Kat Steppe, regisseur van ‘Taboe’: ‘Ik heb er weinig moeite mee om mijn fouten toe te geven’
Als je leven verfilmd zou worden, welke scènes moeten er dan zeker in? Deze zomer schrijven zeven artiesten het scenario van hun leven. ‘Ik heb nog met gebakken fazant naar mijn moeder gesmeten.’ Kat Steppe, regisseur van Taboe, Goed volk en Een kwestie van geluk, vat haar leven in zeven scènes.
‘Maar wat wil je vertellen?’ zo vroeg een Franse producente van TorinoFilmLab haar. Kat Steppe broedt op een documentaire fictiefilm. Al maanden loopt ze daarvoor rond in woonzorgcentrum De Wingerd, waar mensen met dementie een nieuwe thuis vinden.
‘Maar wat wil je vertellen?’ had de producente gevraagd op de enigszins hooghartige toon waarin Franse producenten speciaal getraind worden. Steppe doet het na in de tuin van haar huis in de groene kraag rond Brussel. Met een scheve mond, de neus in de lucht en wapperende handen.
‘Ik wil helemaal niets vertellen’, had ze willen antwoorden. ‘Ik wil iets tonen.’
Maar dat antwoordde ze niet. Ze weet niet meer precies wat ze die producente verteld heeft. Nu, dagen later, zindert de vraag nog in haar hoofd na. ‘Ik zou het nogal hovaardig vinden om te beweren dat ik iets te vertellen heb. Ik maak dingen omdat ik ouder word en obsessies heb en daarmee ga ik aan de slag. Mensen herkennen er iets in of niet, al hoop ik natuurlijk van wel. Maar’ – en dat is essentieel voor Steppe – ‘het gaat niet over mij. Het vertrekt vanuit wat ik zie.’
Scène 1: de quarantaine
Een kind van anderhalf jaar duwt haar neus tegen het raam van haar ziekenhuiskamer dat uitkijkt op de gang. Daar kruipt een oudere vrouw op handen en voeten langs de balie. Voor de deur van de kamer wordt ze tegengehouden. Quarantaine. Verboden binnen te gaan.
‘Mijn moeder en grootmoeder beginnen nu nog te huilen als ze erover vertellen. Ik had paratyfus en niemand mocht me bezoeken. Ze waren bang dat ik me totaal in de steek gelaten zou voelen. Maar ik had er geen last van. Ik was het eerste kind, het eerste kleinkind, het eerste nichtje. In anderhalf jaar had ik al alle aandacht gekregen die ik in mijn leven nodig zou hebben. Ik stond elke dag aan dat raam te kijken, dat wel. In de overtuiging dat ze me dan zo meteen wel weer zouden komen ophalen.
‘Ik ben ervan overtuigd dat wie je bent voor een groot stuk bepaald wordt door waar je terechtkomt en de plaats die je inneemt in een gezin. Als oudste heb ik het unieke moment meegemaakt waarop alle aandacht voor mij was. Het gevolg is dat ik nog zelden aandacht zoek. Ik hunker daar niet naar. Ik vind het fijn dat mensen op de hoogte zijn van mijn bestaan, maar meer moet dat niet zijn.
‘Dat betekent niet dat ik zelfverzekerd ben of geen twijfel ken. Maar ik ben geen pleaser. Ik hoef niet dwangmatig bevestiging uit anderen te sleuren. Ik zal niet beweren dat ik daardoor makkelijk ben om mee samen te leven, maar misschien wel om mee samen te werken.’
Ze zwijgt, vraagt zich af of ze daar nog iets aan toe te voegen heeft, zegt eerst ‘niet echt’ en dan ‘of misschien toch’.
‘Het is ook een kwestie van geluk. Ik ben bijvoorbeeld nooit pesters tegengekomen, hoewel er genoeg was om me mee te pesten. Ik vertoonde wel wat afwijkend gedrag. Maar verder dan zeggen dat mijn vader op een hond leek omdat hij een Russische muts met flappen over zijn oren droeg, ging het niet.’
Scène 2: de ontdekking van de schaamte
Op een stoel in de kerk zit Johan Billiet, een stille jongen met grote bruine ogen en het lief van het meisje dat nu in beeld komt. Ze zijn er voor de generale repetitie van hun eerste communie. ‘Dat is mijn stoel’, blaft het meisje. Hij zegt niets, kijkt haar aan, ruimt plaats. Inwendig verschrompelt het meisje van schaamte.
‘Het jaar waarin ik zes werd, was het jaar waarin ik de schaamte heb ontdekt. Het is een gevoel dat sindsdien aan mij is blijven kleven. Ik zal niet beweren dat ik verslaafd ben aan schaamte, maar soms wil ik ze voelen.’
Ze klapt in haar handen.
‘Je moet dat eens doen als je alleen thuis bent, luidop applaudisseren. De schaamte bekruipt je langs alle kanten.’
Ik vraag of haar schaamte ook een leidraad is in haar werk. Ze knikt niet van ja, ze schudt niet van nee, haar hoofd blijft ergens daartussenin hangen. ‘Het is geen goede leidraad omdat ik soms alles uit plaatsvervangende schaamte zou stilleggen. Ik grijp zelden in, maar je moet wel een helder pact met jezelf sluiten. Als er iets gebeurt waarover de mens die je filmt zich later zou kunnen schamen, dan gebruik je het niet.’
Ze bijt op haar lip. ‘Eén keer ben ik in de fout gegaan. Eén keer, en dat overkomt me nooit meer.’ Het was tijdens het draaien van Een kwestie van geluk in Antwerpen-Noord. Een man had te veel gedronken en vertelde in zijn zattigheid een verhaal aan zijn vriendin. Een vreselijk verhaal. ‘Zes keer heb ik hem gezegd: we zijn aan het filmen.
‘We hebben het minst erge deel van dat verhaal gebruikt. We hebben 120 versies gemaakt van die eerste aflevering. Op de duur kweek je eelt, je hoort de pijn niet meer. Toen het werd uitgezonden wist ik: dit is niet goed.
‘De man heeft ons opgebeld. Hij was er niet gelukkig mee. We hebben daar uitvoerig over gesproken, er was begrip, maar dit overkomt me dus nooit meer. Je haalt stukken uit mensen hun leven. Je moet ervoor zorgen dat zij er nadien mee kunnen leven.’
Scène 3: zere tenen
In de gang van het dorpsschooltje van Menen overschouwt een lange, smalle juf met strenge blik haar klas. Juffrouw Claudine is de schrik van de school, voor wie iedereen heimelijk de beste wil zijn. Een wat dikkig jongetje struikelt naar voren en zet zijn voet op die van de juf. Ze haalt uit, geeft hem een draai om de oren. In de klas kijkt ze het kind strak aan, maar zegt dan: ‘Het spijt me. Dat had ik niet mogen doen.’
‘Nog nooit had ik een leraar zich publiekelijk zien of horen verontschuldigen. Ik vond dat fantastisch van haar. Mijn ouders deden dat ook. Bij ons thuis werd niet gezwegen. Als het je niet aanstond, dan zei of brulde je dat. Wat ook niet altijd ideaal is. Ik heb nog met gebakken fazant naar mijn moeder gesmeten. Ik ben daar niet trots op, maar alles is beter dan niet zeggen wat er op je lever ligt. Dat ettert dan in een vuil kastje. Dat lijkt me pas ongezond en slecht. Ik kan dat simpelweg niet.
‘Tijdens een workshop heeft Stijn Coninx ooit gezegd dat je als regisseur dikwijls wegloopt met de pluimen van anderen en dat je even dikwijls opdraait voor de fouten van anderen en dat die twee elkaar in het beste geval in balans houden. Ik heb er weinig moeite mee om mijn fouten toe te geven. Op de set roep ik meestal al van ver dat ik het verkloot heb, maar ik erger me wel als anderen niet gewoon sorry kunnen zeggen. Hoe moeilijk kan dat zijn? Geef gewoon toe dat je feilbaar bent. Maar nee, ze komen met een hele uitleg aandraven. Dan moet ik aan juffrouw Claudine en haar zere tenen denken.’
Scène 4: het zevende canvas
Een Brussels terras. Het is het begin van de zomer en alles lijkt klaar voor een nieuw begin. Een groep vrienden wordt langzaam dronken in de zon, een man komt langs en biedt een vrouw een ruiker oranje gerbera’s aan. De vrouw straalt. Ze heeft een diploma. De toekomst ligt aan haar voeten. Het gezelschap bestelt nog een glas.
‘Er zijn weinig momenten in mijn leven waarop ik me zo bewust ben geweest van de mogelijkheden van de toekomst als toen, bij mijn afstuderen aan het Rits. Van nature kijk ik makkelijk achterom en ben ik erg weinig bezig met het nu. Maar daar, op dat terras in Brussel, stond de tijd stil. Ik was klaar voor mijn toekomst. Dat betekende wel wat, want ik had nooit gedacht dat het mij zou overkomen.
‘Mijn parcours is er een van negatieve keuzes geweest. Ik ben altijd jaloers geweest op mijn ex-man, Frank Vander linden, die zei ‘Ik wil muzikant worden en journalist’ en die dat gewoon ook geworden is. Ik heb nooit geweten wat ik wilde. Ook omdat ik soms rare kronkels in mijn hoofd had. Dan studeerde ik Grieks-Latijn, maar vertikte ik het om woordjes te leren. Of ik weigerde een examen in te vullen omdat ik de vragen belachelijk vond. Of nog: in de filmschool ontwikkelde ik plots een aversie tegen close-ups. Ridicuul en irrationeel. Gelukkig heb ik er steeds minder last van.
‘Omdat ik dacht dat ik modeontwerpster wilde worden, verhuisde ik naar de kunsthumaniora. Na een rok en een halve peignoir aan elkaar te hebben genaaid, wist ik al dat het niets voor mij was. Ondertussen verveelde ik me dood op school. Ik liep weg, hing het er zo hard uit dat ik uiteindelijk het verbod kreeg nog langer naar school te komen. Zelfs niet om mijn diploma op te halen. Ze wilden me daar echt nooit meer zien.
‘De volgende stap was vrije grafiek aan het Kask in Gent. Omdat mijn vader dat deed en ik verder geen benul had van wat ik nu moest. Ik zat alleen op mijn kamer en kon dat niet aan, dat eenzame gepruts op dat witte papier. Mijn eerste ets was van een schoen omdat ik werkelijk niets beters kon bedenken. Bij iedere jury voelde ik blinde paniek. Ondertussen heb ik geleerd dat al die stress een naam heeft. Het is het zevende canvas. Je moet eerst zes mislukkingen maken om tot iets aanvaardbaars te komen. Maar ik was er toen te dom, te immatuur of te eenzaam voor.’
‘In mijn derde jaar ben ik gestopt en heb ik voor film gekozen. Niet uit een of andere bijzondere passie, wel omdat ik dacht dat ik minder alleen zou zijn. Dat klopt niet helemaal. Je moet ook daarbij door dat hele proces van twijfel, zoeken en onzekerheid, maar je kunt er tenminste met anderen over praten. Of beter: je moet wat in je hoofd rondbotst uitleggen aan je cameraman, aan je monteur waardoor het tastbaarder wordt. Dat helpt, maar uiteindelijk moet je het alleen doen. Dat merk ik nu ook met dit script. Het is deel van de miserie, van het proces. Het heeft geen zin te panikeren. Of toch niet meteen. Want ik panikeer altijd, natuurlijk.’
Technisch was Big Brother de moeite waard. Verder was het de best denkbare realitycheck.
Ze glimlacht. ‘Maar die dag op dat terras in Brussel was er niets van dat alles. Er hingen enkel mogelijkheden in de lucht. Tot drie dagen later de paniek me bekroop. Ik had misschien een diploma, maar van werk was geen sprake.’
Scène 5: Big Brother
De telefoon gaat over. De mannenstem aan de andere kant van de lijn vraagt of ze wil solliciteren voor Big Brother. De vrouw denkt: ‘Zo’n rommel? Ik ga kunstige films maken.’ De vrouw zegt: ‘Waarom niet?’
‘Ik ben naar dat sollicitatiegesprek gegaan met de bedoeling de job vooral niet te hebben. Er zat een man in een bruin fluwelen pak voor mij. “Ben je een feestvarken?” vroeg hij, om te weten of hij mij ’s nachts kon inzetten. Vraag toch gewoon wat je nodig hebt, dacht ik, maar speel niet van die belachelijke psychologische spelletjes. “Als de vraag is of ik van carnaval hou, dan is het antwoord nee”, heb ik geantwoord. Ik was in mijn nopjes toen ik weer buitenstond. Hèhè, dacht ik, deze job heb ik alvast niet.’
De telefoon gaat over. Een mannenstem aan de andere kant van de lijn: ‘Ja?’ ‘Hebben jullie nog mensen nodig voor Big Brother? Ik ben vrij.’
‘Na een hele zomer kaartjes scheuren in een filmzaal heb ik mezelf bij Big Brother aangeboden. Ik moest iets doen en er was niets anders. Met de staart tussen de benen. Dat was kak. Maar ik heb er veel geleerd. Ik had fictiefilm gestudeerd, maar moest plots multicamera werken, vliegensvlug beslissingen nemen en tegen ’s avonds gemonteerd hebben wat overdag gefilmd was. Technisch was het de moeite waard. Verder was het de best denkbare realitycheck.’
Scène 6: Joost Zweegers van de VRT
Een gang in het omroepgebouw van de VRT. Een vrouw staat voor een deur. Ze wil aankloppen, maar houdt zich in. ‘Mark Coenen’ staat op het naamplaatje. In haar hoofd had ze een afspraak met Joost Zweegers. Ze klopt toch aan, opent de deur en ziet de man staan van wie ze tot gisteren dacht dat het Joost Zweegers was.
Kat Steppe lacht. ‘Slecht belicht lijkt Mark Coenen (destijds nethoofd van Radio Donna, nvdr.) op Joost Zweegers van Novastar, dat kan ik bevestigen. Ik ben naar de VRT getrokken in de vaste overtuiging dat ik een afspraak met Joost Zweegers had om over Vrouwentongen van Leen Demaré te praten. Ik begreep niet wat Zweegers bij Radio Donna deed, maar mijn frank is pas gevallen toen ik voor Coenens deur stond.
‘Soit, Vrouwentongen heeft voor mij de deuren geopend. Ik verveelde me er dood, dat wel. Ik moest niets anders doen dan ‘Leen ruim’ en ‘Leen close’. Tussendoor mocht ik wat in het archief zitten om filmpjes te maken om de reclameblokken op te vullen. Maar ik heb er Ignace Bollen leren kennen, die me de kans heeft gegeven mee te werken aan Vlaanderen vakantieland. Het is daar dat ik mijn metier heb geleerd.
‘Op de filmschool word je in een bepaalde richting geduwd. Het summum is de langspeelfilm. Terwijl ik voor Leen werkte, diende ik een kortfilmscenario bij het VAF in. Ik had het fonetisch in het West-Vlaams geschreven. Niemand zag het zitten. Waarschijnlijk was het gewoon slecht, maar ik ben daar erg ongelukkig over geweest.
‘Uiteindelijk ben ik in de documentaire gerold. Met Nahid Shaikh ben ik cafés in West-Vlaanderen gaan filmen die dreigden te verdwijnen, maar die wel een gemeenschap in stand hielden. We hoorden er verhalen die we nooit zelf hadden kunnen verzinnen. Dat is het schone en frustrerende van de documentaires die ik probeer te maken. Ik baseer alles op de karakters van de mensen die ik ontmoet, maar echte mensen doen niet altijd wat je wilt of gepland hebt. Dan rijd ik naar huis, ben het stinkende beu en denk ik: vanaf nu werk ik met acteurs. Die doen wat je vraagt, die zijn er als het nodig is, die bellen niet af. Maar dan sta ik de volgende dag op de set en gebeurt er weer iets dat ik zelf nooit had kunnen bedenken.’
Haar ogen tasten de tuin af. ‘Wat ik nu probeer, is een moeilijke oefening. Ik wil fictie en werkelijkheid met elkaar versmelten zonder te liegen. Het botst op tegenstand.’ Ze zucht. Haar gedachten dwalen opnieuw af naar de Franse producente. ‘Ik weet hoe men rekent. Drie weken ploeteren met echte mensen in De Wingerd of één draaidag met een acteur? Voor mij klopt dat niet. Het moet over de ziekte gaan, niet over de performance.’ Een snelle glimlach. ‘Als ik merk dat men tegenwringt, ben ik nog meer gedreven om iets te maken. Maar ik ben er nog niet.’
Scène 7: de beste rit uit haar leven.
Een vrouw ligt met haar pasgeboren kind in de armen in een ziekenhuisbed en wordt – gang in, gang uit, lift in, lift uit – naar haar kamer gereden. Onderweg kruist ze enkel gezichten die blinken van blijheid.
‘Dat was de beste rit van mijn leven. Je wordt rondgereden in dat bed en iedereen die je ontmoet, kijkt oprecht blij. Voor mij had dat dagen mogen duren. Een soort triomftocht van het leven en mensen die blij zijn in jouw plaats.’
Ze denkt na. ‘Het is een van de uitzonderlijke keren in je leven dat je dat meemaakt. Mensen geven misschien moeilijk fouten toe, maar blij zijn voor iemand anders is nog zeldzamer.’
Kat Steppe
Geboren in 1974 in Menen.
Studeert regie aan het Rits.
Laat zich opmerken met de documentaires Bedankt & merci (2010), over volkscafés in de Westhoek, en Ik vergeet u nooit (2011), over het kerkhof van Menen.
Regisseert in 2010 een aantal afleveringen van Dagelijkse kost. Later maakt ze met Jeroen Meus Goed volk.
Maakt in 2016 Een kwestie van geluk, over de mengelmoes van mensen die Antwerpen-Noord is.
Regisseert in 2018 met Philippe Geubels Taboe.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier