BUTCHER’S CROSSING

De erg succesvolle JOHN WILLIAMS - postuum toch.

Heeft de literatuur van toen nog zin voor de mens van nu? Soms is het antwoord op die vraag wel erg duidelijk ja. P.B. Gronda stortte zich op de weidse prairie die lonkt in Butcher’s Crossing van de recent herontdekte John Williams, en stelde vast dat het er hard waait.

Elke man heeft een kompas nodig. Dat kan zijn vrouw zijn, die duidelijk de prioriteiten stelt, alsook de ruimte en tijd waarbinnen er, al dan niet samen, wat gespeeld mag worden. Maar evengoed is het kompas een buur of een collega. Je kent ze wel, mannen die een koersfiets kopen nadat Henk er een heeft gekocht, van Belgacom naar Telenet overschakelen, net zoals Henk, of ook Coke Zero gaan drinken, want Henk is er al twee kilogram mee afgevallen en, echt waar, eigenlijk smaak je dat verschil bijna niet als je snel genoeg doorslikt en toch al geen smaakpapillen meer hebt.

Sommige mannen hebben een intern kompas. Ze worden in mindere mate door hun omgeving bepaald en zoeken zelf een route in de plaats van er een bestaande te volgen. Dat is zeker niet altijd een betere keuze, maar het is er wel een originele. Zowel de grootste mislukkingen als successen vloeien voort uit originele ideeën. Navenant zal het leven van deze mannen meer dynamiek kennen dan dat van zij die hun richting door een ander laten bepalen. Net zoals bij financiële investeringen is de mogelijke winst of verlies recht evenredig met de grootte van het risico.

Het is vast ongeveer hetzelfde verhaal bij vrouwen, alleen maken zij er niet zo’n drama van. Vrouwen hebben in veel mindere mate de neiging om de eigen triviale levensloop te vertalen naar een eigen oermythe. Een vrouw die wat oud hout op een hoop gooit voor een vuur, maakt een hoop hout voor een vuur. Een man die dezelfde eenvoudige taak uitvoert, die maakt vanzelfsprekend het beste, grootste vuur ter wereld – en anders zeker van zijn eigen wijk. Wolven of hongerige beren zul je niet snel moeten vrezen, als de man een vuurtje maakt. Overigens denkt elke man dat hij de enige is die precies weet hoe je dat vuur aanpakken moet. Gevaarlijke kracht en de controle ervan, ja, dat moet je niet aan jongetjes overlaten.

Helaas zijn de gelegenheden om je als man wat uit te leven door banaliteiten te verheffen tot je eigen kleine heldendaden zeldzaam, en gaat het op dat vlak steeds meer de slechte kant op. Je hebt nu bijvoorbeeld jongens met ‘motorscooters’ en exemplaren die emoji begrijpen en die soms zelfs gebruiken voor commentaren op Instagram. Kortom: je zou het einde van de sekse kunnen gaan vrezen.

Gelukkig is er de seculiere tweevuldigheid: televisie en literatuur.

IN DE OORSPRONKELIJK IN 1960 VERSCHENEN WESTERNROMAN Butcher’s Crossing van de postuum erg succesvolle schrijver John Williams vlucht de jonge Will Andrews omtrent het jaar 1870 van zijn beschermde studentenleven aan Harvard naar het weinig inspirerende stadje Butcher’s Crossing. Hij betaalt een zekere Miller, de lokale einzelgänger en een ervaren jager, om een kleine compagnie samen te stellen met als doel in de bergen op de laatste bizons te gaan jagen. Miller heeft namelijk een herinnering aan een onbejaagd gebied in de bergen, waar hij bijna tien jaar eerder veel en grote bizons wist te spotten. Die plaats weet hij wel even terug te vinden, beweert hij, en de opbrengst aan huiden zou in dat geval aanzienlijk zijn voor alle leden van de groep.

Het lijkt alsof de bizons wel het laatste zijn wat de jonge Andrews wil zien. Hij wil vooral een excuus om te vertrekken. Een paard op, het hotel uit en de natuur in. De laatste mensen – een zakenman en een hoer – die andere werelden en waarden vertegenwoordigen, namelijk het kapitalisme en het hedonisme, daar liegt hij tegen, of hij loopt van hen weg. Het mooie van de jeugd lijkt wel dat zij alle fouten nog voor een eerste keer mag gaan maken.

Een kans om veel geld te gaan verdienen en de belofte van warme benen tussen je lakens laten varen om met drie zonderlingen het bos in te trekken, naar een plek die niet meer is dan een wazige herinnering en misschien wel nooit zal worden teruggevonden: je hoopt haast dat hij niet vertrekt, maar weet tegelijkertijd dat hij natuurlijk precies dat gaat doen. Waarom? Blijkbaar omdat het niet anders kan, omdat zijn kompas hem nu eenmaal zo stuurt. Kort nadat de mannen het stadje hebben verlaten, beschrijft Williams de veranderingen bij Will Andrews zo:

‘Het verstrijken van de tijd toonde zich in de gezichten van de drie mannen die met hem meereden en in de veranderingen die hij in zichzelf ervoer. Van dag tot dag voelde hij de huid van zijn gezicht verharden in de buitenlucht. De stoppels op de onderste helft van zijn gezicht werden zacht, terwijl zijn huid verruwde en de rug van zijn handen rood werd, vervolgens bruin en donkerder in de zon. Hij voelde zijn lichaam geleidelijk vermageren en verharden. Soms meende hij dat hij in een ander lichaam kroop, of in een echt lichaam dat onder lagen onwerkelijke zachtheid, witheid en gladheid verstopt was geweest.’

Vooral om die laatste zin draait heel dit boek. De zoektocht naar iets oorspronkelijks, naar het eigen lichaam. Die mentale zoektocht wordt een tocht door de natuur, het ideaal van het echte zelf wordt een stuk ongerepte natuur, met alle deugden en gevaren die dat meebrengt. Bestaat er zoiets als het echte zelf? Raak je er ooit? Of gaat het per definitie om een plek uit onze fantasie of geromantiseerde herinneringen en is het echte belang de reis en het overwinnen van angsten?

De transformatie van Will Andrews is voor een groot stuk waar Williams’ boek over gaat – zijn lichaam verruwt eerst, zijn ideeën volgen. Maar tegelijkertijd verandert zijn omgeving. Het stadje waar hij als naïeveling vertrekt, is helemaal anders wanneer hij eindelijk terugkeert, getekend door een uit de hand gelopen avontuur. Hij zal nooit meer dezelfde zijn, maar hetzelfde geldt voor de wereld rondom hem. Meteen de hoogste prijs die we betalen voor onze eeuwige, voorwaartse dwang: weer achteruit kunnen we nooit. We leren van Williams onder andere dat we zowel de toekomst als het verleden idealiseren, en onze eigen kleine crisis dag na dag met ons meedragen in de tijd. De grootste beperking die we hebben, zijn we zelf – daar kunnen we, zelfs te paard, niet aan ontsnappen.

OP DISCOVERY CHANNEL KUN JE INTUSSEN TERECHT VOOR REALITY-tv die onder haar schreeuwerige verpakkingen en opgeklopte voice-overs over hetzelfde gaat: een vlucht in een archetypisch Amerikaanse rauwe eenvoud. Yukon Men, Dual Survival, Rogue Nature, Gold Rush Alaska, enzovoorts.

Veel genrekenmerken uit de western komen terug in die reeksen. Het doel komt van mythische verhalen van oudgedienden over een grote, monsterachtige vis, een gevaarlijke beer of een moeilijk te bereiken plek waar wel eens goud zou kunnen zitten. De wegen naar die onzekere doelen zijn uitdagingen en de omstandigheden onderweg zijn hard – extreme temperaturen, afhankelijkheid van jacht, het ontbreken van structuren. De kwetsbare mens in de overheersende natuur, aangewezen op ervaring en karakter. Kleine gezelschappen of gemeenschapjes die moeten samenwerken om in de vrieskou te overleven, een bevroren vrachtwagen uit een ravijn te slepen of vis te vangen zonder zelf verslonden te worden. Verhalen die zich op de mentale oost-westas afspelen, waarbij het oosten staat voor de stedelijke ontmenselijking en vervreemding, en het westen voor de uitdaging, het onbekende en het avontuurlijke. Maar ook voor het thuis en de oorsprong. Let maar eens op de richting waarin de vliegtuigen in Amerikaanse of Europese films opstijgen als er naar huis wordt teruggekeerd. De feitelijke gebeurtenissen in de verhalen blijven intussen eerder saai en repetitief en het uiteindelijke doel is zelden wat ervan verwacht werd – de vis is verdwenen, de goudvondst valt tegen.

Kortom: het dagelijkse leven zoals wij het niet kennen. En eerlijk: we willen het ook niet kennen. Je moet wel gek zijn. Maar er in de 22 graden van de woonkamer vanop de bank wat naar liggen kijken: waarom niet? En zoals we even warmte vasthouden nadat we voor de open haard hebben gezeten, houden we ook iets van de solitaire heldhaftigheid over uit dit soort programma’s. Een vis uit het ijs gevist zien worden op tv is een beetje zoals zelf een vis uit het ijs vissen. En daarom verslinden we dit soort programma’s. Een kleine, compacte versie van het gevoel, zonder al de nadelen zoals bevroren onderdelen, zadelpijn of insectenbeten.

BINNEN ZIJN, HET GEMAAKT HEBBEN, DE AMERIKAANSE DROOM, de Vlaamse droom… noem het zoals je wilt, het komt hierop neer: de mens denkt graag dat hij alles kan hebben, om daar vervolgens naar te streven. In reclame, reality-tv of films worden personages opgevoerd die schijnbaar alles hebben. Ook vrienden doen graag alsof ze alles onder controle hebben, want wie iemand vindt die er slechter voor staat dan hijzelf, die kan zelf weer voort.

Alles kunnen hebben, is natuurlijk onzin. Het leven blijft gewoon een aaneenschakeling van keuzes, toevalligheden en de gevolgen van de combinatie van beide. Daarom verliezen we voortdurend evenveel als we denken te winnen. En daarom ook kom je soms op dat punt waarvan je op voorhand dacht dat het de top van de berg zou zijn, enkel om te zien dat er nog een hele wereld achter schuilt. En dat het er toch wel koud is en eigenlijk redelijk hard waait.

De zoektocht naar authenticiteit is een filosofisch domein dat, zeker sinds Heidegger, in eenvoudige termen gaat over het individu versus de krachten die het niet eigen, en dus niet echt zijn. Met andere woorden: het verschil tussen wat we zelf willen en wat de wereld rondom ons ons wil laten geloven dat we willen. Of: de strijd om ons kompas. Willen we echt die twee rimpels laten wegnemen door een chirurg? Willen we echt een nieuwe Opel Whatever, omdat die zuiniger en blinkender is dan de vorige? Of wordt er ons door iets of iemand iets wijsgemaakt? Velen weten intussen: ze maken het ons wijs, de klootzakken. Om vervolgens toch voor die operatie of die nieuwe Opel te gaan. Gewoon, omdat het kan, en omdat we niet veel anders omhanden hebben.

Maar na een tijdje worden we gek van kapitalistisch en hedonistisch geluk, of van de zakenman en de hoer uit Butcher’s Crossing. En dan willen we even weglopen, net als Will Andrews. Elke vorm van geluk waarvoor wordt betaald, is namelijk zoals gaan eten bij een fastfoodrestaurant: de relatief kortstondige euforie wordt altijd gevolgd door een of andere vorm van spijt of schuldgevoel.

Daarom hebben we de natuur nodig. Niet de vier bomen op het speelplein of het park vol vuilnisbakken en kioskjes, maar de echte natuur. De natuur zorgt ervoor dat onze smartphones weinig of geen ontvangst hebben en dat we horen hoe ons lichaam pompt omdat we buiten adem zijn na een steile helling. De natuur biedt ons iets tussen beloning en terechtwijzing. Er in de plaats op televisie naar kijken of boeken over lezen kan dat nooit vervangen, maar ons misschien wel de weg naar de deur wijzen.

NA EEN TIJDJE WORDEN WE GEK VAN KAPITALISTISCH EN HEDONISTISCH GELUK, OF VAN DE ZAKENMAN EN DE HOER UIT BUTCHER’S CROSSING. EN DAN WILLEN WE EVEN WEGLOPEN, NET ALS WILL ANDREWS IN DAT BOEK.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content