Het nieuwe album All Is Dream borduurt voort op de sfeer van Deserter’s Songs.
‘All Is Dream’ uit op 27/8
Mercury Rev: in concert 23/8 Pukkelpop (Marquee)
Het nieuwe album All Is Dream borduurt voort op de sfeer van Deserter’s Songs. En ook al zijn de spanningen in de groep nu onder controle, toch moest ook deze plaat in moeilijke omstandigheden worden gemaakt. Mercury Rev had de roemruchte producer Jack Nitzsche geëngageerd om aan het album mee te werken, maar enkele dagen voor de opnames overleed hij. Zanger Jonathan Donahue van Mercury Rev omschreef hem als ‘een cobra achter glas’. Tijdens ons gesprek zal Donahue meermaals uitpakken met beeldrijke taal, die op een natuurlijke, rustige manier uit zijn mond vloeit. Hij blijkt het typevoorbeeld te zijn van de gerijpte artiest, die na liederlijke beginjaren zijn juiste stek en ware persoonlijkheid heeft gevonden. Zelfbewust, maar _ enigszins tegenstrijdig _ ook altijd onzeker.
‘All Is Dream’ is een gedroomde opvolger van ‘Deserter’s Songs’, ook al zijn de opnames moeilijk van start moeten gaan, door de dood van Jack Nitzsche.
Jonathan Donahue: Tja, we hádden hem te pakken, en dan is hij ons toch nog ontglipt. Ik troost mij met de gedachte dat hij voor een veel groter project gevraagd is, op een wel heel speciale plaats, om er te zorgen voor een overweldigend arrangement met indrukwekkende orkestratie.
Je hebt hem om voor de hand liggende redenen gevraagd: zijn reputatie op het vlak van breed uitgemeten arrangementen was enorm.
Donahue: Precies. Hij heeft honderden artiesten geproduceerd, voor Phil Spector gewerkt, en uitstekende filmsoundtracks gearrangeerd. Wat heeft hij eigenlijk niet gedaan? Hij was zeer lumineus en bijzonder energiek. We wisten dat de combinatie van zijn- en onze manier van werken tot iets speciaals zou leiden, maar het heeft niet mogen zijn. Hij was een bijzondere man, nooit eerder had ik zo iemand ontmoet. Het is moeilijk in te schatten wat onze samenwerking uiteindelijk zou hebben opgeleverd, maar ik had er een goed gevoel bij. Ik was me wel bewust van de kans op een complete catastrofe, gezien zijn reputatie in de studio, en de onze. Maar zelfs daar waren we op voorbereid. Het zou een interessante botsing van karakters en ideeën geweest zijn.
Was hij dan zo’n enge man in de studio?
Donahue: De verhalen die we van vele andere artiesten hebben gehoord logen er niet om. Laat me, op zijn zachtst uitgedrukt, suggereren dat Jack Nitzsche excentriek was.
In de jaren ’60 maakte hij met Neil Young ‘Expecting To Fly’. Naar het schijnt hebben ze er samen een half jaar over gedaan om dat ene nummer op te nemen. Kan je je dat voorstellen?
Donahue: Natuurlijk. Sommige van onze nummers zijn pas na 18 maanden afgewerkt. Maar dat komt dan omdat we ze een tijd laten liggen om ze de kans te geven te rijpen. We luisteren geregeld naar onze demo’s om zo te weten te komen wat elk liedje nodig heeft, en wat niet. Op die manier krijgt het de tijd om zijn geheimen te ontvouwen. Soms gebeurt het dat het ons toeschreeuwt: stop, genoeg, je stouwt me vol met veel te veel tierlantijntjes. Zoals een goudvis, die aan het wateroppervlak van zijn bokaal naar frisse lucht hapt, om aan te geven dat de kwaliteit van het water niet meer deugt, zo gebruikt een liedje een code om te vertellen wat het nodig heeft. En die code moeten wij ontcijferen. Dat heeft tijd nodig, want dat lied spreekt geen eenduidig Engels, maar drukt zich uit in symbolen en metaforen.
En als je de studio ingaat, weet je precies hoe al die songs moeten klinken?
Donahue: Ja, ik begin pas aan de opnames als al die nummers in mijn hoofd gebeiteld zitten. Maar dat neemt niet weg dat je in de studio nog de juiste techniek moet vinden om ze perfect op te nemen. Net zoals je een droom die je de voorbije nacht hebt gehad moeilijk kunt schilderen. Stel je dan maar eens voor dat je een droom van een half jaar geleden moet schilderen. Dat wordt wel een heel wazig doek, hoor. Kijk, als je een lied neerpent, heb je de keuze: het helemaal alleen voor je eigen genot schrijven, of er iets universeels van maken voor de mensheid. Wij hebben ervoor gekozen om niet in eerste instantie muziek te maken die iets vertelt over onze eigen ervaringen, maar over die van iedereen. Logisch dat het tijd kost om een universeel beeld te scheppen waarin eender wie, waar ook ter wereld, iets van zijn eigen leefwereld kan terugvinden.
Ben je na het overlijden van Jack Nitzsche koortsachtig op zoek gegaan naar een andere producer, en ben je zo bij de al even gereputeerde Tony Visconti uitgekomen?
Donahue: Nee, want we beschouwden Jack niet als onze producer, maar eerder als een medewerker. Wij hebben al onze albums zelf geproduceerd, en dat zullen we wellicht altijd doen, omdat we overtuigd zijn van onze eigen visie. Met Jack was het vooral de nieuwsgierigheid naar wat een samenwerking ons zou opleveren. Zijn verbeelding, inspiratie en background, in combinatie met die van ons, moest iets machtigs opleveren. Tony is de eerste man geweest aan wie we ooit gevraagd hebben iets artistieks te creëren voor onze plaat. Voor het nummer Chains heeft alleen hij de strijkersarrangementen geschreven. Echt de eerste keer dat iets op een Mercury Rev-album is verschenen dat niet uit onze eigen verbeelding is gekomen. Voor ons was het een bevrijdende ervaring om iemand zodanig te kunnen vertrouwen.
Hoe ben je met Visconti in contact gekomen?
Donahue: Zijn naam viel gewoon tijdens een conversatie die we met iemand hadden. Zomaar, out of the blue. We waren niet meteen van plan een shortlist te maken. Ik vond Visconti wel een goede suggestie, maar dacht dat die man wel betere dingen te doen had dan met Mercury Rev te werken. We hebben hem toch maar onze demo opgestuurd, en hij belde ons, letterlijk, de volgende ochtend terug om te zeggen dat hij doodgraag wilde. We hebben een gesprek met hem gehad, waarin hij vroeg wat we van hem verlangden. Toen ik hem zei dat hij gewoon zichzelf moest zijn, niet meer en niet minder _ hij is tenslotte Tony Visconti _ was hij heel erg blij en was het ijs gebroken.
Was hij vertrouwd met jullie muziek?
Donahue: Ja, hij kende Deserter’s Songs heel goed.
Zijn naam is en blijft verbonden met David Bowie. Als je naar het nummer ‘Queen’ op het nieuwe album luistert, heeft dat iets van Bowies ‘Changes’. Is dat toeval?
Donahue: Ja, dat nummer hadden we niet voor ogen toen we Queen schreven. Het leuke aan een samenwerking met Tony Visconti zijn de verhalen die hij over Bowie heeft. Hij had zelfs, ter illustratie, een reeks onafgewerkte opnames van Fashion bij zich. Visconti vertelde ons dat Bowie helemaal geen tekst voor dat nummer had. Zelfs tot voor de laatste dag van de opname had hij niets. In de demo die we mochten horen, zong hij voor het refrein Ooooh wah Jamaica. Omdat de opnames in Jamaica plaatsvonden. Maar dat was blijkbaar zijn enige inspiratie tot dan. Hij heeft toen tegen Visconti gezegd dat hij het nummer wilde dumpen, maar die vond de track zo geweldig dat hij Bowie gepusht heeft om een echte tekst te schrijven. Op één dag tijd, de laatste dag van de opnames, is die daarin geslaagd. Het geeft aan dat een man als David Bowie, die je goddelijke kwaliteiten toedicht, iemand van wie je vermoedt dat de inspiratie hem eindeloos toevloeit, ook maar een mens is die af en toe moet worstelen om iets op papier te krijgen.
Is de naam Van Dyke Parks nooit gevallen? Hij lijkt me ook een geschikte producer voor Mercury Rev.
Donahue: Nou, nee. Ik voel me niet zo verwant met hem. Ook zijn werk met de Beach Boys is niet zo aan mij besteed. Ik begrijp wel dat er elementen in onze muziek zitten die een vergelijking met hem rechtvaardigen, maar Van Dyke Parks is voor ons nooit een optie geweest. De Beach Boys en vooral Brian Wilson zijn enorm beïnvloed door doo-wop, en van die typische jaren ’50-sound houd ik erg veel. Maar dat is niet de verdienste van Van Dyke Parks, dat is de goede smaak van Brian Wilson. Die was ook gek op Broadway-shows, theatrale elementen, hemelse samenzang, cowboyliedjes uit lang vervlogen tijden, dat soort dingen waar ik ook prettige kriebels bij krijg. Dus daar liggen wel parallellen met ons, maar de Beach Boys zelf, neen, dat is voor ons geen rechtstreekse invloed, zoals veel mensen nochtans denken.
De titel van het album, ‘All Is Dream’, heeft een hoog Roy Orbison-gehalte. Het nummer zelf trouwens ook.
Donahue: Eerlijk gezegd gaat het voor ons veel verder terug. Naar de tijd van Plato, en naar het occulte van de oud-Egyptische cultuur. We zijn daar in de groep allemaal mee bezig.
Hoe is het eigenlijk met de groep? De geschiedenis van Mercury Rev is turbulent geweest, met ruzies, personeelswisselingen, een botsing van complexe karakters. Heb je die chaos nodig of is het vreselijk veel tijdverlies?
Donahue: Soms kan het inspirerend zijn, omdat het iets extra uit je haalt. Maar meestal werkt het slopend en verlammend, want het ging constant over persoonlijke dingen, we tackelden de man. De problemen deden zich voor het eerst voor bij de opnames van ons tweede album Boces, acht jaar geleden. Schokkend als ik eraan terugdenk, want we ontzagen mekaar niet. We kenden mekaars zwakke plekken en gevoeligheden, en net dáár sloegen we toe. Vreemd, als je weet dat we eigenlijk allemaal goede vrienden waren. Ik heb overwogen om te stoppen met muziek, want waar dient het toe als je er anderen voor uitscheldt en kwetst? Bij de eerste sessies voor Deserter’s Songs lagen onze gevoelige plekken nog altijd even bloot voor wie er misbruik van wilde maken, maar de wonden zijn langzaam geheeld, en onze muziek is in het zog daarvan tot volle bloei gekomen.
‘Deserter’s Songs’ is door de pers onthaald als ‘Album van het Jaar’. Gaf dat geen raar gevoel, want aan de eerste Mercury Rev-platen schonk niemand aandacht.
Donahue: Iedereen denkt dat wij, na de opnames van Deserter’s Songs, ervan overtuigd waren dat we een meesterwerk hadden gemaakt dat onze naam definitief zou vestigen, maar zo’n zelfvertrouwen hadden wij helemaal niet. Van het album daarvóór, See You On The Other Side, hadden wij wél het idee dat het fantastisch was, maar niemand kocht het, niemand schreef erover, niemand luisterde ernaar. We begonnen aan Deserter’s Songs als was het ons laatste album. Dus maakten we die plaat zoals we eigenlijk altijd een plaat hadden willen maken, maar nooit gedurfd hadden. We moesten ons toch geen zorgen meer maken over wat de mensen ervan zouden vinden, omdat niemand het ook maar wat kon schelen. Het was een enorme verrassing toen bleek dat zowel pers als publiek het album toejuichten, terwijl wij ervan overtuigd waren dat het niet eens zou worden uitgebracht.
Nogal wat mensen vinden het ook totaal verschillen van de eerste drie Mercury Rev-albums. Is dat wel zo?
Donahue: Nee. Dat zou ook niet kunnen. Die platen hebben geleid tot Deserter’s Songs. Neem één van die eerste drie albums weg, en we zouden Deserter’s Songs nooit gemaakt kunnen hebben. Elke artiest zal moeten toegeven dat zijn vroege werk essentieel was in de ontwikkeling van zijn huidige. De vlinder is een lieflijk mooi diertje, maar het wordt wel geboren als een spuuglelijke larf. Onze eerste albums zijn wellicht te vergelijken met het stadium van de larf, de pop.
Kunnen we dan over een jaar of vijf een technopunk album van Mercury Rev verwachten?
Donahue: Expect the unexpected. Transformatie is ons sleutelwoord.
Je zet de toon van ‘Deserter’s Songs’ nog meer uitgesproken voort op ‘All Is Dream’. Je hebt veel fans gewonnen, maar ben je er ook kwijtgespeeld?
Donahue: Er waren er toch al weinig ten tijde van onze eerste platen, maar ik neem aan dat die hebben afgehaakt, ja. Het zijn mensen die niet openstaan voor verandering. Toch denk ik dat de meesten wel appreciëren dat een artiest of groep evolueert. Je blijft dezelfde mens, maar je wordt anders. Dat is toch logisch. En dat zit eigenlijk in ieder van ons. Laat ons eerlijk zijn, wij zweren ook bij de eerste platen van de Ramones, en niet bij hun laatste. Wat een prachtige man hebben we trouwens verloren met Joey Ramone. Ik hield enorm van die groep, de emotie in hun liedjes, de impact van de teksten, kort, krachtig, gebald, met zulke zeggingskracht. Als niemand anders kon Joey Ramone duizend beelden oproepen met tien woorden. Dat heb ik ook altijd proberen na te streven.
In je heel persoonlijke, handgeschreven persblad heb je het over ’the boys choir fiasco’. Waar gaat dat over?
Donahue: Eén van de vele ideeën die we voor dit album hadden, was het engageren van een klassiek geschoold jongenskoor op enkele nummers. We hebben er veel geld in gestoken, maar het was bijzonder moeilijk om onze verbeelding te vertalen naar een klassiek repertoire. Die knapen vallen enorm terug op uitgeschreven partituren, ten koste van zelfexpressie. Terwijl wij precies muziek meer aanvoelen en meegaan op de flow die muziek bij ons teweegbrengt. Ik heb geen flauw idee hoe ik onze visie op een blad papier moet zetten. Zij hebben werkelijk het beste van zichzelf gegeven, maar al bij al was het niet wat de nummers nodig hadden. Misschien pikken we de probeersels op als extra tracks, want ze mogen best worden gehoord, maar voor het album vond ik ze niet geschikt.
Over jullie muziek wordt wel eens gesproken in termen van panoramische, weidse landschappen. Kan je je daarin vinden?
Donahue: Toen ik jonger was, werd ik heel defensief als ze iets in mijn nummers zagen dat ik er zelf niet in zag. Toen ging ik daar hard tegenin en zei categoriek: Neen, u bent verkeerd, het gaat over dit en niet over dat. Nu ben ik volwassen geworden. Als iemand iets in mijn muziek hoort of in mijn teksten leest en anders interpreteert dan ikzelf, dan is die interpretatie even waardevol als de mijne. Daarom praat ik graag met andere mensen over mijn werk. Zij kunnen me doorgaans meer over mijn muziek vertellen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier