18 Talk Talk

De groep mag dan al twintig jaar morsdood zijn, Talk Talk drukte een stevige stempel op 2012, dankzij reissues, een biografie en een tributeplaat. Maar wat vooral frappeert, is dat Mark Hollis nieuwe zielen blijft winnen, ook al is hij zelf al tijden van de radar verdwenen. ‘Hij is geen kluizenaar geworden, hoor. Hij doet inkopen, drinkt een pintje en gaat naar Tottenham Hotspur kijken.’

‘Ik hou zoveel van die platen dat ik me soms afvraag of ik ze niet beter ken dan de lui die ze gemaakt hebben.’ Aan het woord is Guy Garvey, zanger bij Elbow. Zoals hij zijn er bijzonder veel: gerespecteerde muzikanten die niet uitgepraat raken over Spirit of Eden (1988) en Laughing Stock (1991), de twee langspelers waarmee Talk Talk bruusk het veld tussen artrock, jazz en neoklassiek op stoof, en alle conventies aangaande popmuziek aan zijn laars lapte. Bij de oprichting in 1981 had de groep nog de grootste moeite ondervonden om op te vallen tussen het new romantics-geparadeer van Duran Duran en Spandau Ballet. Hits hielpen: It’s My Life, Such a Shame, Life’s What You Make It en Living in Another World maakten van de Londense kliek een tamelijk wereldwijd succes. ‘Ik was al fan van Talk Talk sinds hun eerste plaat’, liet Jason Lytle van Grandaddy onlangs optekenen. Zo maakte de Californiër van op de eerste rij mee hoe Talk Talk de synthesizers gaandeweg buitenkieperde, en almaar prominenter de stilte als instrument hanteerde.

Na de geruisloze opheffing van Talk Talk in 1992 zou zanger, toetsenist en songschrijver Mark Hollis die lijn op zo’n consequente manier doortrekken dat men er tot op vandaag niet over uitgepraat raakt. In 1998 maakte hij nog één uiterst afgekloven, titelloze soloplaat, om vervolgens abrupt en voorgoed uit het publieke oog te verdwijnen. ‘Voor je twee noten speelt, leer er één te spelen’, was een van zijn laatste statements. ‘En speel geen enkele noot tenzij je daar een goeie reden voor hebt.’ De twee laatste platen waarop Hollis te horen was, waren Psyence Fiction (1998) van Unkle en Smiling and Waving (2001) van de Noorse Anja Garbarek. Maar verder: leegte. Het riep romantische beelden op in de pers en op blogs: dat van de muzikant die zo verknocht was aan muziek dat hij die geleidelijk aan afzwoer. En ook: dat van de band die in de ether was verdwenen.

Het laatste interview met Hollis dateert uit 1998. Dat heeft niet belet – en voor een deel heeft het er zelfs toe bijgedragen – dat Spirit of Eden en Laughing Stock door de jaren opmerkelijk veel nieuwe fans hebben gevonden. Sommigen van hen waren lid van Radiohead, Wild Beasts, Grizzly Bear of Efterklang. Die groeiende aandacht culmineerde het afgelopen jaar in een heruitgave van The Party’s Over (1982), It’s My Life (1984), The Colour of Spring (1986) en Spirit of Eden, de vier platen die Talk Talk voor EMI had gemaakt (zwanenzang Laughing Stock was in 2011 al heruitgebracht bij Verve). Bovendien verscheen dit jaar de nieuwe, rijkelijke biografie The Spirit of Talk Talk. Daar hoorde nog eens een dubbele hommage-cd bij, waarop White Lies, Zero 7, Joan as Police Woman, Do Make Say Think en Peter Broderick een eigen draai aan een Talk Talknummer (probeerden te) geven. Ook lieden die zich door de week in Arcade Fire, Guillemots, Bon Iver en My Brightest Diamond ophouden, zegden hun medewerking toe. Samensteller was Alan Wilder van Recoil, en ex-Depeche Mode.

En nog is het niet gedaan. Want komende maand zet EMI met Natural Order een gloednieuwe compilatie in de markt, als tegengewicht voor de hitsverzamelaar Natural History uit 1990. Wat Mark Hollis van al die plotse drukte vindt? Elke journalist die hem met vraagtekens wil bestoken, stuit al veertien jaar op een schriftelijk ‘heel vriendelijk van u, maar liever niet’. Hollis’ retraite is zo volmaakt gebleken dat er een urban legend van dreigde te komen: leeft die vent eigenlijk nog wel? Een van de weinige muziekbusinesslui die dat kunnen bevestigen, is Nigel Reeve, catalogusmanager bij EMI in Londen.

NIGEL REEVE: Het is niet omdat Mark de muziek voor bekeken heeft gehouden dat hij een kluizenaar is geworden. Uiteindelijk leidt hij een heel gewoon bestaan zoals iedereen. Hij vindt dat voortdurende gepalaver rond zijn ‘verdwijning’ maar vreemd. Voor hem is het nochtans zo klaar als een klontje: na zijn soloplaat had hij als muzikant alles gezegd wat hij wilde zeggen. Hij is blij met wat Talk Talk heeft gepresteerd, maar voor hem zijn die platen afgebakend door tijd en ruimte. Daarom wil hij er vandaag ook niet meer over praten. Omdat hij de geschiedenis niet wil herschrijven, vertelt hij me altijd. Hij wil zichzelf niet herhalen. Daarom is hij gewoon van werk veranderd, zou je kunnen zeggen.

Wat hij al die jaren heeft uitgericht? Gewoon van het leven genoten, en van zijn gezin. En verder de normale dingen: inkopen doen, een pint gaan drinken, en naar het voetbal kijken – hij is supporter van Tottenham Hotspur. De drang om nog eens een plaat te maken, is hem volkomen vreemd. Hij verdient genoeg met zijn royalty’s, ook al omdat No Doubt in 2003 It’s My Life heeft gecoverd. We spreken hier niet over astronomische bedragen, maar meer wil hij simpelweg niet. Goed, hij heeft wel wat losse instrumentale dingen gemaakt voor tv en film – hij is een groot cinefiel – zoals dit jaar nog voor Boss, die Amerikaanse dramaserie met Kelsey ‘Frasier’ Grammer. Maar die muziek zal nooit op plaat verschijnen. Hoogstens, als de wind goed zit, zie ik hem nog eens een soundtrack maken. Maar daar zou ik zeker mijn adem niet voor inhouden.

Wat verklaart nu eigenlijk de aanhoudende interesse voor Talk Talk? Volgens Reeve ‘die schitterende popsongs in het begin van hun carrière, en de fantastische, niet te klasseren muziek op het eind’. Maar er is meer. Voor zanger-gitarist Bert Dockx van het Antwerpse Flying Horseman, onlangs nog te zien in De Canvasconnectie, spreekt naast de muziek ook het verhaal van Talk Talk enorm tot de verbeelding.

BERT DOCKX: Eerst het grote succes met The Colour of Spring. Dan het forse budget waarmee ze Spirit of Eden konden maken. En ten slotte de breuk met EMI, omdat dat een totaal onverkoopbare plaat was. Voor zover ik weet, is het redelijk uniek in de pop dat iemand zo populair is en dan ineens, radicaal, een heel andere artistieke richting inslaat. Neil Young heeft ook wel voor verrassingen gezorgd, maar dan toch niet op zo’n uitgepuurde manier. Zet Spirit of Eden, Laughing Stock en die soloplaat van Hollis op een rij en je hoort een ongelofelijk zuiver traject, een heel logisch verloop, een zoektocht naar een essentie. Vannacht nog zat ik met een maat naar Laughing Stock te luisteren. Ik ben al twee jaar verslaafd aan die plaat, heb ze ook altijd klaar zitten, voor als er iemand over de vloer komt die Talk Talk niet kent. Uit de productie kun je totaal niet afleiden in welk jaar die lp is gemaakt. Op Laughing Stock is de verbeelding de vrije loop gelaten. Heel moeilijk in een wereld waarin je voortdurend wordt gebombardeerd met meningen en formats. En zeker in de positie waarin Talk Talk zat, stel ik me voor, met het geld dat zij of de mensen rondom hen verdienden met de popplaten die ze eerst maakten. Maar neen: alleen hun creatieve vrijheid telde nog.

Net dat egoïsme drukte onbedoeld een stempel op latere generaties. Zowel voor Spirit of Eden als Laughing Stock hadden Hollis en songschrijfpartner-producer Tim Friese-Greene van de platenmaatschappij alle tijd, budget en speelruimte gekregen. Ze beloonden dat vertrouwen door platen zonder singles af te leveren, laat staan hits. Wat EMI jaren later met Radiohead kon klaarspelen, lukte toen nog niet: een moeilijke plaat tot een commerciële triomf omturnen. Een mislukte investering heet dat. Gevolg: majors als EMI en Universal (dat via dochterlabel Verve Laughing Stock uitbracht) keken voortaan wel uit met het uitdelen van privileges aan artiesten die de studio ingingen.

Toch oogst dat volharden in een visie vooral lof. Als Hollis een held van hem is geworden, zo poneerde Daniel Rossen van Grizzly Bear enkele maanden geleden op de site The Skinny, is het evenveel voor zijn muziek als voor hoe hij met zijn carrière is omgesprongen. ‘Ik hou er wel van dat hij op een hoogtepunt – met die ongemeen boeiende, licht krankzinnige maar unieke platen – de deur van de muziekbusiness achter zich dichttrok om zich aan zijn gezin te wijden.’ Dockx kan zich daar eveneens in vinden. ‘Ik apprecieer het heel hard dat Hollis sindsdien niets meer heeft uitgebracht. Natuurlijk zou het leuk zijn als dat wel zou gebeuren. Maar ik vind het ongelofelijk dat hij erin geslaagd is alleen uit te brengen wat echt moest. Die soloplaat is zo minimaal dat het mij ook moeilijk lijkt daar nog een vervolg aan te breien.

‘Weet je,’ vervolgt hij, ‘artiesten – niet alleen muzikanten – rijden zich vaak vast in een stramien. Later moeten ze verbitterd toegeven dat ze in de greep waren van een commercieel denken. Dat ze hun vrijheid kwijtgespeeld waren, alleen nog beantwoordden aan de eisen van publiek, platenlabel of manager. Talk Talk bewijst dat je die vrijheid wel kunt vinden, altijd, als je het echt wilt.’

DOOR KURT BLONDEEL

Daniel Rossen (Grizzly Bear): ‘IK HOU ER WEL VAN DAT HIJ OP EEN HOOGTEPUNT DE DEUR VAN DE MUZIEKBUSINESS ACHTER ZICH DICHTTROK OM ZICH AAN ZIJN GEZIN TE WIJDEN.’

Bert Dockx (Flying Horseman): ‘VOOR ZOVER IK WEET, IS HET REDELIJK UNIEK IN DE POPMUZIEK DAT IEMAND ZO POPULAIR IS EN DAN INEENS, RADICAAL, EEN HEEL ANDERE ARTISTIEKE RICHTING INSLAAT.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content