Volgende week stelt Paul Schrader in Brussel zijn gewraakte en dus nu al legendarische ‘Exorcist: the original prequel’ voor, een wereldpremière voor het Brussels Festival for Fantastic Film (BIFFF). gesprek over duivelse producenten, demonische Hollywoodwetten en religieuze complexen. Door Dave Mestdach

Als je begin dit jaar even met de ogen hebt geknipperd, dan heb je de release van Exorcist: the beginning allicht gemist. Geen bezeten hond is immers komen kijken naar deze routineuze en al na twee weken afgevoerde horrorprul van Renny ‘Cutthroat Island’ Harlin. Op de prequel van William Friedkins huiveringwekkend succesvolle huiverprent The Exorcist (1973) lijkt dan ook een vloek te rusten. De film van Harlin was immers niet de originele prequel: de regisseur was pas op het nippertje moeten inspringen, toen producent Jim Robinson besloot om de versie die Paul Schrader had gemaakt – en die toen al zo goed als volledig was afgewerkt – niet uit te brengen omdat de film ’te traag, te introvert, te donker en te weinig spannend’ was. Filmveteraan Schrader – scenarist van Taxi Driver en Raging Bull en regisseur van Blue Collar, American Gigolo, Affliction en Auto Focus – zorgde zo voor een wereldprimeur binnen de filmgeschiedenis, zij het dan een behoorlijk dubieuze. Nooit eerder werd een cineast immers ontslagen nadat de film was gedraaid, laat staan dat een producent het ooit eerder in zijn hoofd haalde om een nagenoeg volledig afgewerkte prent van voren af aan te herschrijven, te hercasten en zelfs volledig opnieuw op te nemen.

Dat Schrader en Robinson ondertussen als Father Merrin en Beëlzebub – de twee antagonisten uit de Exorcist-franchise – door het leven gaan, is allicht geen verrassing. Toch weigerde Schrader om productiefirma Morgan Creek wegens contractbreuk voor de rechter te slepen. In plaats daarvan bedong hij van Morgan Creek het fiat om zijn versie alsnog in eigen beheer af te werken en het festivalcircuit binnen te loodsen, en dat in afwachting van de dvd-release waarop beide versies zullen staan. ‘Wat viel er te winnen bij een rechtszaak?’, zucht een opvallend nuchtere Schrader. ‘Ik laat liever het publiek oordelen dan een rechter die even weinig van film afweet als Robinson. Trouwens: mij was het te doen om het maken van een goeie film, niet om snel even een kassucces te scoren, laat staan om juridisch mijn gram te halen. Ik weet het: op mijn leeftijd mag ik best wat minder naïef zijn.’

Hoe raakte je eigenlijk bij het project betrokken?

Paul Schrader: Zoals je weet, ging John Frankenheimer de film eerst regisseren. Maar John, die al een hele tijd met zijn gezondheid sukkelde, overleed tijdens de preproductiefase. Daar zaten ze dan, met een volledig afgewerkt script en met een duur project (het budget bedroeg 45 miljoen dollar; nvdr.) dat al grotendeels was gecast. Medio 2002 kreeg ik een telefoontje van Morgan Creek. Of ik niet geïnteresseerd was? Waarom ze precies bij mij aanklopten, is me nog steeds een raadsel. Wellicht niet omdat ze een van mijn essays over Ozu of Bresson hadden gelezen. (lacht)

Waarom heb je dan zo snel toegehapt?

Schrader: Omdat ik van het oorspronkelijke script hield en altijd een fan ben geweest van de film van William Friedkin. Bovendien kreeg ik zo de kans om weer een grote studiofilm te regisseren. Daar had ik op mijn 56e écht niet meer op gehoopt. Omdat het twintig jaar en van Cat People geleden was dat men mij nog eens een dergelijk voorstel had gedaan en vooral omdat ik al jaren te boek stond als een ‘existentialistische intellectueel’. Ik kan je verzekeren dat dat niet bepaald iets is om op je CV te zetten als je in Hollywood solliciteert. (lacht) Tot mijn verbazing werd me volledige artistieke vrijheid gegarandeerd, kon ik samenwerken met Vittorio Storaro, een van de beste cameramannen die ik ken, en mocht ik filmen op locatie in Marokko en in de CineCittà Studios in Rome. Kortom: an offer I couldn’t refuse.

Had je wel voeling met het materiaal? Nogal wat mensen waren erg verrast dat uitgerekend jij – een independent-auteur – zo’n mainstreamfilm ging regisseren.

Schrader: Ik ben streng calvinistisch opgevoed en in bijna al mijn films spelen religieuze dilemma’s een prominente rol. Zo’n vreemde keuze was The Exorcist dus niet. Tenslotte is het een verhaal dat in wezen om zondebesef en loutering gaat, terwijl de premisse vertrekt vanuit het duel tussen God en Lucifer om de ziel van een bezetene. Bovendien hoefde ik me niet veel zorgen te maken om de erfenis van het origineel. Dit script speelt zich af in de jaren veertig, wanneer Father Merrin in Afrika voor het eerst met de duivel en met exorcismerites wordt geconfronteerd. Het enige waar ik op hoefde te letten was dat ik Father Merrin in mijn versie niet vermoordde. (lacht)

Voor de zonderlingen die de versie van Renny Harlin hebben gezien: waarin verschilt jouw versie?

Schrader: De setting is dezelfde en de hoofdrol van de jongere Father Merrin wordt evengoed vertolkt door Stellan Skarsgard. In mijn versie raakt een kreupele jongen bezeten door de duivel; terwijl hij langzaam geneest, verspreidt het kwaad zich rond hem verder over de wereld. Een geweldige premisse, waarin helaas ook de kern van het conflict schuilt: volgens Morgan Creek zette ik alle basiswetten van het horrorgenre op zijn kop. Normaal gaat het om een onschuldige ziel die op tijd moet worden gered: hier ging het om een getormenteerde jongen die langzaam beter wordt. Ik wou er inderdaad geen doordeweekse horrorfilm van maken, maar veeleer een karakterstudie tegen een demonische achtergrond. Helaas dacht Robinson daar anders over. Hoewel hij het script had gelezen en goedgekeurd, hoopte hij alsnog een epische shocker te zien met heel veel special effects.

En dus werd je na de eerste screening meteen ontslagen?

Schrader: Yep. Terwijl ik nochtans de film heb gemaakt die ik van hem had meegekregen. Daar blijf ik bij. Eigenlijk zag Robinson in extremis in dat hij zijn geld in een film had gestopt die hij nooit had willen maken. Het excuus dat hij mijn film ’te donker en te traag’ vond, is onzin. Ik ben ervan overtuigd dat mijn ontslag al voor de screening vaststond, want langer dan vijf minuten hebben we over de hele zaak nooit gepraat. Normaal gezien leert een producent met zijn vergissing te leven, maar niet Robinson. Aangezien hij de enige geldschieter was kon hij vrijelijk beslissen om de hele film nog eens dunnetjes over te doen met een ander script, een andere cast, een andere regisseur en zelfs een andere bezetene. (lacht) Tuurlijk kon ik hem op zijn contractuele verplichtingen gewezen hebben. Die stelden dat ik in dat geval ook de reshoots kon regisseren, maar wat viel daar nog bij te winnen? Het was duidelijk dat hij niks meer met mij te maken wilde hebben, alsof hij een Lexus had gekocht maar thuis plots bedacht dat hij eigenlijk een Hummer wilde. Nu heeft hij een Hummer én een Lexus. (lacht) Ach, achteraf ben ik blij dat Renny Harlin die andere versie heeft gemaakt. Heeft mijn film tenminste een nog grondiger bestaansreden.

Wat vond je van de versie van Renny Harlin?

Schrader: Om eerlijk te zijn: nogal kinderachtig en cartoonesk. Het verschil zie je vooral in de acteerstijl van Stellan Skarsgard. In mijn versie zet hij een introverte vertolking neer, alsof hij de demonen heeft verzwolgen en weer tracht uit te spuwen. In Renny’s versie holt hij als een Indiana Jones-achtige actieheld over het scherm. Het is al bij al fascinerend om te zien hoe een acteur precies dezelfde scènes op twee totaal verschillende manieren kan invullen. En het bewijst dat Stellan fantastisch is.

Is het fair om te stellen dat Robinson de typische Schrader-protagonist – de ‘existentiële’, door innerlijke twijfels en complexen getormenteerde held – heeft vervangen door de ‘ironische’ held?

Schrader: (lacht) You clearly know your stuff, want daarmee verwijs je naar een van mijn filmessays waarin ik beargumenteer dat de existentiële held in steeds meer hedendaagse Hollywood-films wordt vervangen door de ironische held. Kennelijk ligt de focus niet langer op het innerlijke traject dat de protagonist moet afleggen, maar op het uiterlijke. De hinderlagen moeten visueel zichtbaar zijn, alsof het publiek oliedom is en niet langer subtekstuele contexten kan lezen. Het kan best zijn dat dergelijke films commercieel beter scoren, maar tegen die trend blijf ik me verzetten.

Klopt het dat je toen je ‘Pulp Fiction’ zag, zei: ‘My days are over’?

Schrader: Tegen mijn vrouw was dat. Pulp Fiction beschouw ik als de film die die kentering heeft teweeggebracht. Mijn helden – of het nu gaat om Travis Bickle uit Taxi Driver of Wade Whitehouse uit Affliction – zijn geen tweedimensionale, hippe montagefiguren. Ze stellen zichzelf constant de vraag: ‘Moet ik nu leven of niet?’ Terwijl de ironische held zich afvraagt: ‘Who cares?’

Betekent dat niet de doodsteek voor de commerciële auteurcinema waarvoor jij, Scorsese en Coppola al van in de jaren zeventig strijden?

Schrader: In Hollywood wel, ja. Daar zijn ze niet langer geïnteresseerd in ernstige films, dus hebben ze ook niet langer ernstige scenaristen en ernstige cineasten nodig. Ze hebben alleen nog flexibele freelancers en marketeers nodig om commerciële producten te slijten. In tegenstelling tot dertig jaar geleden worden de studio’s bovendien niet langer gerund door filmmoguls die met kennis van zaken spreken, maar door CEO’s die aan het hoofd staan van mediaconglomeraten. Zij maken blockbusters voor hun aandeelhouders, niet voor de bioscoopbezoekers.

Blijft het publiek dat zomaar slikken, denk je?

Schrader: Het publiek is onwaarschijnlijk volgzaam. Bovendien maken we ondertussen al zo lang stompzinnige films dat we er ook een stompzinnig publiek voor hebben gekweekt. Cinefielen gaan al langer niet meer naar de multiplexen, terwijl nog een ander deel van het publiek zijn vertier elders zoekt. In dvd, televisie en games bijvoorbeeld, waar tegenwoordig trouwens meer kwaliteit te vinden is dan in de bioscoop. Ik zweer het je: als we zo verder gaan, blijven er straks enkel nog halflege bioscoopzalen over, die gevuld zijn met idioten. Binnenkort wordt naar de cinema gaan nog een IQ-test. (zucht) Ik heb een dochter van 21 en een zoon van 17. Geen van beiden beschouwt cinema als een ernstige kunstvorm dus verwachten ze er ook niks van. Daarom voelen ze zich niet eens beledigd als blijkt dat ze tien dollar hebben betaald voor wat puberaal lawaai. Ik zeg niet dat cinema als kunstvorm dood is, maar veel scheelt het niet.

Is er dan niks om je aan op te trekken?

Schrader: Er zijn nog uitzonderingen. Million Dollar Baby van Clint Eastwood bijvoorbeeld. Dat is een film die ik zelf graag had geschreven omdat hij dicht bij mijn thematieken aanleunt. En omdat hij je in het ongewisse laat over de centrale vraag: wat heeft het Eastwood-personage indertijd met zijn dochter uitgevreten? Ook Before Sunset vond ik prima.

Waar ben je momenteel eigenlijk nog mee bezig?

Schrader: Een tv-serie voor HBO, een scenario voor een Al Pacino-film, maar vooral: een boek over cinema, een uitgebreid encyclopedisch werk dat een kwalitatief filmcanon tracht op te stellen op basis van filosofische parameters. Daarvoor volg ik nu zelfs weer filosofielessen aan de universiteit. De kans dat ik de komende jaren nog in een regiestoel belandt, is dus vrij gering.

Komen er ook Schrader-films in dat canon?

Schrader: Eigen lof stinkt natuurlijk. En bovendien: nu verplicht je me een oordeel te vellen over mijn eigen kinderen. Maar goed: Light Sleeper is mijn persoonlijke favoriet omdat het verhaal me telkens weer ontroert. Het meest trots ben ik op Mishima omdat dat allicht de moeilijkste film was om te maken. Mijn beste regie was allicht die voor The Comfort of Strangers en Affliction is misschien wel de meest voldragen film die ik ooit heb gemaakt.

Dat is een indrukwekkend palmares. En dat terwijl je voor je achttiende nooit een film hebt gezien.

Schrader: Klopt. Mijn ouders vonden film maar decadent vertier en dus werd het me verboden tot mijn achttiende, maar vanaf mijn zestiende glipte ik wel eens stiekem een bioscoop binnen. (lacht) Eerst vond ik er niks aan, maar toen ik op de universiteit eindelijk ook de Europese auteurscinema ontdekte, was ik voorgoed verkocht. Antonioni, Godard, Bergman, Fellini… dát was pas een tijd om verliefd te worden op de cinema. Hun films waren ’the stuff of life, not the stuff of diversion’.

Net als hun oeuvre heeft ook dat van jou een heel persoonlijke signatuur. Hoe zou je je artistieke credo omschrijven?

Schrader: Ik kom telkens weer op hetzelfde type protagonist terug. En dat is de morele twijfelaar, een outsider die het geluk nastreeft maar net die dingen doet die hem dat geluk ontzeggen. Ik vermoed dat een en ander te maken heeft met de persoonlijke conflicten die ik heb ervaren toen ik als gereformeerde christen uit Michigan in de jaren zestig plots in het libertijnse, revolutionaire filmwereldje van LA terechtkwam. Ik wou dolgraag meedoen met dat zondig pretpark, ook al besefte ik dat dat door mijn religieuze achtergrond nooit écht zou lukken. Mijn oeuvre is dan ook een zoektocht naar aanvaarding, of beter nog: naar zingeving.

En heb je die gevonden?

Schrader: Ik ben tevreden met mijn leven. Of ik gelukkig ben, is nog wat anders, maar al meer dan dertig jaar lang kan ik min of meer mijn zin doen zonder me financieel veel zorgen te maken.

Slotvraag: wat heb je van het hele ‘Exorcist’-avontuur opgestoken?

Schrader: Ik heb geleerd dat je nooit te vroeg de handdoek moet gooien. En dat je slim moet zijn. Natuurlijk was het geen prettige ervaring om ontslagen te worden, maar die ‘ultieme vernedering’ waar iedereen het over had, was het ook weer niet. Want kijk: we zijn twee jaar verder, ik heb een juridische strijd vermeden en uiteindelijk is mijn film er toch. Ongeschonden en wel. Sterker nog: ik ben zelfs de enige regisseur die ooit van Morgan Creek een final cut heeft gekregen. (fijntjes) Nee, een verliezer zou ik me in deze zaak zeker niet noemen. l

(D.M.)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content