Alain Gomis ‘Een film maken mag nooit zo gewoon worden als plassen’
Met zijn nieuwe film Félicité kaapte de Frans-Senegalese regisseur Alain Gomis de Zilveren Beer weg in Berlijn. Het op de wijde wereld verzotte filmfestival Mooove toont die en voegt er nu al – Gomis is amper 45 – een oeuvreprijs aan toe.
Voor filminterviews beland je in Parijs veelal in de duurste en chicste hotels. Tenzij je met Alain Gomis afspreekt. Hij geeft rendez-vous in de wijk waar hij woont: de Goutte d’Or in het 18e arrondissement, begrensd door het Gare du Nord en de boulevard Barbès. Hier doet warenhuis Tati nog altijd gouden zaken, hier venten marktkramers Afrikaanse specerijen terwijl de metro over de stalen brug dendert.
We vinden rust en stilte in een van de zeven repetitiekoten van het grootstedelijke cultuurhuis FGO-Barbara. Tussen de achtergelaten versterkers en drums lijkt Gomis met zijn mooie, al wat grijzende rasta’s meer de bezieler van een Frans-Senegalese band dan de regisseur die op de Berlinale de Grote Prijs van de Jury won.
‘Ik ben jaloers op muzikanten’, glimlacht hij. ‘Muziek is organisch. Zelfs zonder tekst kan muziek je opbeuren of tot tranen toe bewegen. Muziek is fysiek, je moet er niet bij nadenken, je ontvangt. Dat vind ik prachtig. Ik kan slechts hopen dat mijn films af en toe dat effect hebben.’
Zijn in Berlijn bekroonde Félicité is ontegensprekelijk muzikaal. De film gaat over de zangeres Félicité, die in de bars van Kinshasa de dronkaards en geliefden voor één nacht aan het dansen krijgt. Een ongeluk met haar zoon stelt de trotse, onafhankelijke vrouw zwaar op de proef.
Sterke vrouwen
‘Félicité is een combinatie van een viertal sterke vrouwen die ik ken, vrouwen met karakter, die recht door zee zijn en het compromis weigeren. Ze weerspiegelen wat je zelf niet bent – rechtlijnig – en daardoor storen ze’, zegt Gomis. ‘Ik wilde het niet alleen over zo’n vrouw hebben maar ook over een volksbuurt, de Afrikaanse grootstad, de nacht en de alledaagse nabijheid van het onzichtbare. De puzzelstukken vielen op hun plaats toen ik een video van de Kasai Allstars zag met de fenomenale zangeres Muambuyi.’
De muziek van de Kasaï Allstars speelt een hoofdrol in Félicité. ‘Wij vinden die supermodern, zij noemen hun muziek folkloristisch en traditioneel. Ze wordt gespeeld in bars maar ook tijdens begrafenissen. Een nummer kan zowel over een dronkaard als over geesten gaan. Die combinatie van het alledaagse en het spirituele intrigeert me. Hun muziek verklankt voor mij de Afrikaanse grootstad.’
Félicité is ijdel, legt Gomis uit, en de film borduurt verder op een thema dat hij in zijn eerdere langspeelfilms – L’Afrance (2001), Andalucìa (2007) en Aujourd’hui (2011) – ook al aanraakte. ‘Ze verdraagt de wereld pas als ze hem plooien kan naar haar zin. Maar de wereld laat zich niet plooien. Dat spanningsveld tussen wilskracht en aanvaarding is een constante in mijn werk. Het maakt deel uit van ons leven. Je kunt – je mág – niet alles slikken maar je kunt ook niet alles veranderen. Te veel wilskracht leidt tot zelfdestructie.’
Mooov kent Gomis straks een oeuvreprijs toe. Het over heel Vlaanderen uitgezwermde festival met zicht op de wereld noemt hem een van de belangrijkste cineasten uit Afrika. Gomis zelf is nog niet toe aan een terugblik op zijn carrière. Hij ziet het voorlopig zelfs niet zitten zijn eigen debuut L’Afrance te herbekijken. ‘Ik zou me doodschamen. Over x aantal jaren mag je me dat nog eens vragen. Misschien dat mijn ijdelheid tegen dan wat geërodeerd is.’ Een bulderlach relativeert zijn woorden. En zo erg was het bepaald niet: zijn debuut was voor Gomis meteen een entree door de grote poort, met prijzen op de festivals van Locarno en Ouagadougou. Een zoete wraak, want de jonge Gomis klopte destijds tevergeefs aan bij de Franse filmscholen.
Gomis heeft een Senegalese vader en een Franse moeder en groeide op in Parijs. Toen hij een jaar of vijftien was, werd in de klas East of Eden vertoond. ‘Ik was in slaap gesukkeld, en toen ik wakker schoot, zag ik James Dean op een schommel, pratend met zijn vader. Ik zag glashelder in waar Kazan met zijn mise-en-scène op aanstuurde. Ik begreep die filmtaal bijna vanzelf.’
Film werd een passie. Zijn plan om na het middelbaar een opleiding als cameraman te volgen aan de filmschool Louis Lumière viel in duigen: hij slaagde niet voor de toelatingsproef. ‘Ik scoorde dramatisch slecht op kunstgeschiedenis. Ik ben dan maar kunstgeschiedenis gaan studeren.’ Dat was dan wel aan de prestigieuze Sorbonne. Van het idee om daarna naar de filmschool terug te keren kwam niets in huis. ‘Die studie deed mijn hoofd ontploffen. In een uur tijd ging het van de Indusbeschaving tot de Italiaanse renaissance of verder. Het was elke dag vuurwerk. In het derde jaar koos ik voor de richting archeologie-cinema. Mijn thesis was een filmscenario. Ik liep stage in het productiehuis van regisseur Idrissa Ouedraogo (die met Tilaï in 1990 in Cannes de Grand Prix won, nvdr.) en vroeg om feedback op mijn scenario. Ze waren onder de indruk en stelden voor het te verfilmen. Dat is L’Afrance geworden.’
Gomis is blij dat hij uiteindelijk niet naar de filmschool geweest is. ‘Daardoor is de camera voor mij nog altijd iets bijzonders: een instrument dat je pas ter hand neemt als het moet, niet iets dat je laat draaien om dan pas na te denken over wat je kunt filmen. (lacht) Als ik gastcolleges geef, druk ik de studenten altijd op het hart dat filmen nooit even gewoon mag zijn als plassen.’
De titel ‘L’Afrance’ is een samentrekking van Afrika en Frankrijk, de film zoomt in op een Senegalese student tussen twee werelden: hij is het leven in Frankrijk gewoon geworden, maar dan dreigt hij uitgezet te worden. Dat is niet het verhaal van Gomis. Wel koos hij op latere leeftijd heel bewust voor een dubbelleven, in Dakar en Parijs. ‘Europeanen hebben weinig begrip voor iemand die hier geboren is maar een dubbele nationaliteit heeft, of twee culturen kent. Ze vinden het bijna beledigend als je ook trots bent op die andere cultuur en er níét voor kiest om hier te leven. Ik ken zowel Frankrijk als Senegal, waarom zou ik een van die twee werelden buitensluiten? Ik ben niet naar Dakar getrokken vanwege racisme of omdat ik me in Frankrijk uitgesloten voel. Ik voel me er gewoon thuis. Ik vind er een opvoeding, een manier van praten en omgaan met de mensen en een houding tegenover de tijd en het mysterie die de mijne zijn maar die niet altijd stroken met de gewoontes van Parijs.’
Onmogelijk Kinshasa
In Félicité bezingt Gomis niet Dakar maar een andere Afrikaanse hoofdstad. ‘Ik wilde de Afrikaanse grootstad filmen. Mijn intuïtie zei: Kinshasa. Daar wonen dertien miljoen mensen, evenveel als in heel Senegal. Kinshasa is het New York van de jaren 80: een stad die ontzettend hard leeft. Je vindt er alles terug wat ons, moderne mensen, bezighoudt maar scherper, feller.’
Zijn eerste kennismaking viel nochtans zwaar tegen. ‘Ik woon deeltijds in Dakar, deeltijds in de Goutte d’Or in Parijs. Ik ben dus wel wat gewoon, maar in Kinshasa kreeg ik het toch ontzettend benauwd (lacht). De hardheid overweldigde me. Mijn eerste gedachte was: hoe kan ik hier zo snel mogelijk weer weg.’
Hij kon niet weg, hij had een film te draaien. ‘Regisseur Roger Kangoudia gidste me langs potentiële filmlocaties. Ik zag verschrikkelijke dingen maar tegelijk pakte de stad me langzaam in. Hopelijk weerspiegelt Félicité dat dubbele gevoel.’ Vooral de veerkracht van de inwoners maakte indruk. ‘Je moet wel bewondering hebben voor hoe de Congolezen overeind blijven ondanks alles wat ze de voorbije decennia meegemaakt hebben: kolonisering, dictatuur, oorlogen… Ik zie het de Senegalezen nog niet doen. En de Fransen al helemaal niet (bulderlach). Als je er toekomt, zie je alleen maar chaos maar na een poos merk je dat er in Kinshasa dingen mogelijk zijn die nergens anders kunnen. De simpelste zaken zijn er onmogelijk, het onmogelijke is er soms simpel.’
Gomis romantiseert Kinshasa niet en toont ook de donkere kanten van de metropool. ‘Ik laat zien hoe hard en donker het leven is, omdat het mijn diepste overtuiging is dat er ook dan hoop te vinden is. Hoop zoek je niet aan de zonnige kant van de weg, hoop zoek je in het donker.’
De filmregisseur is er zich ten zeerste van bewust dat films of de media niet altijd een correct beeld schetsen van een land, een stad, een wijk. ‘Begin hier in de Goutte d’Or niet zomaar te filmen, want je wordt met stenen bekogeld. Idem dito in de populaire wijken van Kinshasa of in mijn wijk in Dakar. Enerzijds vrezen we dat er wéér een beeld van ons opgehangen wordt dat niet strookt met de werkelijkheid. Anderzijds zijn we bang: onszelf in de spiegel zien maakt ons ziek. Als je het mij vraagt, heeft de hele samenleving de neiging om zichzelf via film, televisie en de andere media voor te liegen. We slagen er niet meer in onszelf te zien zoals we zijn. Een van de ‘missies’ van cinema is om de mens te tonen zoals hij is. Maar dat is niet simpel. Je wilt geen stenen tegen je hoofd krijgen, je wilt niet beschuldigd worden van miserabilisme.’
Tien als het moet
Félicité is uiteindelijk een imposante evocatie van het nachtleven van Kinshasa geworden, waar drank, dans, muziek en geflirt de zorgen verdrijven. ‘Noem dat alstublieft géén vlucht. Feesten, drinken, dansen, liefhebben: dat is niet vluchten, dat is léven. Niet alleen in Kinshasa, overal. Waar we ook wonen, vroeg of later worden we geconfronteerd met ziektes en het verlies van naasten en dierbaren. In het leven krijg je onvermijdelijk een aantal serieuze klappen. Hoe ouder je wordt, hoe meer je er krijgt. Vrienden gaan je sussen dat het allemaal wel goed komt. Maar dat is niet altijd waar. Aardbevingen komen in elk mensenleven voor, daar is niets aan te doen. Waarna je vaststelt dat je nog ademt en een biertje drinkt. Tien als het moet.’
– FÉLICITÉ
Vanaf 3/5 in de bioscoop. Avant-première, in aanwezigheid van Alain Gomis, op 29/4 bij Bozar. Alle info: bozar.be
door Niels Ruëll
‘Feesten, drinken, dansen, liefhebben: dat is niet vluchten, dat is léven. Niet alleen in Kinshasa, overal.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier