Ray Charles, Peter Sellers, Howard Hughes, Adolf Hitler, Alexander De Grote, Jezus Christus, Che Guevara… De jongste tijd worden levens van beroemdheden en historische personages verfilmd dat het een aard heeft, en met wat meeval kapen biografische films binnenkort alle grote Oscars weg. Hoe komt het toch dat biopics – tot voor kort liefhebbersfilms, die vaak meer prijzen dan bezoekers haalden – tegenwoordig zo populair zijn?
It’s the way of the future. It’s the way of the future…’ Leonardo DiCaprio alias de compulsief-obsessieve vliegtuigmagnaat Howard Hughes kijkt de bioscoopbezoekers in het laatste shot van The Aviator indringend aan en ratelt zijn oncontroleerbare mantra. Martin Scorseses biopic biedt daarmee, na een enerverende reis door Hughes’ jonge jaren, een sneak preview van een ontluisterende toekomst. Waanzin. Afzondering. Vervuiling. Een naakte, langharige, op soep levende weirdo, die zichzelf gek maakt met ideeën over bacteriën en complotten. Slachtoffer van zijn eigen Secrecy Machine.
Het valt te verwachten dat ook dat laatste deel van Hughes’ leven binnenkort verfilmd zal worden. Hoe kan het ook anders, in een klimaat waarin vooral levensverhalen van historische figuren de wereld lijken te boeien? De biopics die in recente maanden door Hollywood op het publiek werden losgelaten – of nog losgelaten zullen worden – onderstrepen dat. The Aviator, Ray, Kinsey, Finding Neverland, Alexander, De-Lovely, The Life And Death Of Peter Sellers, Hotel Rwanda, Beyond The Sea. Ja, zelfs Walter Salles’ Che Guevara-film The Motorcycle Diaries. Een Zuid-Amerikaanse productie weliswaar, maar wel één die tot stand kwam op initiatief van Robert Redford, die verslingerd raakte aan de episodische dagboeken die de revolutionair schreef vóór hij een icoon werd.
Op zich zijn biopics niets nieuws. Het is een genre dat al sinds The Great Ziegfeld (1936) tot het canon van Hollywood behoort. Uiteenlopende figuren als Mozart, Toulouse-Lautrec, Lenny Bruce, Generaal Patton, Nixon, Gandhi en Jim Morrison kregen hun eigen filmleven en de afgelopen jaren liep het ook storm voor A Beautiful Mind (over schizofrene wiskundige John Forbes Nash Jr.) en Monster (over seriemoordenaar Aileen Wuornos).
Wél nieuw zijn de hoge concentratie en het grote succes van de biopics: zowel artistiek als commercieel. In het verleden haalden verfilmde levensverhalen al vaak grote prijzen op, maar dit seizoen dreigen ze bij wijze van spreken álle awards weg te kapen. Golden Globes vallen als rijpe appelen en bij de oscars zal het niet anders zijn. The Aviator, Ray en Finding Neverland verzamelden gedrieën de meeste nominaties, en werden alledrie genomineerd voor beste film. Leonardo DiCaprio (The Aviator), Johnny Depp (Finding Neverland), Don Cheadle (Hotel Rwanda) en Jamie Foxx (Ray) zijn de vier grootste kanshebbers voor de beste mannelijke hoofdrol. Eigenlijk kan alleen het bitterzoete Sideways van Alexander Payne – over vriendschap, liefde en wijn- nog roet in het eten gooien.
Nog opmerkelijker is dat ook het grote publiek de biopic heeft omarmd. In het verleden deden goed besproken levensverfilmingen vaak bijzonder matige zaken in de bioscoop. Frida, Salma Ha-yeks portret van schilderes Frida Kahlo, vergaarde net zoveel prijzen als bezoekers. Gods and Monsters, Bill Condons aangrijpende film over homoseksuele regisseur James Whale, was hetzelfde lot beschoren. En zelfs Ali, Michael Manns gedroomde megahit over Muhammed Ali, kon de verwachtingen niet helemaal inlossen. Het succes van films als Law-rence of Arabia, Schindler’s List en Amadeus is eerder uitzondering dan regel.
Waarom doen biopics het nu dan over de hele linie goed? Puur toeval? Of schuilt er meer achter? Is het een uiting van sociaal-politieke ontwikkelingen? Gebruiken we de geschiedenis als spiegel? Of is het puur escapisme: een vlucht uit een onaangenaam heden? Op het eerste gezicht is het moeilijk om een eenduidige verklaring te vinden. Er zit, om te beginnen, geen lijn in het soort figuren waarvan het leven verfilmd wordt. The Aviator: een portret van een getormenteerde ondernemer. Finding Neverland: een portret van J.M. Barrie, schrijver van Peter Pan, kindervriend en fantast. Hotel Rwanda: een portret van een hoteleigenaar die tijdens de genocide honderden Tutsi’s van onder de kapmessen van de Hutu-milities redt. Alexander: een film over een veldheer uit de Oudheid. The Motorcycle Diaries: de jonge jaren van een revolutionair. Afgezien van een lichte voorkeur voor artiestenlevens lijken biopics een bij elkaar geraapt zootje. Neem twee films die spoedig in Europa uitkomen: Kinsey en Ray. De eerste is een controversieel portret van een controversieel man: Alfred Kinsey schokte de Amerikaanse goegemeente door tijdens de preutse fifties een grootschalig onderzoek te doen naar seksualiteit bij gewone burgers, hoeren en bezoekers van homobars. Ray is dan weer het levensverhaal van r&b-legende Ray Charles, die in 2004 overleed. Twee uitzonderlijke films, maar heel verschillend, en over onvergelijkbare mannen.
Zit er dan een gedeelde politieke ondertoon in de genoemde biopics? Ook niet. Goed, The Motorcycle Diaries, Hotel Rwanda en Kinsey zou je met veel goede wil ‘links’ kunnen noemen. In de eerste twee krijgen we, door de ervaringen van één man, zicht op schandelijke misstanden in onderontwikkelde gebieden: van armoede in Zuid-Amerika tot een slachting die de wereld niets kan schelen. Maar is pakweg strijden tegen seksuele taboes wel links? The Aviator en Ray lijken eerder een American Dream-achtige boodschap uit te dragen: als je maar wilt, dan lukt het wel. Finding Neverland is een volstrekt apolitieke lofzang op fantasie. Sterker, J.M. Barries pedofiele trekjes worden doodleuk onder het tapijt geveegd.
Een mogelijke verklaring voor het stijgende succes van biopics ligt in de aard van onze cultuur: één die geobsedeerd is door beroemdheid. Celebs zijn de nieuwe royalty, en we willen álles over ze weten, dood of niet. Maar het heeft ook te maken met een algemeen gevoel van verwarring, ongeacht politieke voorkeuren. Het heden lijkt ondoorgrondelijk; een grimmige, complexe mallemolen. Liever vluchten we in het verleden, dat eenduidiger lijkt, of achteraf met interpretatie eenduidiger gemaakt kan worden. In de biopic krijgt het individuele voorrang op het collectieve, het kleine op het grote. Dat heeft iets rustgevends. Bovendien herinnert het ons eraan dat grootsheid daadwerkelijk bestaan kan. Niet alleen in fantastische ruimtedecors, maar ook in het échte leven, waar échte mensen te maken krijgen met échte tegenslagen. Het individu is niet machteloos, maar kan iets betekenen. De enige overeenkomst in biopics is dit: het zijn films over mensen die ánders zijn en de strijd aangaan met de gevestigde orde.
Ook het gevecht dat Howard Hughes levert tegen politiek en grootkapitaal spreekt daardoor aan. Hughes nam het op tegen PanAm en een corrupte senaatscommissie voor het recht om wereldwijd te vliegen met zijn maatschappij TWA. Bovendien stond hij erop om zijn gigantische houten transportvliegtuig Hercules te voltooien, zelfs na annulering van het overheidscontract. De climax van The Aviator is het moment waarop de behemoth zich aan de zwaartekracht onttrekt: Hughes’ genie zal niet doodgedrukt worden! In dat opzicht lijkt The Aviator overigens sterk op Tucker, de geflopte biopic van George Lucas en Francis Ford Coppola uit 1988. Daarin krijgt briljante automaker Jeff Bridges het aan de stok met de autogiganten van Detroit, die ’s werelds veiligste auto willen saboteren.
Anno 2005 heerst een klimaat van weemoed en melancholie, van ‘vroeger was het beter’. Met uitzondering van Alexander en The Passion of the Christ behandelt de jongste lichting biopics figuren uit de 20e eeuw. Het zijn levensverhalen die niet tot ons komen vanuit een onherkenbare, mythische wereld, maar spelen in een verleden dat nog tastbaar is. Een wereld die we herkennen als een gedateerde versie van de onze. Daaraan vastklampen heeft ook iets van vastklampen aan wat we dreigen te verliezen. Of al verloren hebben.
Dat de grandeur van vroeger ons aantrekt, heeft bovendien een technische achtergrond. Nieuwe technieken en hogere budgetten maken het mogelijk om het verleden op héél ambitieuze schaal opnieuw tot leven te wekken. Setdressing, speciale effecten, kostuums: alles draagt bij tot een zeldzaam realisme. Visuele razzle dazzle garandeert volle zalen.
Dat alles verklaart waaróm biopics juist nu bij pers en publiek aanslaan, maar het verklaart nog steeds niet waarom ze gemaakt worden. De voor de hand liggende suggestie dat Hollywood inspeelt op de tijdsgeest, gaat voorbij aan de logistieke complexiteit van het filmbedrijf. Films zitten jaren in de pen voordat geld loskomt en de preproductie van start kan gaan. De tijdsgeest bepaalt dus hooguit wat het wel en niet goed doet in de zalen.
Vreemd genoeg geloven studio’s ook niet in biopics. Zoals Kevin Spacey onlangs geërgerd verklaarde: ‘De grote jongens wilden biografische films de afgelopen jaren nog met geen tang aanraken.’ Achter vrijwel elke levensverfilming die het tóch redt, zit een verhaal van jarenlang leuren, frustratie en geldproblemen. Taylor Hackford gooide de eerste aanzet voor Ray vijftien jaar geleden al op papier, en was voor financiering uiteindelijk op multimiljardair Philip Anschutz aangewezen. Oliver Stone begon in 1989 met de voorbereidingen voor Alexander, maar kreeg het megabudget (150 miljoen dollar) alleen maar rond dankzij een ratjetoe van buitenlandse investeerders. Bill Condon stond met Kinsey acht jaar lang voor gesloten deuren, terwijl Spacey een soortgelijke martelgang doorstond voor zijn film over zanger Bobby Darin. De enige studio die wél bereid was zonder morren miljoenen in biopics te steken, was Miramax. Het productiehuis van de Weinstein-broertjes is geobsedeerd door de oscars, en Harvey Weinstein beseft als geen ander dat biopics het bij collega-filmmakers goed doen. Met Finding Neverland en The Aviator zit hij dit jaar in elk geval gebeiteld.
Biopics genereren ook heel specifieke problemen, die tot oponthoud leiden. Hoe kun je de immense hoeveelheid materiaal terugbrengen tot een coherent filmscript, met een deugdelijke dramatische boog? Zoals Oliver Stone in Variety zei: ‘Alexander de Grote leed een leven in vijf aktes. Dat moesten wij zien te vatten in drie.’ Voor The Aviator schreef scenarist John Logan (zie ook: Gladiator) liefst vijftien verschillende scripts. Om structuur te kunnen aanbrengen in een uitzinnig leven, besloot hij zich vooral te richten op Hughes’ avonturen in de vliegtuigindustrie. Maar Hughes’ was ook filmregisseur, producent, playboy én eigenaar van vele bedrijven en casino’s. Logan stipt die facetten wel aan, maar stelt Hughes liefde voor vliegen centraal. Historisch correct is zijn script bijgevolg niet: het geeft een onvolledig en dus vertekend beeld. Maar dramatisch valt zijn keuze zeker te verdedigen.
Biopics worden vooral gemaakt omdat individuele regisseurs, scenaristen en acteurs gegrepen zijn door een historisch leven. Het zijn zonder uitzondering pet projects – troetelprojecten die de weerslag vormen van een individuele fascinatie. Maar voor de industrie zijn het veeleer ongewenste katjes, die je maar beter in een juten zak tegen de muur kan slaan. Alleen: soms moet een ster een pleziertje worden gedaan, en dan wil het licht wel eens op groen springen. ‘Natuurlijk willen we je filmpje over dat derderangszangertje graag distribueren, beste Kevin. Maar wil je dan eerst even hier tekenen, voor een rol in de nieuwe David Fincher?’ Dat er dit jaar zovéél levensverfilmingen opduiken is een indicatie van de toegenomen macht van sterren. Ze kunnen wisselgeld vragen. En krijgen ze het niet, dan steken ze desnoods eigen geld in films, of schrapen ze externe financiering bij elkaar. Kijk maar eens hoe vaak grote acteurs tegenwoordig in de aftiteling opduiken als producent.
Biografieën zijn dankbaar materiaal. Beroemdheden – of het nu politici, sterren, kunstenaars, verzetshelden of ondernemers zijn – leiden uitvergrote levens. Er staat altijd veel op het spel: geld, faam, artistieke integriteit, vernieuwing en zelfs geestelijke gezondheid. Er is wel eens gesuggereerd dat aanleg tot beroemdheid een genetisch defect is, dat zich uit in een groteske en destructieve levenswandel. Of dat werkelijk zo is, of gewoon een gevolg van de grote druk die op beroemdheden rust, valt moeilijk uit te maken. Maar het zijn zonder meer levens vol uitwassen, die acteurs en schrijvers tot het uiterste dwingen. De kracht van goed drama schuilt vaak in het vermogen dingen terug te brengen naar de menselijke maat. En een filmbiografie is de menselijke maat in zijn puurste vorm.
Toch roept de opmars van de biopics ook een aantal vragen op. De rijkdom van de dialogen, sets, acteerprestaties en regie, verhult vaak creatieve armoede. Wie een biopic maakt, hoeft zélf geen pakkend verhaal meer te verzinnen. Je zou een vergelijking kunnen maken met popmuziek, waar oude successen in nieuwe jasjes worden gestoken. Iets gelijkaardigs zien we in film. Remakes van klassiekers zijn bon ton: Steven Spielberg en Tom Cruise werken momenteel aan War of the Worlds, Peter Jackson komt met de zoveelste King Kong, en een herkauwde Assault on Precinct 13 is al voltooid. In feite is een biopic ook een soort remake, een soort retro. Een remake van een leven. Retro in aankleding.
De hoogdagen van de biopic zijn nog niet voorbij. Steven Spielberg heeft een megaproject rond de Amerikaanse president Abraham Lincoln in het vat zitten. Gus Van Sant werkt aan een film over de laatste levens-dagen van Nirvana-frontman Kurt Cobain. En Joaquin Phoenix zou binnenkort gestalte geven aan country-legende Johnny Cash. Ook buiten Hollywood tieren biopics welig. In Europa loopt het sinds enkele weken storm voor Der Untergang. Michel Bouquet speelt wijlen president François Mitterrand in de levensverfilming Le Promeneur du Champ-de-Mars. Mike Leigh maakte met Vera Drake een portret van de Britse abortusvoorvechtster uit de jaren vijf- tig. Nog in Engeland begint rockfotograaf Anton Corbijn dit jaar met de verfilming van het leven van Joy Division-zanger Ian Curtis. En in Azië zit een Japans-Koreaanse coproductie over het leven van de legendarische sumo-worstelaar Rikidozan in de pijplijn.
De omstandigheden die de productie van biopics stimuleren zullen zich nog een hele tijd laten voelen. Maar of de komende biopics het succes van de huidige lichting zullen evenaren, zal de tijd moeten uitwijzen. Want zo is het wel: voor hetzelfde geld vallen biopics binnenkort weer uit de gratie, en gaan ze terug naar af: films die met liefde gemaakt zijn, maar voor een klein publiek. It’s the way of the future…
Door Auke Hulst
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier