Zevenentwintig jaar na zijn zelfmoord lijkt Joy Divisionboegbeeld Ian Curtis (1956-1980) opnieuw springlevend. Er is niet alleen de muzikale revival met ‘new new wave’-groepen als Interpol en Editors. Met ‘Control’ heeft de doemdichter van de postpunkgeneratie nu ook zijn definitieve biopic. Een elegie over man, mythe, muziek en film.
De doemdichter
Tragische ironie is een begrip dat Ian Curtis op het dooie lijf is geschreven. 27 jaar nadat hij zich met een overdosis drank, pillen én een touw rond zijn nek van het leven beroofde, lijkt de zanger van Joy Division springlevender dan ooit. Niet alleen is er de ‘new wave of new wave’ – aangevoerd door bands als Interpol en Editors – die met hun gekwelde vocalen en beukende bassen strijden om de titel van ‘de nieuwe Joy Division’. Ook de cultus rond Ian Curtis lijkt nooit hogere pieken te hebben gekend, met de gestileerde zwart-witbiopic Control als voorlopig orgelpunt. Toch blijft het moeilijk om uit alle documentaires en artikels een eenduidig beeld te distilleren van de rockmartelaar die door de een omschreven wordt als een ziekelijke huismus met een ongezonde obsessie voor weltschmerz en zelfmoord, en door de ander als een manisch rock-‘n-rollbeest met een fetisj voor Bowie en The Stooges.
Het enige wat zeker is, is dat Curtis al van bij het prille begin in 1977 – toen Joy Division nog Warsaw heette en de muziekscène van Manchester afschuimde als de zoveelste Sex Pistolsepigoon – met een knoert van een Jekyll and Hyde-syndroom kampte. Een dat erger werd met de jaren én het succes. Hoe anders te verklaren dat hij als piepjong getrouwde huisvader een korte maar allesverterende affaire had met het Belgische pr-meisje Annik Honoré maar daaraan vooral lelijk opspelende schuldcomplexen overhield? Dat hij als verlegen gemeenteambtenaar amper opviel tijdens zijn nine-to-five-job maar live muteerde tot een spastisch podiumbeest dat zijn innerlijke demonen stond te bezweren als was hij in een heidens exorcismeritueel beland? Of dat hij als gemoedelijke volksjongen – ‘een grappige, welopgevoede kerel’ aldus gitarist Bernard Sumner – gitzwarte songs vol existentiële pijn en moreel verval als She’s Lost Control en Love Will Tear Us Apart placht neer te pennen? Genoeg zaden voor een tragische ondergang kortom, die op 18 mei 1980 dan ook definitief werd bezegeld, drie maanden nadat zijn vrouw Debbie de echtscheiding had aangevraagd en vlak voor Joy Divisions eerste Amerikaanse tournee.
De propagandisten
In treurnis en spleen gedrenkte songs als Day of the Lords, Atmosphere en Heart and Soul spreken, samen met Curtis’ tragische einde, sowieso tot de verbeelding. Maar toch zijn er een paar figuren wier rol in de mythologisering van Joy Division nauwelijks kan worden overschat. De recent overleden platenbaas Tony Wilson bijvoorbeeld, een regionale tv-vedette uit Manchester die in zijn vrije tijd het onafhankelijke, zeg maar anarchistische platenlabel Factory Records runde, de eerste Joy Divisionplaat uit eigen zak financierde, later ook de legendarische eightiesclub The Hacienda oprichtte en daarmee zowat de hele Madchester-scène op gang zwierde. Bovendien was het Wilson – wiens levensverhaal schitterend werd verfilmd door Michael Winterbottom in 24 Hour Party People (2002) – die Curtis en co. in contact bracht met de excentrieke, meestal apestonede maar geniale postpunkgoeroe Martin ‘Zero’ Hannett: de man die hun vaste producer zou worden en hun aanvankelijk rauwe, ongepolijste punksound injecteerde met de ambientcollages, kille drums en ijle synthesizers die zo typisch zouden worden voor hun klankenspectrum. Ook van cruciaal belang voor de iconisering van all things Joy Division waren de stemmige, melancholische zwart-witfoto’s van huisfotografen als Anton Corbijn en Kevin Cummins én het krachtige, hypergestileerde artwork van graficus Peter Saville, die naast het Factorylogo en de concertposters ook de beroemde hoezen van Joy Divisions twee studioplaten ontwierp: die zwarte van Unknown Pleasures (1979) met die grillige, witte radiogolven erop, én die van het postuum uitgebrachte Closer (1980) met daarop luguber genoeg een foto van een graftombe op het beroemde kerkhof van het Italiaanse Staglieno. The stuff of legends.
De band
Eind ’76, nadat ze in Manchester een legendarisch concert van de Sex Pistols hebben bijgewoond, besluiten bassist Peter Hook en gitarist Bernard Sumner een punkgroepje op te richten: Stiff Kittens, dat al snel wordt herdoopt tot Warsaw. Even later komen ook zanger Ian Curtis en drummer Stephen Morris de rangen vervoegen. Om verwarring te vermijden met de Londense punkband Warsaw Pact zien ze zich gedwongen hun naam nogmaals te veranderen: de keuze valt uiteindelijk op Joy Division, een bewust controversiële naam die verwijst naar een barak uit de nazikampen waar gevangenen als seksslaven werden misbuikt en die Curtis had opgepikt uit het boek The House of Dolls. Hun eerste opnames worden een fiasco, maar wanneer manager Rob Gretton en Factorybaas Tony Wilson hen aan wonderproducer Martin Hannett vastklinken, is het resultaat – het debuutalbum Unknown Pleasures – niet minder dan verpletterend: gotische dansmuziek vol existentiële angst en onderdrukte oerschreeuwen. Opvolger Closer (1980) wordt voorafgegaan door de hartverscheurend mooie single Love Will Tear Us Apart – waarin Curtis zijn huwelijkscrisis met echtgenote Deborah lamenteert – maar nog voor de nieuwe plaat in de rekken ligt, komt het bericht dat Curtis zich heeft verhangen. Voor velen is Closer dan ook het ultieme klaaglied van de romantische doemdichter én de verklanking van het ondergangsgevoel van zijn generatie, een plaat vol krassende gitaren, trage beats, hoekige baspartijen en onderkoelde elektronica. Ondanks de loodzware erfenis die Curtis nalaat, besluiten Hook, Morris en Sumner echter door te gaan en richten ze uiteindelijk New Order op, dat vooral verdergaat op de meer dansbare wegen die Curtis had geplaveid. Bent u nog Joy Division-maagd en op zoek naar een geschikte verzamelaar? Koop dan Substance (1988) waarop je alle essentiële singles vindt, zoals She’s lost control, Transmission, Isolation, Atmosphere en Love Will Tear Us Apart: hun bekendste titel, die ook dienst doet als epigram op Curtis’ graf.
Door Dave Mestdach
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier