De jongste lichting Spaanse popmuziek raakt nog nauwelijks de Pyreneeën over. Een Eurosong-injectie moet daar verandering brengen, al is dat ijdele hoop.

Vertaling Eric Adams,

De gemiddelde Spanjaard geeft zowat 16 euro per jaar uit aan platen. Genoeg voor één cd. Meestal is die nog een geschenk ook, en dus niet eens voor hemzelf bedoeld. Met zulke cijfers begrijp je onmiddellijk dat de Spaanse platenindustrie geen hoge toppen scheert. Spanjaarden houden niet van Spaanse noch van buitenlandse popmuziek en slechts weinigen zijn er gepassioneerd mee bezig.

Toch is het niet altijd zo geweest. In de jaren ’80 werden nogal wat nationale groepen voortgestuwd door het beleid van de toenmalige socialistische regering, en de koek werd aardig verdeeld onder alle betrokkenen. Groepen als Mecano ( Hijo De La Luna) of Héroes del Silencio boekten zelfs succes in landen als Duitsland, België of Italië. De gemeentebesturen droegen ook hun steentje bij, want zij zorgden ervoor dat muziekgroepen op hun lokale feesten konden optreden. Vandaag is de realiteit anders.

Spanje zit met een enorme contradictie. Enerzijds is het land vrij onafhankelijk geworden op muzikaal vlak, anderzijds blijft het ervoor zorgen dat de beste artiesten in de schaduw blijven aanmodderen. Het fenomeen Operación Triunfo legt de vinger op de wonde. Het gaat hier om een wedstrijd op televisie waarvoor een academie is opgericht die zestien artiesten moet opleiden. Om de andere week stelt een jury twee kandidaten voor om op te hoepelen, omdat ze vals zingen, hun danspasjes ondermaats blijven, ze te knap zijn of onvoldoende vermagerd. Het publiek, dat het zoals u weet altijd bij het rechte eind heeft, hakt knopen door en spaart altijd de minst intelligente deelnemer. En zo sleuren ze zich na weken naar de finale, tot groot jolijt van de adverteerders voor wie de kassa rinkelt. Uiteindelijk komt er een winnaar uit de bus die de twijfelachtige eer krijgt Spanje op het Eurosongfestival te vertegenwoordigen. Spanje doet het overigens altijd slecht op het festival omdat het de preselecties te veel au sérieux neemt. Het eindgala was het meest bekeken programma uit de Spaanse televisiegeschiedenis ooit.

Operación Triunfo

Geloof het of niet, maar op deze zestien jongeren – winnaars of verliezers, met of zonder talent – hebben de platenmaatschappijen hun hoop gevestigd. Elf gaan de markt verzadigen met soloplaten, de vijf anderen, die voor niets anders deugen, zullen een covergroepje vormen. En covers, dat is wat ze totnogtoe voornamelijk hebben gebracht. Acht platen uit de Spaanse toptien zijn momenteel voortbrengsels van Operación Triunfo. Daaronder één plaat met originele liedjes, speciaal gecomponeerd om onze kerst te vergallen, een andere met een samenvatting van een paar gala’s – waarbij alle overlevenden zo goed en zo kwaad als het gaat een cover brengen -, een derde, gesponsord door gigant Walt Disney, waarop de jongeren klassiekers uit de films van ome Walt kwelen, en ten slotte nog één met de preselectie van de liedjes die meedongen voor deelname aan Eurovisie.

Al die platen kosten ruim vijf euro, een derde van wat een cd normaal in Spanje kost. Die dumpingprijzen hebben kritische geluiden doen rijzen bij artiesten en platenmaatschappijen die géén deel van de koek krijgen. Volstrekt misplaatste kritiek overigens, want de koper krijgt er platen voor, vol covers, bijna alle vals gezongen, met liedjes van twijfelachtig allooi, gaande van Ricky Martin tot de luidruchtige groep Fama, over het allerslechtste dat Spanje de jongste tien jaar heeft voortgebracht. Waarom ook veel geld uitgeven aan rechten voor waardevolle – lees: dure – liedjes als het gemiddelde en lagere gamma al geld opbrengt? Vale Music, de maatschappij die de platen uitgeeft en een deel van de rechten van de jongeren afstaat voor hun solocarrière (ze zullen ongetwijfeld onvoldoende liedjes in voorraad hebben om elf platen in drie maanden uit te brengen, zoals gepland) en Gestmusic, de producent van het televisieprogramma, zijn de meest winstgevende bedrijven van Spanje geworden. Zij verkopen geen muziek, maar roem en televisie.

Een van de gelukkigen is Niña Pastori, een wonderkind dat haar eerste plaat uitbracht toen ze tien was en nu, op haar drieëntwintigste, behoorlijk wat succes heeft met haar vriendelijke flamencomuziek, beïnvloed door pop en ballades, vooral geschikt voor mensen die alleen tijdens vakanties verliefd worden. Niña heeft dezelfde platenmaatschappij als Rosa, BMG (de helft van de rechten gaat natuurlijk naar Vale Music), en die heeft geprobeerd de twee samen te brengen voor een duet. Tot onze opluchting zal dit wellicht niet lukken. Rosa belichaamt de zelfoverschatting. Toen ze de academie binnenstapte, had ze behoorlijk wat overgewicht en zelfs problemen met persoonlijke hygiëne. Ze weende, want ze dacht geen kans te maken omdat ze te dik was. Maar Rosa zingt goed, heeft een stem die als twee druppels water op die van Whitney Houston lijkt, en het is daarenboven een nederig meisje uit het zuiden dat altijd op trouwfeesten en doopsels heeft gezongen. Zij zal Spanje op Eurosong vertegenwoordigen met een lied dat een huiveringwekkende titel meekreeg: Europe’s living a Celebration. Een soort dance met een refrein à la Queen en een tekst die stelt dat wij, Europeanen, allemaal heel gelukkig moeten zijn omdat alles o zo goed gaat.

En er zijn meer meisjes. Vrouwen hebben de voorbije tien jaar de Spaanse muziekgeschiedenis gedomineerd, en dat doen ze nog steeds. Ella Baila Sola was een duo dat dood en vernieling zaaide in de hitlijsten, tot de groep vorig jaar splitte. Naar het schijnt omdat een van beiden niet kon verdragen dat U2-zanger Bono de andere probeerde te verleiden. Maar geen zorg, ze hebben ermee gedreigd solo terug te keren. Het waren twee Madrileense meisjes die Spaanse folk brachten, zacht en vriendelijk, met af en toe een geïnspireerde tekst en een tandpastaglimlach.

Dan is er nog Aramal, die een duo uit Zaragoza aanvoert en die zich voortbeweegt als was ze Björk en zingt alsof de wereld diezelfde avond nog zal vergaan. Beïnvloed door de Spaanse pop uit de jaren ’60 , David Bowie en Björk zelf. Ze heeft zich zelfs tijdens Operación Triunfo enkele weken in de hitlijsten kunnen wringen.

Melody is weer een ander wonderkind, eentje dat perfect verklaart waarom Spanje het laagste geboortecijfer van Europa heeft. Haar Baile del mono – dans van de aap – was een zomerhit. Melody is pas twaalf. Iets ouder zijn Sonia en Selena, one hit wonders met een discotheekliedje, Yo quiero bailar -ik wil dansen. Ze zien eruit als buitenaardse wezens in een Californische pornofilm. Ze mogen in elk geval worden gezien, en – toegegeven – het lied heeft een sterk refrein.

Rosana, van de Canarische eilanden, heeft al een hele carrière achter zich. Ze heeft voor de besten geschreven en triomfeert met een straaltje stem en veel sympathie, en met de inmiddels bekende formule. Rosario, dochter van Lola Flores, misschien wel de grootste flamencozangeres die Spanje ooit gekend heeft ( Lola De España, eretitels zijn er in het land evenveel als er kranten worden bedeeld), heeft een lange en interessante carrière. Misschien is de kwaliteit van haar werk er de voorbije jaren wat op achteruitgegaan, maar haar rol als stierenvechtster in de jongste film van Almodóvar zal haar platenmaatschappij geen windeieren leggen.

Nationale trots

Niña Pastori is een van de twee kandidaten die met een goed contract uit Operación Triunfo kwamen, de tweede is zanger en auteur Ismael Serrano. Ismael staat symbool voor de heropstanding van de zanger-auteur, met als inspiratiebron de protestzangers van de laatste jaren van Franco’s tijdperk en het begin van de Transición, de overgangsperiode naar de democratie. Van Aute en Serrat (twee enorm waardevolle lokale iconen) tot Zuid-Amerikanen zoals Victor Jara of Silvio Rodríguez.

Serrano haat Operación Triunfo en pleit voor muziek die iets meer te vertellen heeft dan het verhaal van de kapotte hak op de dansvloer. La venganza de Wendy – de wraak van Wendy – is zijn recentste plaat, stedelijke folk met latijnse invloeden. Hij schakelt zich in in dezelfde lijn als Javier Alvarez of Pedro Guerra, die met min of meer succes in de jaren ’90 geprobeerd hebben om hun nek uit te steken. Vandaag lijkt het wel alsof ze zich in hun huizen verschanst hebben, bang als ze zijn dat de platenmaatschappij ze zal bellen met de vraag om een duet op te nemen met een deelnemer aan Operación Triunfo die tot drie maanden geleden als bouwvakker aan de kost kwam en de micro vasthoudt als was het een broodje.

Andere grote naam, misschien wel de grootste, is Alejandro Sanz. Sanz is een fenomeen. Hij verkoopt miljoenen albums met ballades en flamenco-invloeden. Elke Spaanse adolescent heeft wel een plaat van Sanz in huis. Hij componeert voor zichzelf en voor anderen, is een vakkundig gitarist en een internationale ster, die tijdens de uitreiking van de Grammys samen met Destiny’s Child speelde, in Miami een Unplugged-cd bij MTV opnam, en een duet vormde met The Corrs. Sanz is op dit ogenblik de meest internationale van de Spaanse artiesten, zelfs van de Spaanse muziekgeschiedenis. Vooropgesteld dat we Julio Iglesias niet bij de popartiesten rekenen, natuurlijk. De zoon van Iglesias, Enrique, mag dan wel beweren dat hij een Spanjaard is, hij is Amerikaanser dan Coca-Cola. Hij is alleen maar op de kar van de succesvolle latinogeluiden gesprongen en heeft die vermengd met drammerige fastfooddeuntjes. Ballades met Hollywood-actrices op de video en veel heupgezwaai. Enrique was nummer één in de VS en Engeland, en sommigen, die muziek als een soort competitie zien, spiegelen zichzelf dan ook graag voor dat hij een Spaanse artiest is.

Sanz is overigens de uitzondering op de regel, want verder dan de Pyreneeën reikt het succes van Spaanse artiesten doorgaans niet. Dat hoeft ook niet. Spanje is weer vaderlandsgezinder geworden, door een regering die de Spaanse nationale trots wil opkrikken. Na een jarenlange dictatuur heeft dat voornemen natuurlijk wel een reukje, zeker in de wetenschap dat Spanje intussen een plurinationale staat is geworden. De Spaanse vlag is in elk geval weer in. Tot voor kort was het uithangen van die vlag een bewijs van slechte smaak, maar het oude minderwaardigheidsgevoel is een gevoel van trots geworden, en als we over de grenzen geen succes hebben, dan is dat omdat ze ons daar niet begrijpen. Op het schiereiland verkopen artiesten die in het Engels zingen ook steeds minder platen. De kleinere groepen die vroeger in het Engels zongen, zijn bijna alle op het Spaans overgeschakeld.

De muziek die domineert, komt van over de Atlantische Oceaan, vanuit de ex-kolonies, met muziek die ook in niet-Spaanssprekende landen succes oogst. De Spaanse artiesten halen echter maar met moeite de Mexicaanse of Peruaanse hitlijsten. De Zuid-Amerikaanse boom heeft wel een Spaanse kloon van Ricky Martin opgeleverd (Raúl, een jongen uit Vitoria, Baskenland) en het aantal salsabars als paddestoelen uit de grond doen schieten. Maar Spanje zelf is niet in staat om buiten de eigen grenzen ook maar enig gewicht in de schaal te leggen. Wat popmuziek betreft, lijkt niemand de Spanjaarden te begrijpen.

Underground

Toch heeft het land ook zijn underground, en die is, hoe vreemd het ook mag klinken, alive and kicking. Een festival als dat van Benicássim trok 25.000 muziekliefhebbers met groepen die het niet verder schopten dan een veertigste plaats op de nationale hitlijsten (Pulp, PJ Harvey, James, Basement Jaxx). Gratis bladen als Ab of Mondo Sonoro, kwaliteitstijdschriften als Rock de Lux (het Spaanse equivalent van les Inrockuptibles), halen een niveau waar hun Amerikaanse, Engelse of zelfs Franse collega’s een punt aan kunnen zuigen. Ze bereiken een publiek dat geïnteresseerd is in wat over de grenzen gebeurt en enkele interessante groepen die het risico niet schuwen. Maar de boom binnen de onafhankelijke muziek van midden de jaren ’90, met groepen die zich spiegelden aan Sonic Youth, Lemonheads of Blur, behoort definitief tot het verleden. Alleen Los Planetas heeft het overleefd, een schitterende groep uit Granada die noise rock in het Spaans brengt. Zij zijn de Alejandro Sanz van de onafhankelijke muziek, een scène die de laatste jaren naar wanhopige en bittere folk is geëvolueerd (Nacho Vegas), naar postrock uit barre oorden (Migala, Balago…) en naar viscerale rock (Dover, misschien wel de meest succesvolle Spaanse rockgroep van het ogenblik). Met kwaliteit en een zekere weerklank in alternatieve kringen in Frankrijk, Italië en Engeland, waar de Catalanen Aina en Unfinished Sympathy, twee hardcore rockgroepen, onlangs getoerd hebben. Unfinished Sympathy was overigens de eerste Spaanse groep die ooit Peel Sessions kon opnemen.

In de elektronische muziek valt de scheidingslijn tussen mainstream en underground het duidelijkst te trekken. In Valencia is de voorbije tien jaar de zogenaamde makina-muziek ontwikkeld, niet meer dan een bestiale variant van bijna terroristische stijlen als hardcore of progressive. Megadiscotheken, after-party’s, trainingsbroeken, kaalgeschoren schedels en ecstasy in industriële hoeveelheden hebben, in duizend-en-één varianten, het discografische panorama ingepalmd. Maar naast deze wansmakelijkheden is er ook een scène die kwaliteit en goede smaak hoog in het vaandel voert. Met als basis Barcelona, heeft de clubcultuur vaste voet aan de grond gekregen, vergelijkbaar met wat in Detroit gebeurde eind jaren ’80 of in Engeland met de breakbeat (Fatboy Slim, Chemical Brothers). Het succes van het Sonarfestival bevestigt dit alleen maar.

Dan zijn er nog de dinosaurussen. Elk land heeft zijn dino’s. En Spanje behandelt ze heel slecht. Een zanger-auteur – folk of flamenco – kan je op je vijftigste nog zijn, maar geen rockartiest meer. Loquillo (het beroemdste toupetje uit Spanje) en Jaime Urrutia (lag aan de basis van de torerorock uit de jaren ’80) worden door het jonge volkje misprezen en overleven enkel dankzij dertigplussers die nog niet getrouwd zijn.

Hun deel van de koek is misschien wel naar de fusiongroepen gegaan. Die trekken de jeugd aan die geen interesse vertoont voor Engelstalige pop, maar fusion haalt zeker niet het succes van toestanden als Operación Triunfo. Geëngageerde jongeren vallen tegenwoordig voor groepen als het schitterende combo Ojos de Brujo uit Barcelona, Macao of de eeuwig strijdbare Manu Chao. Die jongeren denken na voor ze een plaat kopen, en ze weten dat er nog dingen op de wereld zijn waarvoor moet worden gestreden.

Manu Chao speelt gratis op een antiglobaliseringsfeest, met 60.000 toeschouwers. Diezelfde avond doet Aina het legendarische Bull and Gate in Londen vollopen. Een week eerder hadden de jongeren van Operación Triunfo playback gezongen in het Santiago Bernabéu-stadion in Madrid. Een lied dat ze ‘gecomponeerd’ hadden als hymne voor de Spaanse selectie die naar de Mundial in Korea en Japan gaat. Zo zal Spanje nooit een wereldkampioenschap winnen.

Vertaling Eric Adams,

Met als basis Barcelona, heeft de clubcultuur vaste voet aan de grond gekregen, vergelijkbaar met wat in Detroit gebeurde eind jaren ’80 of in Engeland met de breakbeat.

Megadiscotheken, after-party’s, trainingsbroeken, kaalgeschoren schedels en ecstasy in industriële hoeveelheden hebben, in duizend-en-één varianten, het discografische panorama ingepalmd.

Zangers-auteurs zijn bang dat de platenmaatschappij ze zal bellen met de vraag om een duet op te nemen met een deelnemer aan Operación Triunfo die tot drie maanden geleden als bouwvakker aan de kost kwam en de micro vasthoudt als was het een broodje.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content