‘ALLES BEGINT MET IMITATIE. ET ALORS?’

MONTEVIDEO. Bovenaan, vlnr.: Gabriel Reding, Jean Waterlot, Pierre Waterlot, en midden vooraan Manu Simonis.

Het Brusselse kwartet Montevideo heeft vele watertjes doorzwommen en is nu, met het album Personal Space, klaar voor zijn tweede leven. ‘We zijn een popgroep, maar we komen er nu pas voor uit.’

Heen en weer treinen naar Brussel om er de groten en minder groten der aarde te interviewen, vertel er ons over! Maar zelden krijgen we een lokale specialiteit geserveerd. Geen kwestie van slechte wil (zo zijn we niet), maar de kloof die tussen de Vlaamse en Franstalige muziekscene gaapt, loopt ook door het medialandschap. Het Brusselse Montevideo – klemtoon op ‘de’ – wil daar verandering in brengen, en heeft de juiste troeven in handen: een charismatische frontman met een nagenoeg perfecte Engelse tongval, een internationale producer (danceproducer Joakim Bouaziz) en een anglofiel dansbaar geluid.

En toch loopt de verovering van het vlakke land niet van een leien dakje: ‘Hoeveel Vlaamse bladen op de afspraak zullen zijn tijdens onze persdag, weet ik nog niet’, verzucht gitarist Manu Simonis (35) op het terras van de nieuwe Brusselse staminee Flamingo. ‘Maar Studio Brussel – toch een ruimdenkende radiozender? – weigert ons pertinent te draaien, nu al drie singles lang. Terwijl in het buitenland zachtjesaan wel het een en ander begint te bewegen. Totaal onbegrijpelijk, en zeer frustrerend.’

‘Het is als Franstalige groep makkelijker om de stap naar Nederland of Frankrijk te maken, dan om de taalgrens over te steken’, bevestigt zanger Jean Waterlot (31) terwijl hij aanschuift met dampende koffie en thee. En ze kunnen het weten, deze twee. Zowel Waterlot als Simonis draaien al een tijd mee in het Brusselse muzikanten- en clubcircuit. ‘We zijn een popgroep en komen daar eindelijk voor uit.’

De vraag dringt zich dan op: wat waren jullie vroeger?

JEAN WATERLOT: Een groep vrienden die het vooral plezant vond om live met hun instrumenten in de weer te zijn. Songs schrijven stond toen niet hoog op ons prioriteitenlijstje, het ging hem puur om de – ahem – expressie. (lacht)

MANU SIMONIS: Muzikaal bevonden we ons in het postpunkstraatje. Veel repetitieve, hoekige ritmes, genre Gang of Four, Section 25 en de eerste releases van The Rapture.

Wanneer hebben jullie die pagina omgedraaid?

WATERLOT: Toen Julien, onze originele bassist, ging lopen. We begonnen net te werken met danceproducers zoals Compuphonic en Seba Vandevoorde, beter bekend als Moonlight Matters. Julien had daar geen oren naar, dus moesten we op zoek naar een andere bassist. Intussen kreeg mijn broer, onze drummer Pierre, een kindje en sloop er twijfel in de groep: hadden we nog wel toekomst? We werden stilaan volwassen, zeker? Daaruit is de nood ontstaan songs anders te benaderen, en ben ik teksten met inhoud gaan schrijven.

Wat voor teksten schreef je voordien?

WATERLOT: Snel, snel in het repetitiehok, of zelfs vlak voor optredens.

SIMONIS: Jean heeft lang geleden voor een Franstalig publiek verschillende nummers van begin tot eind in ‘fonetisch Engels’ gezongen: puur gewauwel. Geen kat die er achteraf iets over opmerkte. (lacht)

WATERLOT: Zo heb ik het songschrijven in het Engels geleerd: door andere songs fonetisch in mijn schriftje neer te schrijven. De eerste keer dat ik het deed – ik was nog een tiener – was met Honesty van Billy Joel. (lacht) Vroeger primeerde de klank en het ritme van de woorden, samen met de maturiteit is het belang van de inhoud gegroeid. Want wat is popmuziek? Mijn theorie: persoonlijke gebeurtenissen delen met een breed publiek. Dat zijn de songs op Personal Space: tien sappige stukken uit de grote taart des levens die we met z’n allen delen. Ruzies, liefdes, twijfels, teleurstellingen, we krijgen er allemaal mee te maken. Het heeft lang geduurd voor ik me over de gedachte kon zetten dat het cliché is om over zulke zaken te zingen.

Je Engels is behoorlijk goed. Ook van Billy Joel geleerd?

WATERLOT:(lacht) Als student heb ik negen maanden in San Francisco gezeten op een Engels-uitwisselingscursus. Ik wilde eerst naar New York, maar ik ben blij dat het anders is uitgedraaid. In San Fran heb ik via kerels als DJ Sneak en Mark Farina de disco- en housemuziek leren kennen. Mijn muzikale wereld is er wagenwijd door opengegaan, ik heb zelfs nog een tijdlang gedeejayd in het Brusselse. Uiteindelijk ben je toch in New York geraakt, jullie hebben er zelfs in de befaamde DFA-studio’s opgenomen.

WATERLOT: De releases op DFA waren het enige waarbij alle leden van Montevideo op één lijn zaten – we hebben allemaal nogal een verschillende smaak. We hebben er vijf dagen rondgehangen om Horses op te nemen, samen met Gunnar Bjerk, de voormalige rechterhand van DFA-oprichter en LCD Soundsystem-frontman James Murphy. Die ervaring beviel ons zo goed dat we onmiddellijk twintig extra studiodagen boekten. Maar toen is Gunnar terug naar de unief getrokken om fysica te studeren en viel onze hele planning in het water.

Speciaal naar New York vliegen om één track op te nemen, is dat er niet wat over?

WATERLOT: Zo luistert de meerderheid van de mensen tegenwoordig toch naar muziek: track per track? Dit was als ‘nieuwe groep’ het eerste kindje dat we de wereld instuurden, je kunt er maar beter voor zorgen dat het zo goed mogelijk aangekleed is. Persoonlijk vind ik dat het zelfs de moeite niet meer loont om een album uit te brengen.

SIMONIS: Ik wel, dan kun je een verhaal vertellen. Zo ging onze uiteindelijke producer Joakim, een meer dan waardig alternatief voor DFA, ook te werk: van a naar z. We hebben sommige tracks helemaal opnieuw opgenomen, hij is erin geslaagd er een rode draad door te weven. Joakim is er ook een crack in om dansbare tracks een ziel in te blazen, hij werkt met veel gevoel en finesse.

‘Gevoelige dansmuziek’, daar bestaat een markt voor tegenwoordig. Kijk maar naar The xx en groepen als Metronomy.

SIMONIS: Alles is melancholie tegenwoordig! Het lijkt wel hét modewoord van 2012. Het zal aan de crisis liggen. (lacht)

Manu, jij bent verantwoordelijk voor de mooie strijkarrangementen op het album.

SIMONIS: Bedankt, ze zijn de vrucht van een jarenlange klassieke opleiding. Mijn vader is Jean-Marie Simonis, een veel bekroonde componist die eind jaren zeventig de Koningin Elisabethwedstrijd heeft gewonnen, en later nog opgelegde stukken heeft geschreven voor het concours. Door hem ben ik viool beginnen te studeren, wat nu dus goed van pas komt.

En wie speelt het streepje trompet in het op britpopleest geschoeide Hello?

WATERLOT: Meneer hier! Als muzikant en zanger ben ik autodidact, maar ooit heb ik nog privélessen gekregen in jazzharmonie, omdat mijn moeder me aangestoken had met haar liefde voor de muziek van Chet Baker, nog steeds een van mijn grote helden. Geweldig figuur: een gevoelig ziel, afgeborstelde dandy, maar tegelijk ook rock-‘n-roll en rebels. Baker is de Elvis van de jazz.

Op Fate & Glory doet Lara Chedraoui van Intergalactic Lovers mee. Waarom zij?

WATERLOT: Ten eerste omdat ze een mooie stem met een doorleefd patina heeft. De muziek van Intergalactic Lovers is niet helemaal mijn ding, maar Lara is een geweldige zangeres, punt uit. Ten tweede was het een idee van onze manager, een Vlaming trouwens. Een stille hoop dat iemand uit de Vlaamse scene de markt zou openbreken. We gaan daar niet flauw over doen, maar daar hebben we het al over gehad: we zullen eerst internationaal moeten doorbreken, om dan via de achterdeur bij de buren binnen te dringen. (lacht)

Je eigen stem doet me op sommige songs heel hard aan Morrissey denken? Ben je je daar zelf van bewust?

WATERLOT: Het zou belachelijk zijn als ik dat niet zou zijn, nee? Ik geef toe dat vooral in Cave of Kisses mijn frasering heel hard naar Morrissey neigt, maar daar heb ik geen probleem mee. Ik heb tijdens het songschrijven veel naar The Smiths geluisterd, vooral om Morrisseys teksten en woordgebruik te bestuderen. Hij zegt soms ingewikkelde dingen met weinig moeilijke woorden, een grote inspiratiebron.

Het valt me op dat jullie je invloeden niet onder stoelen of banken steken, terwijl veel groepen tegenwoordig er de nadruk op leggen dat ze vooral ‘hun eigen muziek’ spelen.

WATERLOT: Fate & Glory is begonnen als een rip-off van The Rapture, en wat dan nog? Het eindresultaat klinkt toch heel anders. Soms gebruiken we als werktitel woorden als ‘Curey’ of ‘Kooksy’, naargelang naar welke groep we goed geluisterd hebben. Imitatie is de bron van alles, of hoe gaat dat spreekwoord ook al weer?

SIMONIS: Is het niet typisch Belgisch om invloeden van overal tegelijk te verwerken? dEUS werd toch ook geprezen omdat hun muziek zo’n avontuurlijke melange was, en Soulwax pronkt zelf nog meer met hun invloeden. Het is een van onze sterktes als klein landje.

Jullie zijn beide dertigers, waar wil je met Montevideo nog raken?

SIMONIS: Zo ver mogelijk! We dromen nog altijd van een internationale carrière, ook al zijn we geen twintig meer. Daar is toch niks mis mee? Op dromen staat geen leeftijd.

WATERLOT: We zijn misschien een tikje realistischer dan vroeger, maar natuurlijk willen we onze muziek aan zo’n groot mogelijk publiek leren kennen. Mijn grote droom is deze songs in Manchester gaan spelen, desnoods in een piepkleine club, dat zou al een mooi begin zijn. De hele Madchesterscene heeft ons zoveel beïnvloed, ik zou er dolgraag gaan laten zien wat wij ervan gemaakt hebben. Neen, Vlaanderen hoeft zo nodig niet meteen voor de bijl te gaan, we mikken veel verder.

PERSONAL SPACE

Uit op 28/9 bij EMI

DOOR JONAS BOEL

Jean Waterlot ‘OM ÉÉN NUMMER OP TE NEMEN NAAR NEW YORK VLIEGEN, WAAROM NIET? DE MEESTE MENSEN LUISTEREN TEGENWOORDIG TOCH NIET MEER EEN HEEL ALBUM AF.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content