Onze filmman op bezoek bij wijlen Morricone: ‘Tuurlijk vind ik het spijtig dat men mij enkel kent als filmcomponist’
Een verslag van once upon a time in Rome. ‘In vergelijking met Bach ben ik haast werkloos.’
Een kamer met kale muren en hard tl-licht, drie kantinestoelen en een sjofel tafeltje; met twee kloeke bodyguards voor de deur en een hevig gesticulerende signora die voortdurend binnen en buiten stuift. Het is het weinig inspirerende decor – ergens backstage in een Romeinse variant van het Sportpaleis – waar ik rendez-vous heb met de legendarische Ennio Morricone. ‘En de maestro heeft weinig tijd’, drukt de drukdoende dame me meteen op het hart.
Straks geeft Morricone hier namelijk een concert en zal hij het publiek als dirigent twee uur lang trakteren op een bloemlezing uit zijn zeven decades omspannende oeuvre. En wat voor een oeuvre! Zou er überhaupt iemand zijn die zijn bloedmooie muziek voor de Sergio Leone-westerns Once Upon a Time in the West (1968) of The Good, the Bad and the Ugly (1966) niet kent, vraag ik me af. Die nog nooit iets uit zijn onverwoestbare soundtracks voor The Mission (1986), Days of Heaven (1978) of The Untouchables (1987) heeft gehoord? Die de thema’s van Le Professionnel (1981) en Cinema Paradiso (1988) niet na een paar tellen kan meefluiten?
Indien wel, dan moet die op zaterdag 22 december zeker afzakken naar het Sportpaleis in Antwerpen. En al die anderen die Morricone’s tijdloze, altijd al gracieus tussen klassiek, jazz, pop en avant-garde laverende muziek van buiten kennen al helemaal. Daar en dan heeft de bekendste filmcomponist van de twintigste eeuw – 25 jaar na zijn eerste, fel gesmaakte passage ginds – opnieuw een afspraak met het Belgische publiek. En dat samen met 85 muzikanten van het Orkest der Lage Landen en een honderdstemmig koor.
Morricone werd in 1928 in Rome geboren en bleef de eeuwige stad eeuwig trouw, hoewel Hollywood hem sinds zijn doorbraak halverwege de jaren zestig regelmatig aan de mouw trekt. Dat hij nog steeds geen woord Engels spreekt, zelfs al heeft hij gewerkt met Amerikaanse topregisseurs als Brian De Palma, John Carpenter en Terrence Malick, mag dan ook even bizar heten als het feit dat hij nooit een officiële Oscar heeft gewonnen – en nee, die ere-Oscar die hij in 2007 kreeg, telt niet mee. Was die taalbarrière een bewust opgehouden schild om zijn artistieke onafhankelijkheid te vrijwaren? ‘Helemaal niet’, antwoordt de maestro, zichtbaar nerveus vanwege zijn nakende concert. ‘Toen ik begon, was ik al te oud om nog Engels te leren. Ik heb er spijt van.’
Zijn eerste, officiële soundtrack schreef hij in 1961 voor Il Federale, een oorlogsfilm van Luciano Salce. Sindsdien componeerde, orkestreerde en dirigeerde Morricone de muziek voor maar liefst vier- à vijfhonderd films en tv-series – naargelang je zijn scores onder een pseudoniem meetelt. En eerlijk is eerlijk: de man mag dan al prachtige, innoverende filmmuziek hebben gecomponeerd, af en toe flanste hij ook snel wat deuntjes ineen, wat verklaart waarom hij in zijn topjaren soms tot twintig (!) soundtracks per jaar afleverde. ‘Journalisten vragen me vaak waarom ik zo veel schrijf’, grijnst Morricone. ‘Dan antwoord ik dat ik in vergelijking met Bach bijna werkloos ben. Bach schreef nog veel meer dan ik, en je kunt niet beweren dat dat ten koste ging van de kwaliteit. Componeren is een kunst, maar ook een ambacht.’
Bovendien is muziek maken voor de nog altijd opvallend kwieke Romein, net als voor Bach, een roeping en bijna compulsieve dwang. Als zoon van jazztrompettist Mario Morricone leerde hij op zijn zesde trompet spelen, om zich op zijn twaalfde in te schrijven aan het conservatorium van Rome en na de oorlog aan de slag te gaan als jazzmuzikant en componist voor tv- en radioprogramma’s. Tussendoor schreef Morricone, die zijn bewondering voor avant-gardisten als Karlheinz Stockhausen, Luigi Nono en Luciano Berio nooit onder stoelen of banken heeft gestoken, ook meer ‘serieuze’, absolute muziek, wat hij trouwens altijd is blijven doen.
‘Ik heb elke film altijd de best mogelijke behandeling proberen te geven, maar eigenlijk is dat fout. Het is alsof je een lelijke vrouw de allermooiste kleren zou aantrekken.’
‘Ik was als kind al gefascineerd door filmmuziek’, herinnert Morricone zich. ‘Toen ik een komedie van Toto (de populairste Italiaanse komiek van de jaren veertig en vijftig, nvdr.) zag, was ik me al bewust van het muzikale concept erachter. Toen ik zestien was, wist ik: ik word componist. Ik had een enorm getalenteerde leraar die me ooit na de les apart nam en zei: je liefde voor muziek spreekt uit alles wat je doet. Je moet componist worden.’ Dat enkel zijn filmmuziek het grote publiek bereikte en talloze accolades kreeg, irriteert de maestro wel eens, al blijft hij optimistisch. ‘Tuurlijk vind ik het spijtig dat men mij enkel kent als filmcomponist. Maar dat begint te veranderen. Sinds mijn zeventigste merk ik dat ook mijn andere muziek populair is geworden.’
+++++
In het gezelschap van Morricone, wiens minzame glimlach plots kan omslaan in een norse blik, gebruik je beter de term ‘filmmuziek’ in plaats van ‘soundtrack’ of ‘score’, zo werd ik vooraf gebriefd. En waar hij blijkbaar ook nukkig op reageert, is het woord ‘spaghettiwestern’. Nochtans zijn het precies die Italiaanse, revisionistische westerns die hem voor het eerst wereldfaam schonken, en dan vooral die van Sergio Leone. Met die laatste zat Morricone op zijn achtste in de klas, al zou hun professionele samenwerking pas 25 jaar later beginnen, in 1964 met A Fistful of Dollars om precies te zijn. ‘Hij was een jeugdvriend’, bevestigt Morricone. ‘Mijn vrouw was bevriend met zijn vrouw. Dat we later samen zoveel succes zouden hebben, viel echter niet te voorspellen. Zo gaat dat in het leven.’
Wat evenmin te voorspellen viel, was dat hij daarna ook zou samenwerken met Bernardo Bertolucci, Pedro Almodóvar, Oliver Stone, Dario Argento, de Tavianibroers, William Friedkin en talloze andere filmreuzen. ‘De regisseur is voor mij altijd de doorslaggevende factor geweest’, legt Morricone uit. ‘Hij is het creatieve brein.’ Dat desondanks niet alle films waaraan hij meewerkte meesterwerken bleken – of dat nu drama’s, westerns, thrillers, historische epossen, horror- of monsterfilms waren – neemt il maestro er graag bij. ‘Wanneer ik de film te zien krijg, is hij al af. Dan kan ik moeilijk nog kritiek geven. Ik bekijk eerst de film, daarna ga ik er op mijn eentje over nadenken. Vervolgens doe ik voorstellen aan de regisseur die mijn ideeën ofwel aanvaardt ofwel met me in discussie gaat. En ja: dat gebeurt. Regelmatig zelfs.’
Wie hoopt op concrete namen of sappige anekdotes blijkt bij Morricone aan het verkeerde adres. Ook polsen naar zijn persoonlijke favorieten of grootste ontgoochelingen blijkt weinig zin te hebben. Wel wil hij kwijt dat hij ‘met echt grote regisseurs nooit problemen had. Wie creatief is, respecteert de creativiteit van anderen. Bovendien heb ik altijd geprobeerd om elke film de best mogelijke behandeling te geven – zelfs al vond ik hem zwak. Maar eigenlijk is dat fout. Een film heeft gepaste muziek nodig. Muziek op hetzelfde niveau. Het is alsof je een lelijke vrouw zou aankleden met de allermooiste kleren. Dat staat niet. Dat had ik pas na enkele jaren door.’
+++++
Even kijkt Morricone naar mijn vragenblad en hoewel mijn Italiaans nauwelijks verder reikt dan Rocco Granata’s Marina hoor ik hem vragen aan de tolk of het interview nog lang duurt. Dan maar een versnelling hoger schakelen en van timbre veranderen, besluit ik – een truc die hij ook zelf graag toepast. Wat vindt hij bijvoorbeeld van het feit dat films, zeker in Hollywood, tegenwoordig vaak van begin tot eind op muziek worden gezet? Gaat die evolutie niet ten koste van de kwaliteit? En van de narratieve functie die filmmuziek hoort te vervullen? ‘Het is niet waar wat u zegt’, countert Morricone verrassend. ‘Vroeger was er zelfs meer muziek in films dan nu. Hitchcock deed niks anders, maar tegenwoordig beseffen regisseurs dat het beter is als er gaten zijn. Als je geen ruimte laat, wordt scoren een onnuttige gewoonte.’
Het is duidelijk: met de meester treed je best niet in discussie – wat ook lastig is aangezien hij geen Engels spreekt en ik geen Italiaans. Wat gelukkig ook duidelijk is, en bovendien belangrijker, is dat zijn muziek, meer dan die van pakweg John Williams, tot ver buiten de filmwereld resoneert. Ook voor rock- en popartiesten is de stugge Romein een inspiratiebron en een levende legende. Of kent u veel andere tachtigplussers die door Jay-Z en The Orb worden gesampled of wier muziek dient als intro bij Metallica- en Muse-concerten?
‘Die liefde is altijd wederzijds geweest’, aldus Morricone. ‘Ik ben mijn carrière begonnen met liedjes, met ‘lage’ muziek. Daarna begon ik ‘absolute’ muziek te componeren voor film. Dan is het cruciaal dat je zowel een symfonie als een popsong kunt schrijven.’ De tijd dat er vanuit het avant-gardemilieu laatdunkend werd gedaan over filmmuziek is volgens Morricone daarom voorgoed voorbij. ‘Filmmuziek is de muziek van de toekomst. Omdat alleen filmmuziek zo veel artistieke ervaringen omvat. Schilderkunst, scenografie, architectuur, poëzie… het zit allemaal in cinema vervat. Vandaar dat filmmuziek in de toekomst de enige kunstvorm zal zijn die bestudeerd zal worden om te peilen naar de sociale, persoonlijke en economische effecten van onze tijd.’ Nog een extra reden dus om straks naar Antwerpen af te zakken, voor zover je die met ’s mans onsterfelijke melodieën in het hoofd en het hart nog nodig had. Andiamo!
Dit artikel verscheen op 28/11/2012 in Knack Focus.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier