Aan zijn zevende misdaadroman zit Jo Claes ondertussen. En het is geen doorsneethriller, De mythe van Methusalem, maar een goed onderbouwd verhaal over een oud menselijk streven: het eeuwige leven. Maar willen we dat wel? ‘De goden zijn jaloers op onze tijdelijkheid.’
Wie Leuven al een decennium links heeft laten liggen, kijkt zich bij aankomst de ogen uit het hoofd. Eens een veredeld studentendorp, nu uitgegroeid tot een moderne stad vol oprukkend glas en beton. Nog eventjes en de nieuwbouw reikt tot aan het door burgemeester Tobback zo vervloekte Uplace. Samen met de bakstenen zijn ook de misdaadcijfers de hoogte in geschoten. Althans op papier. Enige verantwoordelijke voor die schrikwekkende hausse: Jo Claes. Zeven romans waarin hoofdinspecteur Thomas Berg de Leuvense criminaliteit bestrijdt heeft hij ondertussen op zijn naam staan. In De mythe van Methusalem krijgt Berg een reeks bizarre zelfmoorden op zijn bord. Een professor en een journalist worden in verdachte omstandigheden dood aangetroffen en al snel blijkt een revolutionaire ontdekking in het stamcelonderzoek de oorzaak van dat onheil. Wat als je het verouderingsproces kon stilleggen? Wat als je het leven kon verlengen? Het eeuwige leven mag blijkbaar enkele doden kosten. En als Berg té dicht bij de waarheid komt, brengt hij ook zijn eigen leven in gevaar.
Claes toont zich een keurige gastheer. We krijgen een lederen sofa en een kop sterke koffie, en van op een kast kijkt een stenen Stijn Streuvels goedkeurend toe hoe Claes het woord neemt. En eens gegeven, krijg je het niet snel terug: Claes is een begenadigd en boeiend spreker, die me al meteen corrigeert als ik het woord ’thriller’ laat vallen.
‘Ik schrijf misdaadromans, een roman waar een misdaad in gebeurt. Akkoord, het moet spannend zijn, en de plot stevig – dat ben ik aan mijn lezers verplicht – maar ik weiger pertinent mijn boeken thrillers te noemen. En zwijg me van de gruwelterm ‘literaire thriller’. In dit land staat er blijkbaar een metershoge muur tussen literatuur – liefst met gotische hoofdletter – en misdaadliteratuur, een term die men al bijna niet uit zijn strot krijgt. In de Angelsaksische landen speelt dat verschil helemaal niet: Patricia Highsmith, Graham Greene, Iris Murdoch… Of kijk naar Het parfum van Patrick Süskind: de ondertitel vermeldt expliciet ‘geschiedenis van een moordenaar’. Niemand die het in zijn hoofd haalt om dat boek een thriller te noemen, terwijl het niet duidelijker op de kaft kan staan.’
Mis je de erkenning? Misdaadromans worden bijvoorbeeld per definitie uit literaire concours geweerd.
JO CLAES: Hier in Leuven heb je een boekhandel waar geen spannend boek binnen komt. Hun keuze, akkoord, maar enigszins kortzichtig. Als een misdaadroman goed geschreven is – en ik sta erop dat mijn boeken stilistisch en psychologisch goed onderbouwd zijn – zie ik niet in waarom die niet naast de ‘literaire’ roman mag liggen. En wie houdt dat onderscheid in stand? Sorry, hoor: de pers, niet de uitgevers. Zelfs de meest gerenommeerde huizen geven zowel literatuur als misdaad uit, maar een spannend boek bespreken in een literaire bijlage? Ho maar. Ik zit nog altijd te wachten op de eerste recensent die ‘onze’ boeken eens met andere ogen bekijkt. Als er al aandacht komt. Humo bijvoorbeeld: al vier weken interviewen ze thrillerschrijvers. Er zit geen enkele Vlaming bij. Laat staan een Nederlander, die muur is zo mogelijk nog hoger. Vorig jaar was ik als enige Vlaming genomineerd voor de Gouden Strop. Michael Berg wint die, en het is hem gegund, maar denk je dat zijn boeken hier te vinden zijn?
Het is een klacht die ook literaire auteurs uiten.
CLAES: Ik daag je uit om in Amsterdam één Vlaamse thrillerauteur in de boekhandel te vinden. Ja, misschien Bram Dehouck, omdat die tweemaal na elkaar de Gouden Strop gewonnen heeft, maar voor de rest? Zelfs Aspe raakt er niet aan de bak. Je zult er met gemak een dozijn Vlaamse literaire auteurs vinden. Maar thrillerschrijvers? En de uitgevers leggen er zich als makke lammetjes bij neer. Terwijl het in ieders belang zou zijn: je wint respectievelijk zes en zestien miljoen potentiële lezers.
Is misdaadliteratuur ook niet lokatiegebonden? Aspe heeft Brugge gekozen, jij zet Leuven centraal.
CLAES: Daar kan het niet aan liggen. Boekenliefhebbers verslinden Scandinavische verhalen die zich afspelen op plekken waarvan je de naam niet eens kunt uitspreken. Opnieuw: de pers heeft hier een grote verantwoordelijkheid. Begrijp me niet verkeerd: jullie Moordzomer is een schitterend initiatief, maar hoeveel Nederlanders staan erin? Charles den Tex schrijft de ene bestseller na de andere, wint er ook prijzen mee, hier is het zoeken naar een bespreking of een exemplaar. Alsof de Vlaamse lezer smetvrees heeft bij Nederlandse auteurs.
Mea culpa. In je eentje slecht jij wel de grenzen, althans op het vlak van literatuur. Ik ken weinig thrillerauteurs die Oscar Wilde en Faust zouden vermelden. Is dat de leraar in jou?
CLAES: Als ik mijn lezer wat culturele bagage kan meegeven, zal ik het niet laten, inderdaad, en soms pruttelt de uitgeverij wat tegen, maar ik wil enkel op een literair verantwoorde manier boeken schrijven. Anders stop ik ermee. Het is, met permissie, ook nodig. Want als je het van het onderwijs laat afhangen – of toch de bedenkers ervan, zij die in Brussel allerlei leerplannen uitvinden zonder zelf ooit voor een klas gestaan te hebben – is de verschraling nabij. We mogen onze leerlingen meenemen naar musea, op zich lovenswaardig, maar eenmaal daar weten ze nauwelijks nog wat ze bekijken. Zeker, ze kennen de kunststromingen, maar wat er precies op die doeken staat afgebeeld? Geen idee. En dat terwijl driekwart van de kunstgeschiedenis gedomineerd wordt door de Grieks-Romeinse mythologie aan de ene kant en de judeo-christelijke traditie aan de andere. Maar dat wordt hun niet meer aangeleerd. Onlangs stond ik voor de klas en ik vroeg hoe de kinderen van Adam en Eva heten. IJzige stilte. Toen heb ik me kwaad gemaakt: elf jaar katholiek college achter de rug en de oudste broedermoord niet kennen. Ja, eentje stak zijn hand in de lucht. Zijn aarzelend antwoord: ‘Romulus en Remus?’
De rector van de Universiteit Antwerpen pleitte ervoor de hogere inschrijvingsgelden te laten betalen door de bedrijven. De verdere verstrengeling van onderwijs en economie, een thema dat je ook aanhaalt in De mythe van Methusalem, zal ongetwijfeld ook geen baat brengen.
CLAES: Die invloed is inderdaad te groot. Niet alleen in het hoger onderwijs, ook in het secundair. Het bedrijfsleven smeekt om ingenieurs en de ouders lopen daarin mee. Zo veel mogelijk leerlingen worden de wiskundige richtingen ingeduwd. Alle ‘zachtere’ richtingen worden zo veel mogelijk vermeden. Wie studeert tegenwoordig nog Latijn? Terwijl die klassieke taal zowat de basis is van onze beschaving. Een cultuur die haar eeuwenoude verhalen wist, verliest haar fundament.
Je schrijft alvast naarstig verder aan een veelzijdig oeuvre. Je hebt ook non-fictie op je naam staan.
CLAES: Dat was eerder per toeval. Mijn vrouw is restauratrice en tijdens haar onderzoek bleek dat er nog geen boek bestond om heiligen te herkennen. Ja, op naam heb je lijsten, en ook een tijdslijn bestaat, maar niet op basis van de parafernalia. Welke heilige wordt met een beer afgebeeld? Wie heeft een sleutel in de hand? Dus dacht ik: kom, we schrijven dat snel samen. Ik bracht het idee al grappend ter sprake bij de uitgeverij, die me prompt een contract aanbood. Ondertussen zijn er van die Sanctus-reeks meer dan twintigduizend exemplaren verkocht.
Toeval speelt een grote rol in je carrière: je misdaadromans zijn het resultaat van een uit de hand gelopen weddenschap.
CLAES: Ja, de schuld van onze dochters. Voor ze het nest verlieten, wilde ik ze nog eens alle vier mee op vakantie naar Sagalassos en daar daagden ze me tijdens het aperitief uit om een misdaadroman te schrijven. Ik kreeg ook nog eens allerlei beperkingen opgelegd: een deadline van driekwart jaar, het verhaal moest zich in Leuven afspelen én er moest een vervolg op kunnen komen. Inzet: een fles Veuve Clicquot. En die heb ik gewonnen. Mijn dochters schenken me er tegenwoordig eentje bij elk nieuw boek.
Ondertussen zit je met je misdaadreeks aan nummer zeven. Vreesd je niet slaaf van hoofdinspecteur Berg te worden?
CLAES: Voorlopig biedt Berg me alleen maar voordelen. Je hoeft niet telkens een nieuw hoofdpersonage te bedenken en het is een veelzijdige man in wie ik veel van mijn dada’s kwijt kan. Zo is het geen toeval dat hij een aantal jaren theologie heeft gestudeerd en dat hij oorspronkelijk geen echte Leuvenaar is – ook ik ben hier niet geboren en samen met hem heb ik de stad leren kennen, een stad die ook echt een personage vormt in mijn boeken. Je hebt misdaadromans die zich eender waar kunnen afspelen, maar bij mij werkt zoiets niet. Het maakt psychologisch een verschil of je in New York of in Heverlee rondloopt. En Leuven is een boeiende stad. Er is geen enkele plek waar je je leeftijd zo nadrukkelijk voelt: al die jonge studenten drukken je met je neus op je rimpels. Natuurlijk heeft een personage als Berg zijn beperkingen: hij moet bijvoorbeeld vrijgezel blijven. In De mythe dreigt hij even verliefd te worden, op een verdachte dan nog, maar dat zal hem nooit vergund worden: geluk is eenvoudigweg niet boeiend genoeg om over te schrijven.
Dus schrijf je maar over stamcelonderzoek. Ook niet het meest voor de hand liggende onderwerp voor een misdaadroman.
CLAES: Die onderwerpen – of het nu incunabelen of archeologische vondsten zijn – boeien me nu eenmaal. Het was, aangezien Leuven toch een universiteitsstad is, ook hoogdringend dat ik mijn plot eens om wetenschappelijk onderzoek liet draaien. Dat heb ik me wel enigszins beklaagd, want eenvoudige materie is het zeker niet. Uren heb ik met specialisten gepraat en ik moest hen regelmatig onderbreken: ‘In het Nederlands, alstublieft.’ Voor hen zijn die termen dagelijkse kost, maar de leek die mijn boek leest, moet het wel begrijpen. Niet eenvoudig. Gelukkig ben ik hier in Leuven gezegend met specialisten op alle mogelijke vlakken. Wil ik iets weten over een gif, dan is het antwoord hoogstens twee telefoontjes van me verwijderd. En de politie werkt ook goed mee. Toen ik daar voor het eerst binnenstapte, kreeg ik meteen een rondleiding in de laboratoria voor forensisch onderzoek. Daar heb ik mijn personage Zeebos gevonden.
Een misdaadroman over de jacht op het eeuwige leven, spreekt daar een eigen doodsangst uit?
CLAES: Een levenselixir, dat is toch het oudste streven van de mens? Kijk naar het Genesis-verhaal, waarin Adam en Eva uit de Tuin van Eden worden verbannen en zo het eeuwige leven verliezen. Wie zou zo’n kuur weigeren? Je zou er trouwens verbaasd over zijn hoe ver ze staan met hun stamcelonderzoek, we mogen daar binnenkort veel nieuws van verwachten. Anderzijds: eeuwig is natuurlijk bijzonder lang. Zou je niet heel snel in lethargie vervallen? Ik merk het nu al tijdens de vakantie. De eerste weken zitten nog bomvol, maar na een maand begin ik me een beetje te vervelen. Neem de dood af van de mensheid en wie zou nog uit zijn bed komen? Maar een beetje meer tijd mag altijd natuurlijk.
DE MYRTHE VAN METHUSALEM
Houtekiet, 416 blz., ? 22.
DE MOORDZOMER
Knack Focus selecteert 25 nieuwe pageturners voor een (ont)spannende zomer. Alle info: demoordzomer.be
DOOR RODERIK SIX
Jo Claes ‘ONLANGS VROEG IK VOOR DE KLAS HOE DE KINDEREN VAN ADAM EN EVA HETEN. IJZIGE STILTE. JA, EENTJE STAK ZIJN HAND IN DE LUCHT. ZIJN AARZELEND ANTWOORD: ‘ROMULUS EN REMUS?”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier