BEASTIE BOYS

Vlnr.: MCA, Ad-Rock en Mike D. BEASTIE BOYS, dat was de kliek waar je bij wilde horen.

Je dweept nooit harder met groepen en platen dan in je jeugd. Maar is de muziek van de helden van toen mee oud geworden met de luisteraar? Jonas Boel haalt herinneringen op aan de Beastie Boys.

De tijden zijn veranderd, maar toen kon het bijna niet anders lopen dan zoals het liep. Zoals bijna alle openbaringen en belangrijke wendingen in een puberleven gebeurde het op de slaapkamer. De slaapkamer van een oudere, ervarener en meer vrijgevochten schoolvriend, om precies te zijn. Ik had niet kunnen vermoeden dat mijn leven nooit meer hetzelfde zou zijn toen ik daar op de rand van het bed ging zitten, tussen de vuile sokken, gekreukte tijdschriften en andere rommel. Het moet een woensdagnamiddag geweest zijn. Zijn ouders waren het huis uit, om het lawaai hoefden we ons geen zorgen te maken. 1991, vermoed ik. Twaalf à dertien jaar, en mijn eerste keer Paul’s Boutique van de Beastie Boys. Het deed geen zeer. Integendeel.

Hoe word je fan? We kunnen pijn en genot meten in de hersenen, maar wat gebeurt er in ons brein op het moment dat we besluiten fanatiek in bewondering te staan voor andermans kunstjes? Hoe ontstaat de klik, waar ontstaat de vonk die het vuur doet branden? Is daar geen geld mee te verdienen? Enfin, bij mij ging het als volgt: die schoolvriend had ook het debuutalbum van de Beastie Boys rondslingeren, Licensed to Ill uit 1986. Een gigantisch succes destijds, met hitsingles als (You Gotta) Fight for Your Right (to Party!) en No Sleep till Brooklyn. Leuk, ja, heel leuk zelfs. Precies het soort agressieve, studentikoze herrie waarmee je als blanke snotneus ouders en buren in de gordijnen jaagt. Loodzware beats, heavy gitaren, stoere slogans die je op een pennenzak kon schrijven. Om veel redenen een belangrijke plaat, maar tegelijk ook het muzikale equivalent van een scheetkussen. Paul’s Boutique, uitgebracht in 1989, dat was een heel ander paar mouwen. Hier werd iets waardevols verteld, een wereld geopenbaard, mysteries ontrafeld. Het begint al bij de hoes, een panoramische foto van een anonieme straat in New York. Geen titel, geen artiestennaam, geen tracklisting. De teksten vond je binnenin, maar je had een vergrootglas nodig om ze te lezen. Commerciële harakiri, maar vooral origineel en spannend. Het enige wat je met Paul’s Boutique kon doen was erin duiken, en afwachten waar je terecht ging komen. Dat gevoel, die sensatie van blind binnengeleid te worden in een geheim genootschap, van een verborgen rollercoaster, daarom en alleen daarom werd ik daar en dan, op de rand van het bed, voor het leven fan van de Beastie Boys. Misschien speelde die eerste joint ook wel een rol.

DE TIMING WAS PERFECT. 1991 WAS OOK HET JAAR VAN Nirvana en Smells like Teen Spirit, het internationale volkslied van de alternative nation. Grunge, dat was pure intensiteit, reactionair, beenhard en provocatief – ‘here we are now, entertain us!’ Het was ruig en het ideale excuus om je haar niet te wassen. Maar het was – met uitzondering van Sonic Youth – niet cool. De Beastie Boys, die verpersoonlijkten cool én pasten met hun punkattitude in die opwindende en opruiende tijden. Omdat ik later op de kar was gesprongen, had ik geluk. In 1992, een jaar na mijn ontgroening, verscheen al het derde Beastie Boys-album: Check Your Head, de plaat waarmee het zaadje dat Paul’s Boutique geplant had tot bloei kwam. Bedenk: 1992, voor muziek het stenen tijdperk. Tegenwoordig kun je als fan elke dag erop los liken, linken en posten, (re)tweeten, online memorabilia scoren en dergelijke meer. Voor het wereldwijde web zich ontspon, had een toegewijde fan veel geduld, kocht hij muziekmagazines, tapete hij clips van MTV op VHS-cassettes, en bezocht hij veel platenwinkels. Platenhoesjes kende hij vanbinnen en vanbuiten. T-shirts en posters kocht hij tijdens optredens, die aangekondigd werden door andere posters. Opgepast, dooddoener op komst: vroeger was dwepen met muziek een investering, je moest er moeite voor doen. Einde preek.

Beastie Boys, dat was de kliek waar je bij wilde horen. In Gent bolde geen skater rond die er niet wilde uitzien als Ad-Rock of Mike D. Beastie Boys, dat was het begin van de sneakercultuur. Rommelmarkten en tweedehandswinkels werden afgeschuimd, op zoek naar een oud maar degelijk paar tennisschoenen van Adidas of Nike. Losse, oversized broeken werden gecombineerd met nauw zittende, skinny T-shirts – net zoals het trio erbij liep in de videoclip van So What’cha Want. Natuurlijk luisterden we ook naar Red Hot Chili Peppers, Faith No More, Living Colour, Cypress Hill, A Tribe Called Quest, Rollins Band, Jane’s Addiction, House of Pain, Primus en Rage against the Machine. Maar dat waren groepen, Beastie Boys was een way of life – dooddoener nummer twee trouwens. Ze hadden hun eigen label, hun eigen magazine, hun eigen kledingmerk. Hun eigen wereld.

In die vroege jaren negentig waren de Beastie Boys mijn internet, mijn Google, mijn YouTube en Spotify. Een schier onuitputtelijke bron aan inspiratie en referenties. Mijn wegwijzers. Heersers! Ik leerde dat samplen een kunst is. Over de hele lengte van Paul’s Boutique staan er meer dan honderd verschillende, het openingsnummer Shake Your Rump alleen al is samengesteld uit veertien verschillende soundbites. Ik leerde dat het oké is om van funk én punk te houden, van rock én rap. Dat disco geen vies woord is, en oude soul en jazz niet saai hoeven te zijn. Dat oud en nieuw verenigbaar zijn, in iets wat nog nieuwer is. Ik leerde de schoonheid van kitsch appreciëren, het belang van humor in muziek inzien, en ik leerde dat je tegelijk én geëngageerd, én een speelvogel kunt zijn. Intelligent én een flauwe plezante. Ik leerde dat er geen muur staat tussen zogenaamd hoge kunst en lage kunst. Ik leerde dat Eddie Harris rijmde op Paris. Ja, ik leerde beestig veel.

Vier keer zag ik Ad-Rock, Mike D en MCA in levenden lijve. De eerste keer in 1992, in de AB. Het ticket had ik gewonnen door een gele briefkaart te versturen naar een bekend weekblad. Nooit zal ik de gigantische adrenalinerush vergeten die door mijn lijf gierde toen het openingsnummer Slow and Low uit de boxen knalde. Een tweede keer zag ik ze in het Lunatheater, ten tijde van hun vierde album Ill Communication (1994), en een derde keer op Pukkelpop, in de regen, tijdens de tournee voor Hello Nasty (1998), hun laatste echt goede album. Toegeven wanneer het vet van de soep is, dat onderscheidt de fans van de fanatici. Blinde devotie, dat weet u, daar komen alleen maar vodden van. Dove devotie is niet veel beter.

Met Hello Nasty schitterden de Beastie Boys nog één keer, daarna doofde het vuur. Opvolger To the 5 Boroughs stond helemaal in het teken van de aanslagen van 9/11 op ‘hun’ New York. En dat was raar. Politiek engagement was altijd onderdeel geweest van hun weefsel, maar zelden in de teksten. De Beasties rapten niet over het leven in de getto’s, over drugs en gangsters, of over gelijke rechten. Ze rapten niet eens over zichzelf maar bedachten woordspelletjes rond hun creatieve leefwereld, een leefwereld van drie blanke, Joodse kinderen uit de gegoede middenklasse, zonen van architecten, kunsthandelaars en interieurontwerpers. Een wereld van soaps, comics, kungfu, B-films, obscure muzikale helden en cultfiguren uit de moderne folklore. Ze waren de Quentin Tarantino’s van de rap. Ze waren fans.

OPLETTENDE LEZERS HEBBEN OPGEMERKT DAT ER NOG EEN vierde ontmoeting openstaat. Die vond plaats in de lente van 2009, in een Parijse hotelkamer. In opdracht van dit blad mocht ik mijn jeugdhelden interviewen, naar aanleiding van hun nieuwste album Hot Sauce Committee Part Two. Hun laatste, zou later blijken. Veel kwam daar niet van in huis, van dat interviewen. Na vijf minuten legde ik mijn vragenlijstje opzij en probeerde ik zo goed en zo kwaad mogelijk boven water te blijven in de twintig minuten durende stortvloed aan binnenpretjes, pure nonsens en onderlinge plaagstoten. Ik had, eerlijk gezegd, niks anders verwacht. Ik verliet de hotelkamer zonder noemenswaardig interview, en enkel met de spijt dat ik de heren niet had verteld hoe belangrijk ze geweest waren voor deze arme journalist. Maar ik had goed gelachen én ik was wel herinnerd aan een van hun waardevolle lessen: dat je nooit te oud of te belangrijk bent om het kind in jezelf los te laten. Iedere volwassen man die nog steeds dweept met Star Wars of superhelden, actiefiguurtjes of videospelletjes, zal me begrijpen. Boys will be boys.

Eén collega-journalist die dag zag het echter niet zo. Op zijn blog vatte hij zijn ontmoeting met de drie Beastie Boys als volgt samen: ‘Drie heren van halverwege de veertig die nog steeds grossierden in pis-en-kakhumor, en zich gedroegen alsof ze voor het eerst alcohol hadden gedronken. De week nadien werd bij een van hen kanker vastgesteld en toen ik het nieuws vernam, dacht ik bij mezelf dat gerechtigheid was geschied.’ Tja. For the record, ze dronken sinaasappel- en pompelmoessap. Ik werd aan die woorden herinnerd toen ik in de nacht van 3 op 4 mei 2012 het overlijden vernam van Adam Yauch, aka MCA. Hij was 47, liet een vrouw en een dochter, en een gigantische culturele erfenis na. Tenzij hij reïncarneert als zichzelf (MCA was praktiserend boeddhist) is het over en uit met de Beastie Boys. Die kille avond liet ik de ramen nog eens trillen met het integrale Paul’s Boutique. Het blijft hun beste album. ‘De Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band van de hiphop’ wordt wel eens beweerd. Onzin, natuurlijk. Paul’s Boutique is veel beter, want minder gedateerd. ‘It’s a trip, it’s got a funky beat, and I can bug out to it.’

IN DIE VROEGE JAREN NEGENTIG WAREN DE BEASTIE BOYS MIJN INTERNET, MIJN GOOGLE, MIJN YOUTUBE EN SPOTIFY. EEN SCHIER ONUITPUTTELIJKE BRON AAN INSPIRATIE EN REFERENTIES.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content