Willen of niet, de Vlaamse klei blijft onze literaire wortels voeden. In 2013 verschenen opvallend veel ‘Vlaamse romans’, zij het in de 2.0-versie -of is het ondertussen 3.0? Een – we blijven Vlamingen – bescheiden overzicht.
‘Omdat ik alleen maar kan denken aan uit het raam springen of haar vermoorden, moet ik terug. Terug naar de plaats waar het nooit in me opgekomen is mijn of andermans nek te breken – het dorp waar ik ben opgegroeid.’
Veel urgenter krijg je de drang om terug te keren naar de heimat niet. De openingsparagraaf van Thomas Blondeaus West-Vlaams versierhandboek dwingt zijn hoofdpersonage – de door liefdesverdriet geteisterde journalist Raf Fauchery – terug naar een onooglijk dorpje in de verre Westhoek waar hij zijn roman hoopt af te werken, maar algauw verzeild raakt in een parodie op het communautaire gesteggel. Het dorpje heeft zich, onder leiding van de walgelijk dikke landmeter Goeminne (de vergelijking met een zekere burgemeester die ooit over een embonpoint en zelfrelativerende humor beschikte, is niet van de lucht), namelijk van de rest van Vlaanderen afgescheiden, met alle hilarische gevolgen van dien. Dat Blondeau na zijn wereldse Donderhart – een boek over de aanslagen in Londen – teruggrijpt naar de thematiek van zijn debuut- annex kwajongensroman eX, lijkt haast symptomatisch voor de opvallende stortvloed aan ‘nieuwe Vlaamse romans’ die het afgelopen jaar verschenen. Ligt het aan de stadsvlucht? Of de crisis, die werkloze jongeren weer bij hun ouders doet inwonen? Of is de Vlaamse dorpsroman terug van nooit helemaal weggeweest?
Nieuw is de thematiek alvast niet. Ondanks recente pogingen om los te breken uit de Vlaamse klei – we noemen voor de vuist weg het oeuvre van Joost Vandecasteele en het ambitieuze New York-boek van P.B. Gronda – heeft elke literaire generatie het heimatonderwerp getackeld. Bekendste voorbeelden zijn ongetwijfeld Het verdriet van België van Claus en De Kapellekensbaan van L.P. Boon, die elk op hun manier een dwarsdoorsnede van het tijdsgewricht presenteerden, maar het was van Lanoyes Monstertrilogie geleden dat auteurs zich nog zo nadrukkelijk toelegden op de Vlaamse thematiek.
Zo ook Saskia De Coster, die in haar lijvige Wij en ik de rise and fall van een burgerlijk gezin volgt. Een schrijnend portret is het geworden, van een disfunctionele familie die zich in een villa in een buitenwijk verschanst heeft, er financieel warmpjes in zit, maar emotioneel ten onder gaat aan prestatiedruk en het hoog houden van uiterlijke schijn; de juiste wagen, perfect getrimde gazons, exuberante jaarbonussen – dat zijn de problemen waar de verwende westerling mee worstelt. De Coster onthoudt zich van een sardonisch oordeel – Wij en ik had makkelijk kunnen ontsporen in een karikaturale afrekening met de ge- en bemiddelde, rechts stemmende Vlaming, maar de kracht van de roman schuilt vooral in het anonieme vertelperspectief dat belichaamd wordt door de vreemde wij, die als een voyeur langs de glanzend gelapte ramen trekt en louter observeert. De conclusie laat De Coster aan de lezer over.
De wereld is kleiner geworden en zo ook sijpelen de buitenlandse literaire invloeden makkelijker het Vlaamse schrijversbrein binnen. Naast de Vlaamse literaire nalatenschap mag ook de Amerikaanse invloed niet onderschat worden. De Coster uitte al haar bewondering voor de grootse romans van Jonathan Franzen, maar zeker Jeroen Theunissen koketteert in zijn roman De omwegen openlijk met de nukkige Amerikaan. Opnieuw een familieroman, maar dan weidser in aanpak, en Theunissen mag zich dan sporadisch overtillen aan de veelheid van thema’s – terrorisme, kapitalisme, de Vlaamse kneuterigheid: er is weinig dat niét aan bod komt – in wezen moet hij nauwelijks onderdoen voor Lanoyes trilogie als het draait om een messcherpe analyse van de hedendaagse maatschappij. Lef hebben de jonge Vlaamse auteurs te over: de terugkeer naar de heimat is geen gemakkelijkheidsoplossing vol obligate karikaturen – de schoolmeester, de pedofiele pastoor, de roddelzieke tante en de narrige dronkaard – maar blijkt juist de ideale uitvalsbasis om het over de wereld(problemen) te hebben, en daarin verschillen ze van hun illustere voorgangers, die zelden voorbij de landsgrenzen tuurden.
Tot slot combineerde Kris Van Steenberge in zijn debuut Woesten de dorpsroman met wat onvermijdelijk de hype van 2014 zal worden: de herdenking van Wereldoorlog I. Van Steenberge oogstte er een bescheiden succes mee. Zijn roman werd opgepikt in De wereld draait door, wat meteen de Nederlandse knuffelfascinatie voor onze bodemromans illustreert. Wat hier dagelijkse kost lijkt, blijkt boven de Moerdijk onweerstaanbaar exotisch. Voorlopig scoorde vooral Stefan Hertmans met de loopgraven: zijn roman Oorlog en terpentijn leverde hem zijn eerste bestseller én internationaal succes op.
Terug naar de roots, het blijft ongetwijfeld een vast thema in de toekomstige Vlaamse letteren. Alleen zal dat een toekomst zonder Thomas Blondeau zijn, die met zijn Versierhandboek zijn laatste boek afleverde. Dat Blondeau, die zijn leven lang heeft geprobeerd om te ontsnappen uit de dorpskern, uiteindelijk stierf in de Westhoek, laat, na het herlezen van de openingsparagraaf, een wrange smaak na. Goeie literatuur bevat vaak een cassandravoorspelling, maar in dit geval had de werkelijkheid de kunst niet zo letterlijk moeten volgen.
DOOR RODERIK SIX ILLUSTRATIE SARAH VANBELLE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier