Hier kent bijna niemand haar. Maar in Groot-Brittannië levert ze foto’s aan alle magazines van naam, en zelfs aan de National Portrait Gallery. Het verhaal van Eva Vermandel, de huisfotografe van Cat Power, Portishead en Sigur Rós. ‘Ik vind weinig zo afstotelijk als beroemdheid.’

Twaalf jaar geleden ruilde Eva Vermandel (34) De Klinge bij Sint-Niklaas definitief voor Londen. Na haar studies Grafische Vormgeving stak ze onmiddellijk het Kanaal over, letterlijk met de eerste nachtboot na haar laatste examen. Veel meer dan een portfolio met foto’s van vrienden had ze niet bij zich. Maar met veel minder dan een carrière als fotografe in Londen – ‘de plek waar de beste bladen ter wereld worden gemaakt’ – weigerde ze genoegen te nemen. En terecht. Een paar jaar na haar oversteek had ze al gereputeerde muziekbladen als NME, The Wire, QMagazine en Mojo op haar cv staan. En tegenwoordig behoren ook de zeer eerbiedwaardige magazines van The Independent, The Observer en The Telegraph tot haar tevreden klanten.

Eva Vermandel publiceerde ook al in hippe glossies als Esquire, Vogue en W, en leverde de coverfoto van Tom Waits’ interviewboek Innocent When You Dream. Cat Power, PJ Harvey en Beth Gibbons van Portishead noemen haar ‘a great friend’. En terwijl u dit leest, legt ze de laatste hand aan een kunstfotoboek dat ze maakte in opdracht van Sigur Rós, voor de luxe-editie van hun jongste plaat Med sud í eyrum vid spilum endalaust.

Ik ontmoet Eva Vermandel op haar enige vrije dag in mei en juni, tussen twee vluchten door. Gisteren is ze teruggekeerd uit Reykjavik, waar ze een week in de repetitieruimte van Sigur Rós heeft gekampeerd. Morgen vertrekt ze met de groep voor een tournee van twee weken door Mexico, en vandaar gaat het naar New York en opnieuw Reykjavik. ‘Fysiek heel slopend’, zal ze me twee weken na het interview op een ansichtkaart krabbelen vanuit Tepoztlan in Mexico. ‘Fantastische groep, wel. Zeer lieve mensen. Totaal geen ego’s of wrijvingen of wat dan ook. Zeer uitzonderlijk. Ik ben een enorme gelukzak.’

Je collega Anton Corbijn verhuisde van het Nederlandse Strijen naar Londen om dichter bij Ian Curtis van Joy Division te wonen. Had jij zo iemand in gedachten toen je twaalf jaar geleden de ferry nam?

Eva Vermandel: The Smiths. Ik was twaalf toen The Queen Is Dead uitkwam, en dat was een regelrechte openbaring. Nog voor ik het eerste nummer uitgeluisterd had, wist ik: ‘Ik ben in het verkeerde land geboren.’ Gek, eigenlijk. Het Groot-Brittannië van The Smiths was ook dat van Margaret Thatcher. Helemaal geen vrolijke plaats, dus. Maar een land waar zulke muziek werd gemaakt, daar kon het alleen maar goed wonen zijn, dacht ik.

Mijn eerste oversteek, op mijn vijftiende, was nochtans een enorme ontgoocheling. Ik deed een taalstage in Brighton, en dat was toen nog helemaal niet het mondaine artiestenreservaat dat het nu is. Het was een lelijke, uitgeleefde en deprimerende stad. Ik zag er armoede die ik nooit eerder gezien had. En toch voelde ik toen al: ‘Ik wil ooit in dit land wonen.’ Zeker toen ik een paar keer naar Londen was gegaan.

Waarom?

Vermandel: Om de een of andere reden voelde het veel beter aan. De manier van praten, de open geest, de beleefdheid, de humor… En de eindeloze mogelijkheden, natuurlijk. In een grootstad als Londen is alles binnen handbereik. Zeker op vlak van kunst en cultuur. En alles is op zo’n hoog niveau… Alleen al voor de BBC en (de Britse krant)The Guardian zou je een Brit willen zijn.

Opgejaagd, angstig en arm

Je was pas 22 toen je definitief naar Londen verhuisde. Da’s jong, voor zo’n grote stad.

Vermandel: Ja, maar op dat moment heb ik daar geen seconde bij stilgestaan. Het is maar retrospectief, met ouder worden, dat ik ben beginnen te denken: ‘Oei. Mijn ouders moeten bij momenten echt wel zot ongerust geweest zijn.’ 22: dan denk je wel dat je volwassen bent, maar eigenlijk ben je nog ontzettend jong en naïef. Een kind nog, bijna. Als ik bedenk dat ik ’s avonds bij volslagen vreemden ging aanbellen, helemaal alleen, op zoek naar een kamer in houseshare… Je weet nooit wie de deur gaat opendoen, hé. Dat kan een oud dametje zijn, maar evengoed een psychopaat met een kettingzaag. Misschien moet je wel 22 zijn om daar niet bij stil te staan.

Lieten je ouders merken dat ze ongerust waren?

Vermandel: Integendeel. Ze deden niks anders dan me aanmoedigen en steunen. Net als mijn broer, trouwens. Toen ik een kamer gevonden had, verhuisden ze al mijn gerief in een camionnetje naar hier. Ik weet dat veel mensen hun familie de beste van de wereld vinden, maar die van mij was het écht.

Toen ik zes maanden in Londen zat, overleed mijn vader. Hij ging ’s avonds slapen en hij werd ’s morgens niet meer wakker. Totaal onverwacht. Echt: een donderslag bij heldere hemel. Mijn moeder viel van de ene dag op de andere helemaal alleen, want mijn broer was ook al het huis uit. En toch was het eerste wat ze tegen me zei toen ik van de Eurostar stapte: ‘Jij blijft gewoon verder doen wat je van plan was, ik wil niet dat je speciaal terugkomt naar België om bij mij te zijn nu.’ Dat zegt alles, zeker?

Is terugkeren ooit écht een optie geweest?

Vermandel: Die eerste jaren heb ik dat wel een paar keer overwogen, ja. Londen is een genadeloze jungle. Het tempo ligt er tien keer hoger dan hier. Als je niet mee kan, word je gewoon omvergelopen. In zo’n omgeving zo’n groot verdriet verwerken, en ook nog eens twee jobs combineren en je weg proberen te vinden, da’s niet evident. Maar gelukkig had ik er toen al een paar vrienden gemaakt die me op de moeilijkste momenten steunden. Dat zijn nog altijd mijn beste vrienden.

Dat wou ik je net vragen: was het niet ontzettend eenzaam in het begin?

Vermandel: Nee. Ik heb me vanalles gevoeld, die eerste jaren. Angstig. Moe. Opgejaagd. Gestresseerd. Verdrietig. Arm, ook, in mijn kamer zonder verwarming. Maar ik heb me nooit alleen gevoeld. De Britten zijn heel open en gastvrij. Zelfs in een wereldstad als Londen kennen de meeste mensen hun buren. ’s Avonds kruipt niet iedereen in zijn bunker zoals in België. Er is nog veel meer een gemeenschapsgevoel. Mensen gaan ook heel hoffelijk met elkaar om, precies omdat het leven er zo hard is. In New York zie je dat ook. Wereldsteden zijn genadeloos voor iedereen. Dat schept een band.

Hartritmestoornissen

Mensen die tevergeefs uit klein Vlaanderen proberen los te breken, zeggen weleens: ‘In Londen en New York is de professionele ratrace pas écht meedogenloos.’ Terecht?

Vermandel: Het is een bikkelharde afvallingskoers, ja. Je moet constant op de toppen van je tenen lopen, de concurrentie is moordend. Maar er is ook massa’s werk, en dat maakt veel goed. Er zijn geen honderd magazines die fotografen nodig hebben, er zijn er duizend, als het er niet meer zijn. Als je een beetje talent hebt, en als je er keihard voor wilt gaan, liggen de kansen echt voor het rapen. In Londen geldt niet zozeer de Wet van de Sterkste, maar van de Meest Gemotiveerde. Er is meer mogelijk dan waar ook ter wereld. Na een maand had ik al mijn eerste opdracht. En daarna heb ik nooit langer dan drie weken zonder werk gezeten.

‘Er keihard voor gaan’, wat betekent dat concreet? Jezelf dag en nacht afbeulen voor een hongerloon?

Vermandel: Niet eens. Zoiets is voor mij trouwens nooit een optie geweest. Op mijn 20e werd ik geopereerd voor een hartafwijking. Als ik te weinig zou slapen, zou ik mijn gezondheid ondermijnen. En dat zou niets me ooit waard zijn. Als je één keer hartritmestoornissen hebt gehad, doe je alles om dat nooit meer te moeten meemaken.

‘Er keihard voor gaan’, daarmee bedoel ik vooral: nooit tevreden zijn. Nog een keer opnieuw beginnen waar alle anderen het al lang opgegeven hebben. In 2001, toen ik een jaar of vijf bezig was, heb ik een keer een hele shoot opnieuw gedaan, met (actrice) Lindsay Duncan. De eerste shoot was wel oké, maar niet goed genoeg. Dus begon ik weer van voor af aan.

Aan je hart geopereerd worden op je twintigste: wat doet zoiets met een mens?

Vermandel: Het confronteert je heel vroeg met je eigen eindigheid. Te vroeg, misschien. Maar het doet je vooral heel goed beseffen dat je maar één lichaam krijgt, en dat je daar maar beter heel veel zorg voor kan dragen. Geen drugs, geen sigaretten, niet te veel alcohol en vettig eten, zo weinig mogelijk koffie en op tijd slapen. Af en toe maak ik daar ook wel dankbaar misbruik van, moet ik zeggen. Geen beter argument dan ‘a heart condition’ tegen mensen die je afjakkeren, of die je met alle geweld een lijn coke willen doen snuiven. Dan is het onmiddellijk gedaan met zagen. (lacht)

De Angelsaksische bladenwereld heeft een kwalijke reputatie. De memoires van de Britse journalist Toby Young lijken wel een encyclopedie van geestesziekten.

Vermandel: Ik ken die verhalen ook, maar eerlijk: alleen van horen zeggen en van lang geleden. De eisen en het tempo liggen zo hoog tegenwoordig, dat er gewoon geen plaats meer is voor cowboys. Het gaat ook niet goed met de geschreven pers, hé. Na nine eleven is de advertentiemarkt compleet ingestort, en de concurrentie van internet is moordend. De dagen van de ongelimiteerde budgetten zijn al lang voorbij. En daarmee zijn ook veel uitwassen verdwenen. De picture editors en art directors die ik ken, zijn allemaal heel beleefde, evenwichtige en professionele mensen. Anderen zouden er gewoon niet meer aan te pas komen.

Een keer heb ik iets bijna mottigs meegemaakt. Een enkele keer in twaalf jaar. Een van de editors bij NME die een map foto’s naar mijn kop gooide, omdat ze niet naar zijn goesting waren. Het ging toen heel slecht bij NME, de druk om hogere oplagecijfers te halen was enorm groot, maar toch werd dat niet gepikt. Toen die gast zijn stress daarna nog een paar keer op de freelancers probeerde uit te werken, werd hij zélf aan de deur gezet.

Voor alle duidelijkheid: je hoort me nu niet zeggen dat er in de Britse of Amerikaanse pers geen gestoorde ego’s rondlopen, hé. Allicht wel. Maar ik denk soms dat dat gewoon des mensen is, en niet specifiek des media. Als ik terugdenk aan de verhalen waarmee mijn vader destijds thuiskwam, uit de aircosector… Dat was precies hetzelfde. Mensen die problemen hebben met zichzelf, of die in een power trip zitten, die vind je overal.

Roem als neveneffect

Grote en zelfs middelgrote sterren worden steeds meer afgeschermd. ‘Photo opportunities’ zijn schaars geworden, voor interviews worden contracten getekend. Ondervind jij daar ook last van, bij de grote bladen waarvoor je werkt?

Vermandel: O ja. Natuurlijk wel. Als ik vandaag vergelijk met tien jaar geleden… ‘PR’, dat bestond toen nauwelijks. Zeker in de zogenaamde ‘alternatieve’ muziekwereld. Maar tegenwoordig hebben ze ook daar allemaal een publicist in dienst. Alles wordt tot in de kleinste puntjes gemanaged en georkestreerd. Rock-‘n-roll, dat bestaat gewoon niet meer. ’t Is geen toeval dat veel groepen op hoezen, op persfoto’s, in videoclips en op concerten dezelfde kleren dragen, hé. Daar is heel goed over nagedacht.

Dit gezegd: de media – en zeker de Angelsaksische media – hebben het zichzelf ook een beetje aangedaan, natuurlijk. Waarom laten veel Hollywoodsterren fotografen contracten tekenen dat er zonder hun toestemming geen interviews of foto’s mogen verschijnen, denk je? Niet om de verwende ster uit te hangen, hoor. Heel vaak is dat gewoon de enige manier om uit de tabloids te blijven. En daar heb ik alle begrip en respect voor. Weinig is zo afstotelijk als celebrity, vind ik. Zeker in de populaire pers heeft het iets… misselijkmakends.

Jij maakt nadrukkelijk géén iconische celebrityportretten.

Vermandel: Dat interesseert me niet. Als ik een beroemdheid fotografeer, wil ik de mens laten zien, niet de halfgod of de god. Die bestaat ook niet, die is niet meer dan een illusie.

Waarom fotografeer je dan zo vaak beroemde mensen?

Vermandel: Doe ik dat dan? Zo zie ik het niet. Tom Waits, PJ Harvey, Cat Power, Jeremy Irons, Gael Garcia Bernal en de gasten van Sigur Rós, dat zijn geen beroemdheden voor mij. Dat zijn mensen die ergens geweldig goed in zijn, en die daardoor een zekere bekendheid hebben. Voor dat soort mensen is roem een vervelend neveneffect, een noodzakelijk kwaad.

Heb je het gevoel dat je zware offers moet brengen om op dit niveau met fotografie bezig te zijn?

Vermandel: Ik heb al twaalf jaar weinig of geen controle over mijn agenda. Dat is het grootste offer. Ik kan weinig of niets plannen. Ik word de hele tijd van hot naar her gestuurd, vaak op het allerlaatste nippertje. En dat is best wel zwaar. Er is een tijd geweest dat ik niets liever deed dan heen en weer vliegen tussen Londen en New York. Maar nu kan ik geen vliegtuigen meer zién.

Een paar weken geleden trouwde een van mijn beste vriendinnen. Ik had beloofd dat ik er zeker – absoluut, gegarandeerd – bij zou zijn. Maar toen viel plots die buitenkans met Sigur Rós uit de lucht, en moest ik last minute toch nog afzeggen. Ik heb gelukkig heel begrijpende vrienden. En mijn lief zit in een soortgelijke situatie, dus die heeft daar ook geen problemen mee. Maar zelf vind ik het steeds moeilijker om mensen die ik graag zie teleur te moeten stellen.

Ik zie mezelf dat ook niet nog eens twaalf jaar doen, als ik heel eerlijk ben. Mijn grote droom is nog wat meer naam te krijgen, vooral in de fine art photography, en zo zelf weer baas te worden over mijn agenda. Leven van prints, en af en toe en fijne magazineopdracht tussendoor: dat lijkt me het absolute einde.

Grote lens, klein pietje

Een auto zegt veel over een chauffeur, een pen over een schrijver, een versterker over een gitarist. Vertelt een camera iets over een fotograaf?

Vermandel: Oh ja, zeker. Een camera is heel vaak het verlengstuk van een persoonlijkheid.

Een fotograaf die zo’n ding uit zijn tas haalt (houdt de armen wijd open; nvdr.), en daar dan bij wijze van spreken nog eens drie meter lenzen opschroeft… Ja, daarvan vermoed je al snel hetzelfde als van een bodybuilder in een monstertruck, hé.

Klein pietje?

Vermandel: Voilà. (lacht)

Welk toestel gebruik jij?

Vermandel: Dat hangt ervan af. Een Mamiya 7 of een Fuji 69, meestal. Twee heel goeie toestellen die er heel goedkoop uitzien, een beetje als speelgoedcamera’s. Het grote voordeel is dat geen van beide iets intimiderends hebben. Ze staan nooit tussen mij en mijn onderwerp. Integendeel. Ze werken ontwapenend.

Ik wil de binnenkant van mensen fotograferen. De buitenkant interesseert me niet, die kan iedereen zien. Maar als je mensen zover wilt krijgen dat ze in hun ziel laten kijken, moet je zachtjes te werk gaan. Dan kan je maar beter niet met een knoert van een camera voor hun neus gaan staan.

Dat klinkt beredeneerd.

Vermandel: Dat is het ook. Als ik iemand ga fotograferen, heb ik over alles nagedacht. Van het type camera tot de kleur van mijn sokken. Een excentrieke kunstenaar benader je anders dan een hoogbejaard nonnetje, hé.

Een keer, voor Michael Pitt (acteur bekendvan o.m. ‘Last Days’ en ‘Funny Games’; nvdr.) kleedde ik me helemaal in het rood. Van kop tot teen. Hij maakte daar meteen een opmerking over, en zo werd het een geweldige shoot. Maar dat soort zotte toeren zijn eerder uitzondering dan regel. Meestal maak ik me juist heel klein als fotografe, en werk ik heel minimaal. Ik ben ook geen fan van speciale locaties en zo. Ik fotografeer mensen het liefst gewoon waar ze zijn. In hun natuurlijke habitat. Daar geven ze zich het makkelijkst bloot.

In dat opzicht ben ik blij dat ik een vrouw ben, ook. Vrouwen met een camera mogen veel meer dan mannen. Als man zou ik er nog niet aan moeten denken om – ik zeg maar wat – kinderen te fotograferen op straat. Binnen de vijf minuten zou ik opgepakt en opgesloten worden.

En in welk opzicht ben je niét blij dat je een vrouw bent?

Vermandel: Het blijft een gevecht om au sérieux genomen te worden. Nog altijd. Plus: heel veel picture editors bij grote magazines zijn vrouwen. Als die moeten kiezen tussen een mannelijke en een vrouwelijke fotograaf… Ja, daar moet ik geen tekeningetje bij maken, zeker? Dat fameuze glazen plafond voor vrouwen, dat hebben vrouwen vooral aan zichzelf te danken.

Ik weet dat je uitsluitend op grootmoeders wijze fotografeert. Analoog, niet digitaal. Vergeef me mijn onwetendheid, maar waarom doet een fotograaf zoiets anno 2008? Uit gewoonte? Uit principe? Uit nostalgie? Uit fetisjisme?

Vermandel: Het is gewoon mooier. En het kost ook veel minder. Om digitaal op hoog niveau te werken, heb je vreselijk dure camera’s nodig, en heel grote producties. En dan nog is de kwaliteit vaak minder goed. Veel van de grote magazines waarvoor ik werk, eisen dat ik analoog fotografeer. Omdat de foto’s gewoon zichtbaar beter zijn. Zeker als er veel licht is – bij ondergaande zon, bijvoorbeeld – schieten zelfs de duurste digitale camera’s te kort.

Plus, ook niet onbelangrijk: ze zijn ook verschrikkelijk lelijk, die digitale camera’s. Precies brooddozen. En dan die obsessie van fotografen om hun foto’s elke keer op dat stomme kleine schermpje te bekijken… Vreselijk. Henri Cartier-Bresson (een van de oprichters van het fotoagentschap Magnum; nvdr.) maakte zich daar naar verluidt altijd geweldig druk over. Als hij iemand op het schermpje van een digitale camera zag kijken, zei hij: ‘Proficiat, nu heb je door naar dat schermpje te kijken net het beste moment gemist.’ Foto’s maak je niet met een camera, die maak je met je hoofd. Ik weet na afloop van een shoot perfect welke foto’s ik gemaakt heb, en welke daarvan bruikbaar zijn. Daar heb ik geen previews voor nodig.

Open geest

Je verhuisde destijds naar Londen voor de humor, de cultuur en de eindeloze mogelijkheden. Is dat nog altijd wat je er het meest aan waardeert?

Vermandel: Ook. Maar het is meer geworden. Ik ben ook enorm van de hoffelijkheid van de Britten beginnen houden. En van hun open geest.

Als Belgen iets nieuws zien, worden ze er bang van. Als Britten iets nieuws zien, willen ze het leren kennen. Dat is het verschil. Vandaar ook dat er in België zoveel racisme is. Als je in België de pech hebt om als Mohammed geboren te worden, wordt je leven op slag vreselijk ingewikkeld. In Londen maakt dat totaal niets uit. De multiculturele samenleving is hier echt een feit. Zelfs in de upper class zijn er veel gemengde koppels.

Dit gezegd: Groot-Brittannië is verre van het paradijs op aarde, hé. De kloof tussen arm en rijk is in weinig Europese landen zo groot als hier, en ze wordt steeds groter. Er is een zeer sterk klassenbewustzijn – eens working class, altijd working class – en er is zo goed als geen sociaal vangnet. De wachtlijsten voor gezondheidszorg zijn ellenlang, de ziekenhuizen zijn verschrikkelijk onhygiënisch, het onderwijssysteem is schandalig ondemocratisch, en kinderopvang kost 75 euro per dag. En toch zou ik nergens liever wonen.

Je kocht onlangs zelfs een appartement. Je keert nooit meer terug, hé?

Vermandel: Alleen in een dwangbuis of een doodskist, zeg ik altijd, al lachend. Maar ergens meen ik dat ook wel. Mocht ik geen familie in België hebben, ik kwam er nog maar heel sporadisch. En niet omdat ik het te min vind, hé. Het is gewoon nooit écht mijn land geweest, en dat zal het ook nooit worden.

Door Wouter Van Driessche Foto’s Jurgen Rogiers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content