse actiehit Oldboy door Justin Lin en de Miramax-versie van Cho Jin-Kyu’s My wife is a gangster en Kurosawa’s The Seven Samurai. Als we de wandelgangen mogen geloven zal zelfs Hollywoodkeizer Steven Spielberg zijn duit in het zakje doen, met een remake van Akira Kurosawa’s meesterlijke melodrama Ikiru.
Het is duidelijk: de Aziatische genre- cinema is momenteel heter dan een rochelende vulkaan en al helemaal als er enkele wraakzuchtige geesten of staalharde criminelen in rondspoken. Want niet elke Aziatische gruwelhit maakt kans op een remake. Zolang het gaat om bovennatuurlijke, op suggestie terende thrillers kan het wat de Amerikanen betreft niet akelig genoeg zijn. Maar al te expliciet geweld of seksuele taboes, dat ligt moeilijker. Zo kunnen populaire shockers als Ichi The Killer (Takashi Miike, 1999), Tetsuo (Shinya Tsukamoto, 1988) of Battle Royale (Kinji Fukasaku, 2000) hun remake wel vergeten. Tenzij de goorste scènes er uitvliegen en er een braaf zedenlesje in wordt verwerkt, maar of er dan nog veel van overblijft?
Dat het dollargeile oog van Hollywood vooral op Aziatische horror en actiethrillers valt – uitzonderingen als de komedies Tortilla Soup (naar Ang Lee’s Eat, Drink, Man Woman) en Shall we Dance (naar Mayasuki Suo’s Shall we Dansu?) even buiten beschouwing gelaten – is niet zo vreemd. Tenslotte gaat het om genres die hun commerciële waarde aan de lokale box office al hebben bewezen: zowel Ringu, Dark Water als Chaos, om maar even bij de filmografie van Nakata te blijven, waren stuk voor stuk kassuccessen in Japan. Bovendien is het bij die genres gemakkelijker om het verhaal naar het Westen te verplaatsen zonder dat er contextuele finesses, woordspelingen of culturele eigenaardigheden ‘lost in translation’ dreigen te gaan, iets wat bij komedies of drama’s moeilijker ligt. Maar er is meer. Japanse griezelprenten zijn ook fundamenteel anders dan de Amerikaanse. De zogeheten J-horror draait niet rond gemuteerde gedrochten die wulpse tieners met kettingzagen achterna zitten of loeiharde special effects – zoals in het al meer dan twintig jaar vastgeroeste Amerikaanse horrorgenre – maar haalt de suspense uit een suggestief verhaal dat door een ijl geluidsdecor naar een meestal open en onopgehelderd einde sluipt.
Vooral het Amerikaanse bioscooppubliek – dat netjes afgeronde, flink doorbloede gruwel gewoon is – houdt ervan, omdat de verhalen nieuw, spannend en exotisch aanvoelen. Toch grijpt de recente J-horror rechtstreeks terug naar de vaak eeuwenoude traditie van spookverhalen en mysterieuze vertellingen. Films als Ringu of Ju-On komen niet plots vanuit een duistere dimensie het witte doek opdoemen. In wezen gaat het om moderne, in contemporaine angsten gedrenkte updates van hetzelfde bronnenmateriaal dat eerder inspiratie bood aan Japanse griezelklassiekers als Onibaba (Kaneto Shindo, 1964), Kaidan (Masaki Kobayashi, 1964) of L’Empire de la Passion (Nagisa Oshima, 1978). Kortom: niets nieuws onder de rijzende zon. En al evenmin onder die van Hollywood trouwens. Zo hoef je niet bepaald Madame Soleil te heten om te voorspellen dat de J-horrorkoorts die momenteel door Hollywood waart gedoemd is om te verdwijnen van zodra het veeleisende westerse bios-cooppubliek gewend is geraakt aan de oosterse huivertraditie en één dure flop de Amerikaanse filmproducenten uit hun commerciële ijldroom heeft doen ontwaken.
Uiteraard belet dat producenten als Roy Lee niet om ondertussen vlijtig verder te timmeren aan hun Amerikaanse Droom, gevoed door videotapes vanuit het Oosten. Tenslotte is de tijding hen nu nog gunstig gezind. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar enkele van de meest succesvolle Amerikaanse producties van de voorbije jaren: de Matrix-trilogie, Lost in Translation, The Last Samurai of Kill Bill, stuk voor stuk flirten ze met oost-west-clichés en refereren ze aan de Aziatische genrecinema, waardoor ze het pad voor de Amerikaanse Ringu’s dezer wereld mee hebben geëffend. Bovendien doen Aziatische films het bij hoge uitzondering commercieel goed in het westen, zelfs in hun oorspronkelijke versie. Zo wist Zhang Yimou’s krijgskunstenepos Hero zich enkele maanden geleden tot helemaal in de nok van de Amerikaanse box office te hijsen, in navolging van de al even succesvolle voorganger Crouching Tiger, Hidden Dragon (2001) van Ang Lee. Nog meer staaltjes van Aziëmanie: acteurs als Jet Li, Ken Watanabe of Zhang Ziyi die de lucratieve Hollywoodcontracten tegenwoordig maar voor het uitkiezen hebben, Tinseltowns regerende koningin Nicole Kidman die straks naar Hongkong trekt om er samen met Wong Kar Wai The Lady from Shangai te draaien én Quentin Tarantino, zoals bekend al langer dol op kungfufilms en andere oosterse lekkernijen, die aankondigde dat zijn volgende project een martial-arts-spektakel in het Mandarijn wordt. Daarnaast vinden ook meer en meer Aziatische regisseurs de weg naar Hollywood. John Woo, Ringo Lam, Ang Lee en Chen Kaige – die al in de jaren negentig de oceaan overstaken – krijgen binnenkort het gezelschap van cineasten als Nakata, Shimizu en The Pang Brothers. Niet alleen om snel een klad remakes zoals The Grudge (Shimizu) of The Ring II (Nakata) in te blikken, maar ook om originele, bigbudget-producties met Amerikaanse dollars te regisseren. Zo hebben de Thaise Pang Brothers de thriller Scarecrow op stapel staan, terwijl Nakata straks begint aan de Amerikaanse huiverprenten Out en The Entity.
Het moge duidelijk zijn: de gele hausse kleurt tot ver buiten de lijntjes van het horror- of actiegenre. Onder de golf remakes schuilt een interculturele kruisbestuiving die al heel wat langer aan de gang is – van Akira Kurosawa tot John Woo – maar die door de globalisering en Hollywoods imperialisme in een tijdelijke stroomversnelling is terechtgekomen. Daarmee zijn de traditionele verschillen tussen oosterse en westerse films steeds nadrukkelijker aan culturele erosie onderhevig. Dat betekent echter nog niet dat ze op korte termijn helemaal zullen worden uitgeveegd. Tenslotte gaat elke globalisering gepaard met conservatieve reflexen. Het bewijs? De Amerikanen mogen hun blik dan al oostwaarts hebben gericht, dat impliceert nog niet dat authentieke Aziatische films de Amerikaanse markt zullen veroveren. Zo lijkt Hollywood vooralsnog veel meer schrik te hebben van oosterse films met ondertitels – Hero of Crouching Tiger blijven de uitzonderingen die de regel bevestigen – dan van de meest naargeestige Aziatische geest.
Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier