BRUNO VANDEN BROECKE ‘Ik heb geen last van gêne’

Terwijl hij zich in De Ronde vooral oefent in de stilzwijgende blik van de lafaard met een opspelend geweten, ondermijnt Bruno Vanden Broecke in de nieuwe comedyshow Wat Als de meeste menselijke zekerheden met de woeste deskundigheid van een dolle mol. ‘Eigenlijk is het simpel: een mens kan zichzelf beter niet te veel vragen stellen.’ Neen, dat doen wij wel.

Van Wat Als-vragen blijf je beter af. Voor je het weet, beuk je tegen de zin van het leven aan en overvalt je het loodzware besef dat alles toeval is. Wat Als Bruno Vanden Broecke een blonde gespierde God was geweest? Wat als zijn vader een pater was geweest? En wat als hij geen acteur, maar bijvoorbeeld leraar Latijn was geworden? Vanden Broecke zit op de bank in het café waar hij vaak zit en druppelt deskundig honing in zijn muntthee. ‘Tja, dan had ik hier waarschijnlijk niet gezeten. Een mens is de optelsom van zijn keuzes, wordt wel eens gezegd, maar je kunt je inderdaad afvragen hoeveel van die keuzes je bewust maakt en hoeveel van die keuzes op omstandigheden of hormonale oprispingen berusten.’

‘Maar dat zijn niet onmiddellijk het soort vragen waarover we ons in Wat Als buigen. Het is toch vooral de bedoeling om grappig te zijn en niet zozeer om filosofische mist te spuien. Wat als puzzelen levensgevaarlijk is? Wat als een beenhouwer een ambtenarenmentaliteit heeft? Dat is meer het type vragen waarrond de makers korte verhaaltjes en sketches verzonnen. Iedere vrijdag legden ze ons een aantal van die situaties voor en wij – de acteurs – gaven daar dan commentaar op, of schreven er wat dialogen bij. De week erop werden ze opgenomen – of niet opgenomen. Wat niet voldeed, vloog er onherroepelijk uit. De lat lag echt wel hoog. Ook visueel. Het is geen sketchshow geworden met de typische bordkartonnen decors, maar het is humor op filmische wijze. En bovendien zeer goed gespeeld.’

Zei hij schaamteloos.

Vanden Broecke: ‘Van gêne heb ik bijzonder weinig last. Acteren heeft voor mij met een gulzigheid en een gretigheid te maken. Mijn copain de route, Nico Sturm – die ook in Wat Als – zit, heeft dat ook. Net als Koen De Graeve, Wim Opbrouck en Geert Van Rampelberg. Je moet willen spelen en je moet je willen blootgeven. Er moet een noodzaak zijn om de confrontatie met het publiek aan te gaan. Wat is anders de zin? Terughoudend zijn als acteur loont niet. Ik merk dat ik dat makkelijk naar het echte leven doortrek. Geluk maak je. Bang zijn om af te gaan of om tegen de muur te lopen, levert zeer weinig op. Behalve misschien frustraties omdat je iets niet gedaan of gedurfd hebt.’

Hij zet zijn bril af en trommelt met zijn vingers op de map met tekst die voor hem op tafel ligt. Het is de Italiaanse versie van Missie, de monoloog die hij ondertussen al meer dan honderd keer heeft gespeeld en die hij nu in het Italiaans uit het hoofd leert. ‘Als ik op mijn ongemak ben, zet ik mijn bril af. Voor een publiek ben ik een kamikaze, maar als ik over mezelf moet vertellen, bekruipt me een lichte gêne. Het helpt als ik dan niet zo goed zie, als gezichten vlekken worden en de wereld een impressionistisch kladwerk. Ik vind de ogen het meest overgewaardeerde zintuig. Een goede stem en een paar goede oren, meer moet dat niet zijn.’

Jij hebt ‘Missie’ al in het Frans en het Duits gebracht, net om de grens van de taal te overschrijden. Wat vind je van de commentaar dat ‘De Ronde’ wel erg Vlaams is?

Vanden Broecke: Wat betekent dat? Ik weet niet wat Vlaams zijn is. Ik denk alleen dat we tegenwoordig een beetje te gefixeerd zijn op begrippen als nationaliteit en identiteit. Zelf vind ik andere talen leren en spreken enkel een verrijking. Als je in het Théâtre National in Brussel in het Frans spreekt, dan kun je in de ogen van je publiek al niets meer fout doen. Ik geloof ook niet dat mensen anders zijn omdat ze over de taalgrens wonen. Een deel van mijn familie woont in de Borinage. Het is een mengelmoes van Italianen, halve Spanjaarden en ingeweken Vlamingen. Als we erheen reden, weet ik nog dat mijn moeder zei: ‘En wat ga je zeggen?’ ‘Bonjour, marraine.’ Dat was het grote verschil. Voor de rest werd er ook rosbief met appelmoes gegeten, en werd er even hevig gediscussieerd.

In ‘De Ronde’ speel je een van drama zwanger personage. Was het een verademing om minder het mannetje met het rare hoofd en meer een mens te zijn – al is het dan een lafbek met een vreselijke paardenstaart?

Vanden Broecke: Die paardenstaart, daar heeft mijn vrouw wel op gevloekt. Vooral omdat de opnamedagen absoluut niet op elkaar aansloten. Soms zaten er zes weken tussen, wat dan vooral te maken had met het gebrek aan zwarte gaten in de agenda’s van Wim Helsen, Tom Van Dyck en mij. Maar de hele dramatische geladenheid van De Ronde is natuurlijk totaal anders dan die van Het Eiland. Wij zitten met z’n drieën in een houten hok in een bos en wat een fijne namiddag moest worden, is nu een schijnheilig samenzijn. Het is een grijze zone waarmee De Ronde speelt. Maatschappelijk bewustzijn, wat betekent dat nog? En hoe ver kun je gaan om mensen te dwingen tot maatschappelijk bewustzijn? Wat met het Vlaams-nationalisme? Met gemengde huwelijken? Met machtsrelaties op het werk? Het grootste waagstuk was minder die Ronde zelf volgen, maar wel het in beeld brengen van al die verschillende biotopen op het ritme van de Ronde. Dat is niet evident en dat vraagt wel wat van de kijker, maar ik geloof dat je best wel wat mág vragen. Een kijker onderschatten, brengt niets op. Als je een verhaal wil vertellen, moet je je eigen intuïtie volgen en zeker niet de regels of richtlijnen van commissies van kijkcijfers.

Kan televisie van het compromisloze van theater leren?

Vanden Broecke: Er zijn heel weinig raakpunten tussen beide. Als ik zeg dat mijn hart bij het theater ligt, dan heeft dat vooral met de uitwisseling van energie te maken. Op een podium staan, een mededeling doen en merken dat die aankomt, dat is met niets te vergelijken. Of misschien nog het best met een drug. Ik ben verslaafd aan dat contact met mensen, aan die uitwisseling en aan het feit dat mensen ervan genieten om je te zien acteren. Ik heb het zelfs niet over het effect van de lach. Een zaal die je stil krijgt en een zaal die aanvaardt dat je een paar seconden zwijgt; een zaal ook die de adem inhoudt omdat ze nieuwsgierig is naar het vervolg, dat is minstens even kostbaar als de lach. Dat maak je zeker niet altijd mee, maar met Missie heb ik dat toch een paar keer heel intens mogen ervaren. En dat, ja, dat voel je natuurlijk niet op televisie. Er is geen wisselwerking. Als ik nu denk aan mijn meest iconische scène: Sammy met de vogelpikpijltjes in zijn voorhoofd. Daar zijn we tien uur aan bezig geweest, een hele dag, 36 shots, 150 takes en dat levert dan twee – zij het zeer hilarische – minuten op.

Intussen werk je samen met Wim Helsen aan een voorstelling. Is dat een uitloper van jullie intens samenzijn in ‘De Ronde’?

Vanden Broecke: Het idee is al vijf jaar oud, maar – en dat is het vervelende aan theater – onze agenda’s zaten potdicht. Er is tegenwoordig heel weinig ruimte om te improviseren, om goesting te voelen en die goesting onmiddellijk in een stuk tekst of een verhaal om te zetten. Alles wordt jaren op voorhand gepland. Maar binnenkort beginnen we er echt aan. Hier op het bankje. Er is niets zo fijn als samenzitten met mensen die je graag hebt en een verhaal bedenken. Ik denk dat het een van mijn eerste liefdes is: het woord. Als ik iets mooi vond klinken – een gedicht, een stuk tekst – dan leerde ik het uit mijn hoofd. Puur voor de schoonheid van die klanken. Het is voor mij nog steeds een even groot genot om in de auto naar muziek te luisteren als om een gedicht voor me uit te prevelen. Ik vermoed dat ik daar nogal abnormaal in ben. Mensen schuifelen vaak wat ongemakkelijk heen en weer als ik dat vertel. Maar taal is voor mij een vorm van muziek. Ik herinner me dat ik als zesjarige met mijn ouders op vakantie ging naar een abdij, de Sint-Trudo-abdij in Male. Twee keer per dag gingen we daar naar de mis. Als die nonnen zongen, kromp mijn hart ineen. Die stemmen waren als helder bronwater dat van een rots naar beneden sijpelt. Zo zuiver, zo wonderlijk mooi.

Wilde je toen liever muzikant worden?

Vanden Broecke: Dat is een moeilijke. Ik heb altijd muziek gespeeld. Op mijn zeventiende trok ik nog steeds naar die Sint-Trudo-abdij, maar dan met een vriend en een gitaar. Overdag speelden we nummers van The Beatles op straat en ’s avonds kochten we eten met het geld dat we verdiend hadden. Het voordeel van muziek is dat de boodschap belangrijker is dan de boodschapper. Het maakt niet uit of je een lelijkaard bent, als je muziek maar mooi is.

Ik heb er in mijn leven een motto van gemaakt om niet te veel te willen. Dingen gebeuren meestal omdat je niet te hard hoopt of wilt of omdat je niet krampachtig aan iets vasthoudt. Ik heb me bijvoorbeeld nooit aan het acteren gehecht. Ik doe dat graag, maar ik geloof dat ik evengoed zonder kan. Met muziek ligt het anders. Ik voel er meer schroom bij. Er ligt al elf jaar een cd in mijn schuif, maar ik durf die niet uit te brengen. Nog niet.

Zullen we even op de Wat Als-vragen overschakelen?

Vanden Broecke: Oké, dan zet ik even mijn bril af.

Wat als je geen acteur was geworden?

Vanden Broecke: Dan was ik leraar Latijn geworden. Met evenveel overtuiging en gedrevenheid. Acteren is een kwestie van toeval geweest. In het zesde middelbaar deed ik auditie voor het schooltoneel. Ze speelden Tijl Uilenspiegel in een bewerking van Hugo Claus. Ik zei: ‘Ik wil meedoen. Desnoods trek ik gewoon een gordijn open of roep ik eens heel luid: boe.’ Ik mocht Lamme Goedzak spelen. Het doek ging open, ik lag te snurken op het podium en de mensen begonnen te lachen. Fijn, maar het jaar erop ging ik toch Klassieke filologie studeren. Mijn leraar Latijn had toch meer indruk op mij gemaakt. Daarna heb ik wel toelatingsexamen gedaan bij Dora Van der Groen. Die ontmoeting heeft veel bepaald. Na vier jaar zitvlees te hebben gekweekt en met mijn hoofd te hebben gewerkt, begon zij allerlei emoties, gevoelens en andere bizarre dingen los te wrikken. Ik weigerde bijvoorbeeld platte woorden te gebruiken. Als ik een tekst moest opzeggen waarin de woorden kut en lul voorkwamen, had ik het daar bijzonder moeilijk mee. Ik vond dat niet mooi genoeg.

In mijn tweede jaar werd mijn moeder ziek. Darmkanker. Ik pendelde tussen een school in Antwerpen, een lief in Brussel en een zieke moeder in Waasmunster. Om niet te ontploffen, moest ik een van die drie dingen opgeven. Het kostte me weinig moeite om de toneelschool van de lijst te schrappen. Ik schreef zo’n veertig sollicitatiebrieven naar scholen om mijn diensten als leraar aan te bieden, maar enkele dagen voor de eerste antwoorden toekwamen, kreeg ik ook een paar rollen in het theater aangeboden. ’s Ochtends, voor de spiegel, tussen twee halen van mijn scheermes door, had ik een volgeboekt seizoen. Ik ben zeer blij dat mijn moeder dat nog heeft meegemaakt. Ze is in 2000 gestorven, maar ze heeft wel kunnen zien dat het in orde zou komen.

Wat als je vader pater was geweest?

Vanden Broecke: Tja, mijn vader is broeder geweest. Tot zijn veertigste. Ik kan enkel van geluk spreken dat hij is uitgetreden. Zijn moeder is gestorven toen hij vijf was. Hij kwam bij de nonnen terecht, zijn zus stuurden ze naar Binche. De eerste regel bij de nonnen was die van de grote onwetendheid. Die jongetjes werden over alles in het ongewisse gelaten om hen klaar te stomen voor de grote dag van hun roeping. Mijn vader heeft daar nooit veel over verteld. Dat was een afgesloten hoofdstuk. Maar ik moet eerlijk toegeven dat ik er op een dag ook over gedacht heb om pater te worden. Ik ben zeer klassiek en traditioneel opgevoed. Ik ging alle weken naar de mis, was misdienaar en toen we in het zesde middelbaar bezinningsweekend hadden in Westvleteren, was ik er echt van overtuigd dat pater zijn een topjob was. Aardappelen rapen, hout klieven, bier brouwen, geen last van de buitenwereld. Mijn opspelende hormonen hebben me toen net op tijd gered.

Wat als je een blonde God was geweest?

Vanden Broecke: Ha, de vraag van een miljoen. Om eerlijk te zijn: ik weet niet wat het betekent om ros te zijn. In de jaren dat ik gepest werd omdat ik ros ben, had ik daar enigszins een idee van. En dan nog. Ik werd gepest omdat ik er niet bij hoorde. Maar wilde ik er bijhoren? Ik ben in mijn leven al vaker als raar gepercipieerd dan als normaal en toch voel ik me zeer gewoon. Saai, bijna.

Ik zal nooit de rol van Romeo krijgen. En dan? Misschien zijn de niet-Romeo’s, de mannen met een hoek af, wel veel boeiender om te spelen? Als er al een voordeel is aan het verlies van een belangrijk persoon op een cruciaal moment in je leven dan wel dat je minder met franjes bezig bent. Mij gaat het uiteindelijk altijd om de mensen, niet om de uitstraling. Ik weet nog dat ik na de dood van mijn moeder letterlijk dacht: ik verspil geen tijd meer met mensen die me niet interesseren. Het leven is echt te kort. Of je nu veertig wordt of honderd, het zal altijd te kort zijn.

WAT ALS? Vanaf 4/4 op 2BE.

DE RONDE Elke zondagavond op één.

DOOR TINE HENS

‘IK ZAL NOOIT DE ROL VAN ROMEO KRIJGEN. EN DAN?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content