Werkt de collaboratie uit de Tweede Wereldoorlog vandaag nog door? In De doos, de nieuwste thriller van Pieter Aspe, alvast wel. Een gesprek over persoonlijke verantwoordelijkheid, de manier waarop socialisten azijn maken en waarom je af en toe eens naast de pot moet pissen.

Met zijn warrige grijze haren heeft Pieter Aspe wel iets van Arno. ‘Ik ben vroeger, toen ik nog lang haar en een stoppelbaard had, zelfs met hem verward’, zegt Aspe wanneer we hem ontmoeten in zijn appartement in Blankenberge. ‘In Brugge stapte ooit iemand op me af: “Ik hou enorm van je werk”, zei hij, terwijl hij me zijn kaartje overhandigde. Ik zei heel beleefd dankjewel en toen hij weg was, keek ik naar het kaartje: de eigenaar van een muziekstudio.’

In zijn nieuwste thriller, De doos, neemt Aspe ons metaforisch mee naar de mythische Styx, die een overledene dient over te steken vooraleer hij de onderwereld mag betreden. Op de oever van die rivier krijgt iemand een mysterieuze doos overhandigd met de opdracht een man te vermoorden, waarna er een dode valt in – waar anders, dit is een Aspe – Brugge. ‘Het idee voor het boek is ontstaan op Kreta’, legt de schrijver uit. ‘Mijn vrouw en ik zaten in de haven van Elounda en voor ons stond een vrij groot gebouw met daarop ‘Ferryman’. Dat deed me aan de oude tv-reeks Who pays the Ferryman? (1977) denken. De serveerster bevestigde dat de reeks er opgenomen was, maar het gebouw uit de serie was inmiddels wel vervangen door een ander. Dat zette me aan het denken, over de veerman die de doden over de Styx zet en daarvoor genoegdoening eist, en van het een kwam het ander. Ik wist dat een doos met documenten een centrale rol diende te spelen in het boek, en dat die documenten betrekking zouden hebben op de oorlog.’

De man die in Brugge wordt vermoord, heet Bernard Vossen, een zestiger wiens vader naar men beweert rijk is geworden door tijdens de Tweede Wereldoorlog te collaboreren. Verdachten zijn er voor rechercheur Van In meteen bij de vleet. Er zijn de broer en de zus van het slachtoffer, hij had nog een echtelijke en een buitenechtelijke zoon, en wat met de huishoudster die hij kort voor zijn dood had opgenomen in zijn testament? Wanneer even later aan de Damse Vaart Robert Dewilde wordt doodgeschoten, een telg uit een familie die al sinds de oorlog in ruzie ligt met de Vossens, vermoedt Van In een heuse vendetta.

Collaboratie en verzet, het zijn onderwerpen die ons zeventig jaar na de wereldbrand nog steeds niet loslaten, en die van De doos een spannende thriller met body maken. Hier is meer aan de hand dan overspel en jaloezie, besef je als lezer (al ontbreken die natuurlijk niet). Hier is ideologie in het spel – en een bankkluis vol goudstaven. ‘Wat zou er gebeuren als na een tijd duidelijk wordt dat de verzetsheld in feite een collaborateur was en de zogezegde collaborateur een held?’ verduidelijkt Aspe zijn gedachtegang. ‘Veel verzetshelden zijn pas op het einde van de oorlog actief geworden, om zich in te dekken. En na de oorlog is vaak wraak genomen zonder dat collaboratie daar iets mee te maken had. Het zijn variaties op een thema waar je als misdaadschrijver een vette kluif aan hebt.’

Hoe sta je zelf tegenover de collaboratie?

PIETER ASPE: Het is niet aan mij om te oordelen wie een collaborateur was en wie niet, maar in mijn ogen was een collaborateur iemand die een ander bewust verraadde. Dat is een persoonlijke verantwoordelijkheid waarvoor bijvoorbeeld de kinderen van die collaborateur niet gestraft moeten worden. En toch is dat in België gebeurd. Zij hadden bijvoorbeeld geen recht op kinderbijslag en kregen geen studiebeurs. En de stigmatisering was ook niet mis. ‘Je vader was een zwarte’, kregen ze onophoudelijk naar het hoofd geslingerd, terwijl zij daar in feite niets mee te maken hadden. Ik heb dat altijd onrechtvaardig gevonden.

Je schuwt in je boeken de politieke controverse niet. Zo schrijf je in De doos: ‘Jezus veranderde water in wijn, de socialisten veranderen water in azijn.’ Vrees je zo geen lezers te verliezen?

ASPE:(lacht) Dat is een grapje, hé. Als dat al niet meer mag. Ik krijg daar alleszins geen reacties op. De enige negatieve reactie die ik ooit heb gekregen, was van een vrouw die me gevraagd had of ze geen figurantenrolletje kon krijgen in mijn volgende boek. Ik doe dat soms, dus stemde ik ermee in. Die vrouw was dat trots aan al haar vriendinnen gaan vertellen, tot ze in mijn boek een oudere vrouw bleek met spataders. Dat vond ze natuurlijk niet leuk. Mijn fout. Ik had haar naam genoteerd zonder erbij te onthouden wie ze was. Bovendien scheelt er met ieder personage wel iets in mijn boeken. Niets zo saai als een brave huisvader, tenzij hij een sappig geheim verbergt.

Ik lach overigens met alle politieke strekkingen. De ene keer zijn het de socialisten, de volgende keer de liberalen. Dat maakt me allemaal niet uit. Het hangt vooral van het moment af en wat er uit de actualiteit blijft hangen. Ik herinner het me niet meer, maar wellicht had ik de dag voor ik die passage schreef een interview gelezen met een socialistisch politicus waarvan ik het op de zenuwen kreeg. Zo eenvoudig liggen die dingen.

Je hebt ondertussen nog een ander boek uit: De oxymorontheorie, je nooit eerder gepubliceerde debuutroman, over iemand die wil weten of er leven is na de dood.

ASPE: Ik heb dat boek geschreven in 1991, vier jaar vóór Van In ten tonele verscheen. Het is ook geen thriller. De oxymorontheorie is ontstaan uit een weddenschap met een vriend die al jaren aan een boek bezig was zonder dat ik ooit iets concreets te zien kreeg. We spraken af dat we onszelf een jaar zouden geven voor een afgewerkt manuscript. Ik had destijds nog niets geschreven, maar speelde wel met het idee voor een boek. Een jaar later had ik De oxymorontheorie en hij niets, waardoor ik een bak Duvel won. Dat manuscript is blijven liggen. Wie zou dat nu willen lezen, vroeg ik me af. Wel sleurde ik het bij iedere verhuizing met me mee. Vorige zomer ruimde ik mijn werkkamer op en had ik het plots weer in handen. Een paar weken later kwam mijn uitgever op bezoek. Hij begon over mijn ‘eerste’ boek, Het vierkant van de wraak, en ik merkte op dat dat helemaal niet mijn eerste boek was. Hij wilde De oxymorontheorie lezen en een paar dagen later belde hij me enthousiast dat hij het wilde uitgeven. Ik was niet meteen overtuigd.

Had je het intussen zelf herlezen?

ASPE: Nee, dat heb ik pas gedaan toen het gedrukt was en ik er niets meer aan kon veranderen.

En wat dacht je?

ASPE: Welke zot heeft dat geschreven?

In De doos komt het woord oxymoron ook voor. Een stille hint voor je lezers?

ASPE: Welnee, gewoon stom toeval. Waarschijnlijk wist ik niet wat anders te schrijven. Toen De doos klaar was, wist ik helemaal nog niet dat De oxymorontheorie uitgegeven zou worden. Ik loop altijd een half jaar voor op de publicatiedatum. Wanneer een boek van mij verschijnt, is het volgende al over de helft. Ik ben dus niet als Jef Geeraerts, die zes maanden onderzoek deed, veertien dagen op reis ging en zich dan een paar weken opsloot om tegen zijn zin het boek te schrijven. Dat ging niet altijd even vlot, en dan leverde hij zijn manuscript pas twee dagen voor het naar de drukker moest in. Alle proeflezers werden dan opgeroepen en ieder kreeg een hoofdstuk.

Ben je beïnvloed door Geeraerts?

ASPE: Net als zoveel mensen heb ik Gangreen in één ruk uitgelezen, met de gedachte dat dit iets heel nieuws en verfrissends was in de Vlaamse literatuur: eindelijk iemand die een spannend boek kan schijven, dacht ik. Maar of hij me beïnvloed heeft, weet ik niet. Pas de laatste tien jaar hadden we wel eens contact. We gingen af en toe samen eten en we hebben een paar keer samen een lezing gegeven. Vrienden waren we misschien niet, maar zeker goeie kennissen.

Geeraerts wilde literatuur brengen. De meeste Vlaamse misdaadschrijvers vinden dat hun literaire talent miskend wordt. Heb jij ook dat gevoel?

ASPE: Welnee, het is nooit mijn bedoeling geweest hoogdravende literatuur te produceren. Ik ken weinig boeken waar ‘literaire thriller’ op staat die ook nog eens goed zijn. Wat is een thriller? Een boek dat gemakkelijk leest en dat vooral hapklare ontspanning brengt. Voor mij is schrijven een job die mij een inkomen bezorgt. Ik vind dat geen schande. Het zijn net de anderen, die literaire schrijvers die hun brood niet verdienen met hun boeken die zich zouden moeten schamen. Wanneer je als loodgieter failliet gaat, wil dat zeggen dat er iets mis is met je manier van werken. Voor een schrijver geldt hetzelfde.

Recent vroeg het Davidsfonds zijn leden wie de beste Vlaamse schrijver is. Hugo Claus kwam als eerste uit de bus met 19 procent, Pieter Aspe als tweede, met maar een procentje minder.

ASPE: ‘Aspe’ is natuurlijk ook een makkelijke naam om te onthouden. (lacht) Blijkbaar denken de mensen anders dan de literaire kritiek. Je ziet dat ook bij literaire prijzen die naast de beroepsjury nog een publieksjury hebben. Die twee verschillen praktisch altijd van mening. Wanneer de beroepsjury de stem van het volk zou volgen, zou zij een slechte jury zijn, denkt zij wellicht.’

Een van de drie boekentips die je ons gaf, is David Baldacci’s De geheugenman, een breed opgezette thriller waarin de inlichtingendiensten een rol spelen. Zou je Van In af en toe niet eens aan de kant willen schuiven om ook zo’n boek te schrijven?

ASPE: Van In hoort bij het beroep. Ik heb ervoor gekozen een politiereeks te schrijven waarin hij de misdaden oplost. Maar hij blijft niet dezelfde, evenmin als mijn boeken. Aanvankelijk focuste ik veel meer op de procedures die de politie volgt. Nu ga ik ervan uit dat de meeste mensen dat stilaan wel weten en wijk ik ook van die procedures af. Een rechercheur die mijn boeken leest, zal terecht opmerken dat de werkelijkheid anders is. Wat ik Van In laat doen, zou in het echt nooit geaccepteerd worden. Maar als ik de regels van het echte politieonderzoek zou volgen, zou iedereen mijn boeken saai vinden. Rechercheurs hebben vervelend werk. Zij nemen verklaringen af, bestuderen die en geven ze door aan analisten. Ze hebben vooral veel papierwerk. De mensen van het lab doen het sporenonderzoek. Je kunt wel eens een procedurefout invoegen om je verhaal spannend te maken, maar dan heb je het zo ongeveer wel gehad. Wil je een spannend verhaal op papier zetten dan kun je je rechercheur niet om de vijf bladzijden naar de onderzoeksrechter laten bellen. Zo is het nu eenmaal, je moet als misdaadschrijver ook wel eens naast de pot durven te pissen.

DE DOOS

Uit bij Aspe NV.

DE MOORDZOMER

Knack heeft 30 nieuwe pageturners geselecteerd voor een (ont)spannende zomer. Alle info: demoordzomer.be

VOLGENDE KEER

TONI COPPERS

DOOR MARNIX VERPLANCKE – ILLUSTRATIES KIM DUCHATEAU

Pieter Aspe: ‘WANNEER JE ALS LOODGIETER FAILLIET GAAT, WIL DAT ZEGGEN DAT ER IETS MIS IS MET JE MANIER VAN WERKEN. VOOR EEN SCHRIJVER GELDT HETZELFDE.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content