Le film flamand: jusqu’ici tout va bien
Tot maandagavond circuleerde onder vrijwel alle jonge Vlaamse filmmakers een brief die vandaag richting media en het kabinet van minister Schauvliege zou vertrekken. Uiteindelijk werkte het VAF met de verschillende belangenverenigingen in de filmsector een voor iedereen aanvaardbare nota uit om de subsidiepot de komende jaren te verdelen. Eind goed al goed? Ja en neen.
Tot gisterenavond circuleerde onder vrijwel alle jonge Vlaamse filmmakers een brief die vandaag richting media en het kabinet van minister van cultuur Schauvliege zou vertrekken. Dat die brief uiteindelijk toch niet zal worden verstuurd, komt omdat het Vlaams Audiovisueel Fonds gisteren met de verschillende belangenverenigingen in de filmsector een voor iedereen aanvaardbare nota heeft uitgewerkt om de subsidiepot de komende jaren te verdelen. Eind goed al goed? Ja en neen.
Woensdag verschijnt in de Heisa-rubriek van Focus Knack een brief van mijn hand aan minister Schauvliege waarin staat dat ‘ik uit zéér goede bron heb vernomen dat de Vlaamse Film Producenten Bond (VFPB) deze week een onderhoud met u heeft aangevraagd om niet enkel de wildcards, maar eveneens de afdeling Vorming & Onderzoek van het VAF af te schaffen én de steun voor debuutfilms zo goed als volledig te schrappen.’
Maandagavond kwamen zowel VAF-baas Pierre Drouot als VFPB-voorzitter Peter Bouckaert met de mededeling dat de wildcards (aanzienlijke beurzen voor pas afgestudeerde filmstudenten om een volgend project mee op poten te zetten) worden behouden en dat er geen numerus clausus komt voor debuutfilms en tweede films; op Vorming & Onderzoek zal wel nog worden beknibbeld.
Tenzij minister Schauvliege de door de sector vooropgestelde toekomstnota vandaag naast zich neerlegt, maar daar heeft ze weinig reden toe.
Ik ga daar niet onnozel over doen: het is niet fijn om dingen te schrijven die door de deadlines van een weekblad alweer achterhaald zijn voor ze worden gepubliceerd.
Tegelijk ben ik verheugd door de beslissing van het VAF en de top van de Vlaamse filmindustrie, want zoals verder in de brief aan de minister staat, zou ik het erg vinden, mocht er ‘op de huidige, gouden (of toch zeker blinkend zilveren) generatie worden beknibbeld om – in tijden van crisis en besparingen – een zwaar middelmatige generatie, onder leiding van Jan Verheyen en Hilde Van Mieghem, aan het werk te houden.’
Er zijn er die dat tendentieus zullen noemen, en dat is hun goed recht. Maar ik kan, als filmcriticus, alleen maar vaststellen dat er een groot verschil is tussen de whatever-cinema van een waslijst ‘gevestigde waarden’ en de persoonlijke, gedurfde, universele en – op het gevaar af melig te klinken – vaak écht uit het leven gegrepen cinema van een steeds groter wordende groep jonge filmmakers. Dat gezegd zijnde, ‘opinions are like assholes – everybody’s got one’.
En toch. De vooralsnog grootste verdienste van het VAF is ontegensprekelijk dat het de afgelopen jaren – véél meer dan vroeger – in jong talent heeft geïnvesteerd.
Dat lijkt de normaalste zaak van de wereld, maar in de praktijk viel een pas afgestudeerde filmstudent vroeger in een zwart gat, zoals Turquaze-regisseur Kadir Balci vorige week in Focus Knack aanhaalde: ‘Ik wilde zelfs geld geven om stage te doen, maar ik vond niets.’
In datzelfde interview bevestigde Adem-regisseur Hans Van Nuffel dat een leerkracht ooit tegen hem heeft gezegd: ‘Je moet niet denken dat je ooit een film zal maken.’
Dat klinkt grof, maar die man zei gewoon waar het, voor de oprichting van het VAF in 2002, op sloeg. In elke gezonde industriële én culturele sector wordt geïnvesteerd in ‘innovatie’ en ‘jong talent’, en in het voetbal bestaat er geen heiligere koe dan ‘de jeugdwerking’.
Maar in de Vlaamse filmsector waren die begrippen lange tijd taboe (allicht omdat er niet genoeg geld was om iederéén aan het werk te zetten/houden). Met alle gevolgen van dien.
Onder impuls van het VAF is aan dat tijdperk een einde gekomen, onder meer door de invoering van de wildcards, waarmee onder meer Hans Van Nuffel, Nathalie Teirlinck en Gilles Couliers de afgelopen jaren internationaal succesvolle kortfilms maakten, terwijl Joost Wynant en Gust Van den Berghe er (deels) hun eerste langspeelfilm mee financierden – respectievelijk De laatste zomer en Waar de sterre bleef stille staan.
Ook dit jaar kregen vijf afgestudeerde filmstudenten samen 260.000 euro om een eerste professioneel project op de rails te zetten, ‘en vandaag kan ik zeggen dat we ook in de toekomst met de wildcards verder gaan,’ zei Pierre Drouot gisteren aan de telefoon.
Hij gaf tegelijk toe dat er ‘een misverstand’ over de wildcards was ontstaan, wat enigszins zacht uitgedrukt is, als je weet dat nagenoeg elke jonge Vlaamse regisseur (gesteund door een aantal producenten) gisteren bereid was een brief te ondertekenen waarin wordt gevraagd om de wildcards vooral niet af te schaffen.
Vorige week vrijdag werd op de videosite Vimeo bovendien een bijzonder raak filmpje over de thematiek gepost: de namen van ex-wildcardwinnaars werden ‘gefusilleerd’ op muziek van M.I.A. – ‘All I wanna do is BANG BANG BANG BANG and KA CHING and take your money.’ Gelukkig ging het maar om ‘een misverstand’.
De waarheid gebiedt mij te zeggen dat het – ondanks het feit dat verschillende betrouwbare bronnen mij vorige week bevestigden dat de wildcards wel degelijk ter discussie stonden, terwijl Peter Bouckaert het gerucht ‘kon bevestigen noch ontkennen’ – evengoed daadwerkelijk een misverstand was.
Sinds bekend raakte dat de Vlaamse film, net als andere kunsttakken, de komende jaren flink moet besparen, valt enige argwaan in de sector niet uit te sluiten.
‘Ik kan me inbeelden dat jonge filmmakers zich zorgen maken,’ zegt Adem-producent Dries Phlypo, ‘maar we maken ons allemaal zorgen. We gaan van jaarlijks twaalf naar zeven of acht films – dat is een ongelofelijk grote besparing.’
Dat neemt evenwel niet weg dat de huidige besluitvorming niet bepaald uitblinkt in transparantie, aldus heel wat jonge filmmakers.
Hans Van Nuffel: ‘Ik ben lid van zowel de regisseurs- als de scenaristengilde en ik ben nooit van deze of gene debat op de hoogte gebracht.’
Voor de duidelijkheid: de regisseurs- en scenaristengilde zetelen samen met de VFPB en het VAF in het Overlegcomité, dat gemiddeld om de drie maanden bijeenkomt om de huidige stand van zaken in de Vlaamse AV-sector te bespreken.
Uiteraard kan niet iederéén die vergaderingen bijwonen, ‘maar het kost om het even wie in de sector tien seconden om mijn nummer te pakken te krijgen,’ aldus Peter Bouckaert. ‘Jij heb het toch ook gevonden?’
Pierre Drouot voegt daaraan toe dat het ‘belangrijk is dat iedereen in de sector ervoor zorgt dat hij vertegenwoordigd is, en als er zijn die vinden dat dat niet het geval is, dan moeten ze kabaal maken.’
Door de huidige besparingsronde bestaat echter het gevaar dat de sector uiteenvalt in twee (in aantallen stilaan minstens even grote) kampen: dat van de jonge filmmakers en dat van de gevestigde waarden.
Het eerste kamp heeft de afgelopen jaren geproefd van het succes en zoals een van hun leden terecht opmerkte: ‘negentig procent van het buitenlandse succes van de Vlaamse film is toe te schrijven aan de jonge generatie.’
Over dat percentage kun je desnoods discussiëren, maar feit is dat een film als De helaasheid der dingen internationaal is opgemerkt, terwijl Zot van A. wellicht nooit over de gewestgrenzen zal geraken.
Toegegeven, zo’n film koestert die ambitie ook niet, en daar is op zich – voor één of twee films – niets mis mee. Maar om de Vlaamse filmindustrie in haar groei te bestendigen, is het buitenland (of op zijn minst een sterke buitenlandse reputatie, zoals nu het geval is) onontbeerlijk.
Verschillende leden van het tweede kamp merken echter – zij het nooit on record – op dat er teveel regisseurs dreigen te komen. Gelet op de huidige subsidiepot zijn ze zelfs nu al met teveel.
‘Er zijn op dit moment tussen de dertig en veertig regisseurs die voor subsidie in aanmerking kunnen,’ zegt een van hen. ‘Aan zeven producties per jaar kan iedereen om de vijf jaar een film maken. Als er in die vijf jaar tenminste geen nieuwe regisseurs bij komen.’
Komt daar dan het tweede gerucht vandaan, over de beperking van het aantal debuutfilms?
‘Dat is geen gerucht,’ zeggen twee producenten, onafhankelijk van elkaar. ‘Daar is onderling wel degelijk over gesproken.’
Peter Bouckaert wil zover niet gaan, ‘maar we moeten ons de vraag durven stellen welke toekomstperspectieven we jonge filmmakers kunnen bieden. Is het eerlijk om iemand een debuutfilm te laten maken en die dan – bij gebrek aan geld – vijf jaar of langer op zijn volgende film te laten wachten?’
Een andere producent vult aan: ‘In zo’n scenario was Felix Van Groeningen pas in 2014 aan De helaasheid der dingen kunnen beginnen.’
Daarmee is de term ‘numerus clausus’ nog altijd niet gevallen. Kennelijk is iedereen er als de dood voor. Of ze zijn er ook gewoon vlakaf tegen, zoals Dirk Impens, die de voorbije jaren investeerde in jonge talenten als Felix Van Groeningen en Kadir Balci.
‘Ik snap iedereen,’ zegt Impens, ‘maar iedereen is zelf ook ooit begonnen, en ik zie niet in hoe je iemand anders dat recht kan ontzeggen. En als dat dan betekent dat we morgen allemaal films met drie frank moeten maken in plaats van met zes, dan is dat maar zo. Voor het geld word je sowieso beter loodgieter.’
Of behoud je niet beter die zes frank, zoals producent Antonino Lombardo (bekend van onder meer Unspoken en de Blinker-films) voorstelt: ‘Je maakt dan wel minder films, maar je schuift het talent meer middelen toe om er daadwerkelijk iets van te maken.’
Het goede nieuws voor zowel jonge filmmakers als bioscoopbezoekers is dat het VAF met de sector is overeengekomen dat er al zeker geen numerus clausus komt.
Pierre Drouot: ‘Wie zijn eerste of tweede dossier indient, zal op dezelfde manier worden beoordeeld als wie al vier of vijf films op zijn cv heeft staan. Maar er is wel degelijk een verschil met vroeger: we zullen noodgedwongen strenger moeten zijn, voor iedereen.’
En wat ook is: een aantal (jonge) filmmakers zal het inderdaad met de spreekwoordelijke drie frank minder moeten doen.
Zijn alle problemen daarmee voorlopig van de baan? Of beginnen ze nu pas? Eerlijk? Ik hoop het eerste, ik vrees het tweede.
Niemand kan ontkennen dat er de afgelopen jaren een explosie van jong talent is geweest (dat op dit moment staat te springen om een eerste, tweede of derde langspeelfilm te maken).
Niemand zal/kan de oudere (en mijns inziens minder getalenteerde) garde het recht ontzeggen om films te maken.
En niemand twijfelt eraan dat het VAF voor een gezonde mix van – het heeft nog lang geduurd voor deze enigszins geladen termen vallen – auteurscinema en publieksfilms moet blijven zorgen.
De vraag is alleen hoe je dat doet, met een budget dat aan al die dingen omgekeerd evenredig is.
(Ben Van Alboom)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier